1-361/3

1-361/3

Belgische Senaat

ZITTING 1998-1999

9 FEBRUARI 1999


Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 14 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE EN DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW THIJS


1. INLEIDING

Dit wetsvoorstel maakt het voor de personeelsleden van de wetgevende vergaderingen en van de rechterlijke macht mogelijk om een beroep tot nietigverklaring in te stellen tegen administratieve beslissingen in hunnen hoofde bij de afdeling administratie van de Raad van State. Dezelfde mogelijkheid wordt eveneens voorzien voor overheidsopdrachten die uitgaan van deze instellingen.

Te dien einde wordt artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973 uitgebreid met een derde lid.

Gelijkaardige wetsvoorstellen werden eveneens in de Kamer van vertegenswoordigers ingediend :

­ het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 14, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973 van de heren O. Maingain en D. Reynders (Stuk Kamer, nr. 893/1 - 96/97);

­ het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van de heer R. Landuyt (stuk Kamer, nr. 1733/1, 97/98).

Verschillende leden hebben er op gewezen dat het wetsvoorstel verstrekkende gevolgen kan hebben voor alle wetgevende vergaderingen. Daarom was het aangewezen om alle wetgevende assemblees te consulteren.

Mede op vraag van deze commissie, hebben de voorzitters van de verschillende wetgevende assemblees daarom beslist een werkgroep op te richten, samengesteld uit de griffiers van alle assemblees, om een advies uit te brengen over deze voorstellen.

Op 21 april 1998 heeft deze werkgroep een nota neergelegd waarin ze tot de conclusie komt, mede gelet op de inhoud van het arrest van 15 mei 1996 van het Arbitragehof, dat het « billijk en aangewezen (is) dat op wetgevend vlak de nodige stappen worden ondernomen om het in de toekomst mogelijk te maken bij de afdeling administratie van de Raad van State een beroep tot nietigverklaring in te stellen dat betrekking heeft op de personeelsstatuten van de assemblees en op de handelingen met verordenende of individuele strekking die op grond van die statuten worden verricht.

In het licht hiervan lijkt het des te meer aangewezen dat de assemblees zelf de contouren van de bevoegdheid van de Raad nauwkeurig afbakenen door middel van een wetgevend initiatief. »

Het wetsvoorstel, zoals het door de commissie werd geamendeerd, is gebaseerd op twee arresten van het Arbitragehof :

­ het arrest nr. 33/94 van 26 april 1994, gewezen na een prejudiciële vraag van de Raad van State;

­ het arrest nr. 31/96 van 15 mei 1996, eveneens gewezen na een prejudiciële vraag van de Raad van State.

Het oospronkelijke wetsvoorstel van senator Caluwé c.s. is gebaseerd op arrest nr. 31/96 van het Arbitragehof.

In dit arrest stelde het Arbitragehof dat de noodzaak om de onafhankelijkheid van de wetgevende vergaderingen te waarborgen niet verantwoordde dat aan de ambtenaren van de wetgevende vergaderingen een beroep tot nietigverklaring tegen de bestuurshandelingen van die vergaderingen zou worden ontzegd.

Het Hof stelde dat het ontbreken van die juridictionele waarborg strijdig is met het grondwettelijk gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel.

Aan die situatie kan slechts worden verholpen door een tussenkomst van de wetgever.

Op 26 april 1994 heeft het Arbitragehof evenwel arrest nr. 33/94 gewezen, na een prejudiciële vraag van de Raad van State, waar het tot een gelijkaardige conslusie kwam in verband met de tuchtstraffen opgelegd door de procureurs-generaal bij het hof van beroep ten aanzien van personeelsleden van de griffies. Ook in die gevallen, oordeelde het Arbitragehof, hield het ontbreken van rechtsmiddelen een schending in van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Dit laatste arrest heeft de commissie er toe doen besluiten om ook voor de personeelsleden van de organen van de rechterlijke macht een beroepsmogelijkheid te voorzien.

Er is immers geen gewettigde reden om voor bestuurshandelingen van de assemblees of van de organen van de rechterlijke macht ten aanzien van hun administratief personeel een onafhankelijke objectieve controle te belemmeren.

De commissie meende dat deze redenering ook moet worden toegepast op de geschillen die voortvloeien uit de aanbestedingen van de vergaderingen en van de rechterlijke macht. Het oorspronkelijk wetsvoorstel werd dan ook in die zin aangepast.

2. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HOOFDINDIENER VAN HET WETSVOORSTEL

Dit wetsvoorstel werd oorspronkelijk ingediend als amendement op het ontwerp van wet tot wijziging van de wetten op de Raad van State (Stuk Senaat, nrs. 1-321/1 tot en met 11) dat door deze commissie werd gestemd op 4 juli 1996 (wet van 4 augustus 1996, Belgisch Staatsblad van 20 augustus 1996). Hoewel er toen een ruime consensus bestond over het beoogde doel werd het amendement ingetrokken om te voorkomen dat het ontwerp door een eventuele amendering nog naar de Kamer zou moeten worden teruggezonden.

Het wetsvoorstel is een rechtstreeks gevolg van een arrest van het Arbitragehof (arrest nr. 31/1996 van 15 mei 1996) dat uitdrukkelijk stelt dat het feit dat de ambtenaren van de wetgevende macht geen beroep tot nietigverklaring kunnen instellen bij een onafhankelijke instantie tegen administratieve beslissingen in hun hoofde een schending betekent van het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Om deze leemte op te vullen is een optreden nodig van de wetgevende macht.

De meest voor de hand liggende oplossing is de wetgevingsambtenaren de mogelijkheid te geven om beroep aan te tekenen bij de Raad van State, alhoewel in principe ook een andere instantie zou kunnen worden aangewezen.

3. ALGEMENE BESPREKING

Een lid wijst er op dat ook in de Kamer reeds twee gelijkaardige wetsvoorstellen werden ingediend (nr. 893/1 en nr. 1733/1). In het wetsvoorstel van de heer Landuyt wordt de bevoegdheid van de Raad van State echter uitgebreid tot geschillen over overheidsopdrachten van de assemblees.

Een ander lid is het er weliswaar principieel mee eens dat ook geschillen over overheidsopdrachten door de Raad van State zouden moeten kunnen worden beslecht, maar wijst er op dat er wel een grens moet worden getrokken tussen de politieke beslissingen van de wetgever en daden van de wetgever als bestuurlijke overheid. Het wetsvoorstel mag niet leiden tot administratieve beroepen tegen het optreden van de assemblees bij de verificatie van de geloofsbrieven, de beslissingen van de parlementaire controlecommissie over de verkiezingsuitgaven, enz. Dit zijn telkens « administratieve handelingen » en als de wetgever niet zelf precies de grenzen van de bevoegdheid van de Raad van State afbakent kan die zich wel eens bevoegd verklaren voor alle bestuurshandelingen van de assemblees.

Het wetsvoorstel beperkt zich thans tot administratieve handelingen van de wetgevende vergaderingen ten aanzien van hun personeel. De vraag is of het toepassingsgebied van het wetsvoorstel in het licht van de rechtspraak van het Arbitragehof niet dient te worden verruimd :

Verschillende hypotheses zijn mogelijk :

1º een beroep tegen alle bestuurshandelingen van de wetgevende vergaderingen en de organen van de rechterlijke macht; dit kan door in het eerste lid van artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State het woord « administratieve overheden » te vervangen door « overheden »;

2º een beroep tegen de bestuurshandelingen van de wetgevende vergaderingen en de organen van de rechterlijke macht ten overstaan van hun personeel en de overheidsopdrachten;

3º een beroep tegen de bestuurshandelingen van de wetgevende vergaderingen en de organen van de rechterlijke macht ten overstaan van hun personeel;

4º een beroep tegen de bestuurshandelingen van de wetgevende vergaderingen ten overstaan van hun personeel (het oorspronkelijke wetsvoorstel).

Een lid acht het logisch de toepassing van het voorstel uit te breiden tot het personeel van de organen van de rechterlijke orde.

De minister beaamt dat het logisch lijkt om de bevoegdheid van de Raad van State uit te breiden tot het griffiepersoneel. Hij verwijst hierbij naar het arrest nr. 33/94 van het Arbitragehof.

Een lid stelt derhalve de indiening voor van een amendement dat artikel 14 van de gecoördineerde wetten uitbreidt tot het personeel van de organen van de rechterlijke macht.

Zij stelt eveneens voor om de toepassing van het voorstel uit te breiden tot de overheidsopdrachten.

Zij merkt op dat er nog een hele reeks administratieve handelingen zijn waarvoor geen beroep openstaat bij de Raad van State.

Een lid treedt deze laatste stelling bij. Alle bestuurshandelingen aan een beroep voor de Raad van State onderwerpen kan niet. Anders wordt het mogelijk om, bijvoorbeeld, beroep aan te tekenen tegen de goedkeuring van de geloofsbrieven of de beslissing om iets al dan niet naar een Commissie te verwijzen. Het is dan ook aangewezen om de gevallen waarvoor beroep mogelijk wordt te benoemen en te beperken.

De Commissie beslist dan ook om een beroep mogelijk te maken tegen de administratieve handelingen van wetgevende vergaderingen alsook van de organen van de rechterlijke macht met betrekking tot overheidsopdrachten en leden van hun personeel.

4. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1

Dit artikel wordt eenparig aangenomen door de acht aanwezige leden.

Artikel 2

De heer Caluwé dient een amendement in dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen (amendement nr. 3). Artikel 8 van de wetten op de Raad van State regelt de adviesbevoegdheid van de afdeling « administratie » van de Raad van State ten behoeve van de leden van de uitvoerende macht en heeft dus niets te maken met de arrestbevoegdheid van deze afdeling.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de acht aanwezige leden.

Artikel 3

De vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken merkt op dat het begrip « beslissingen in betwiste zaken » hier verkeerd gebruikt is omdat met die woorden bedoeld worden de beslissingen van de administratieve rechtscolleges waartegen beroep kan worden ingesteld bij de Raad van State.

De dames Jeanmoye en Milquet dienen amendement nr. 1 in waarbij de woorden « beslissingen van de wetgevende vergaderingen in betwiste zaken » worden vervangen door de woorden « administratieve handelingen van de wetgevende vergaderingen ».

Na een uitgebreide bespreking (zie 3. Algemene bespreking) besluit de commissie het toepassingsgebied van het wetsvoorstel te verruimen tot de personeelsleden van de organen van de rechterlijke macht en tot de overheidsopdrachten uitgaande van de wetgevende vergaderingen en de organen van de rechterlijke macht.

Mevrouw Milquet dient daartoe amendement nr. 2 in. Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de negen aanwezige leden. Door de aanneming van dit amendement vervalt amendement nr. 1.

De heer Caluwé dient amendement nr. 4 in dat ertoe strekt, in de Nederlandstalige tekst van het voorstel, de woorden « bij wege » te vervangen door de woorden « bij wijze ».

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de negen aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel wordt eveneens eenparig aangenomen door de negen aanwezige leden.


Het geheel van het geamendeerde wetsvoorstel wordt eenparig aangenomen door de negen aanwezige leden.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitster,
Erika THIJS. Joëlle MILQUET.