1-1236/2

1-1236/2

Belgische Senaat

ZITTING 1998-1999

4 FEBRUARI 1999


Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Marokko inzake bijstand aan gedetineerde personen en overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Brussel op 7 juli 1997


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DOOR MEVROUW LIZIN


A. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

De minister onderstreept het belang van de overeenkomst. Hij wenst achtereenvolgens twee aspecten te behandelen : enerzijds de bepalingen van het verdrag, anderzijds een gedetailleerd beeld van de problematiek van de Belgische gevangenen in Marokko.

1. De problematiek van de gedetineerden in de Marokkaanse gevangenissen

Deze consulaire aangelegenheid is een van de meest gevoelige en pijnlijke problemen waarmee het departement van Buitenlandse Zaken te maken heeft.

Op dit ogenblik bevinden er zich 19 Belgen in Marokkaanse gevangenissen : 18 wegens drugshandel en 1 voor het uitgeven van cheques zonder dekking.

De toestand in de Marokkaanse gevangenissen is bekend. De toestand is heel anders dan wat in de Belgische of Europese gevangenissen gangbaar is. Toch moet opgemerkt worden dat Marokko niet dezelfde levensstandaard heeft als België. Terwijl het BNP in België meer dan 26 000 USD bedraagt, ligt het in Marokko slechts op ongeveer 2 000 USD. Men kan van de Marokkaanse overheid, die af te rekenen heeft met grote sociaal-economische uitdagingen, dus moeilijk verwachten dat de strafinstellingen aan dezelfde criteria beantwoorden als in West-Europa.

De minister vestigt de aandacht op het feit dat de Marokkaanse overheid zich bewust is van de kritiek op haar strafinstellingen. Om deze reden ­ maar ook om humanitaire redenen ­ kunnen de ambassade en de consulaten van België rekenen op een zeer goede samenwerking vanwege de Marokkaanse overheid. Een treffend voorbeeld : de Marokkaanse overheid is ingegaan op het verzoek van de westerse ambassades om de buitenlandse gedetineerden zoveel mogelijk te groeperen in een beperkt aantal gevangenissen. Zo zijn onze landgenoten gegroepeerd in drie gevangenissen : Rabat/Salé, Casablanca en Tanger. Dankzij deze groeperingspolitiek kunnen de plaatselijke diplomatieke en consulaire posten zich beter inzetten voor de gedetineerden. Bovendien kan men een oplossing zoeken voor het gevoel van isolatie waaronder de buitenlandse gedetineerden te lijden hebben indien ze verspreid waren over een groot aantal gevangenissen en samen met de Marokkaanse gevangenen opgesloten zouden zitten.

Sinds zijn ambtsaanvaarding heeft de minister van Buitenlandse Zaken getracht zoveel mogelijk consulaire bijstand te bieden aan de Belgische gedetineerden in Marokko. Er is vooral veel aandacht geschonken aan het volgende :

a) de versterking van de Belgische consulaire aanwezigheid in Marokko. Enerzijds heeft de minister het Belgische consulaat in Tanger, dat in de jaren '80 om budgettaire redenen gesloten was in 1996 opnieuw geopend. Anderzijds heeft hij de consulaire afdeling van de Belgische ambassade te Rabat versterkt door een bijkomende consulaire ambtenaar uit België te sturen. Deze ambtenaar heeft in het bijzonder tot taak contact te onderhouden met de Belgische gedetineerden. Dankzij hem kunnen maandelijks gemiddeld twee bezoeken gebracht worden aan elke gedetineerde en kan de individuele toestand van elke gedetineerde van zeer nabij gevolgd worden;

b) de tweede manier van optreden : het voeren van onderhandelingen voor een Belgisch-Marokkaanse overeenkomst inzake bijstand aan gedetineerde personen en overbrenging van gevonniste personen. In december 1996 heeft de minister aan de toenmalige minister van Justitie voorgesteld onderhandelingen te voeren over deze overeenkomst. Na bespreking van dit verzoek ­ België had tot op dat ogenblik nooit over een dergelijk bilateraal verdrag onderhandeld ­ werd besloten onderhandelingen aan te knopen. De onderhandelingen verliepen snel en de overeenkomst werd op 7 juli 1997 te Brussel ondertekend.

2. Inhoud van de Overeenkomst

Vervolgens geeft de minister een overzicht van de Overeenkomst.

De Overeenkomst inzake bijstand aan gedetineerden en overbrenging van gevonniste personen omvat twee delen. Zij is in grote mate geïnspireerd op het akkoord dat eerder tussen Frankrijk en Marokko gesloten werd. Op te merken valt dat België het tweede land is waarmee Marokko een dergelijk akkoord sluit.

Het eerste luik gaat over de regels die inzake bijstand aan gedetineerden gevolgd moeten worden. Het bevat bepalingen die preciezer zijn dan die van de conventie van Wenen inzake consulaire betrekkingen. Zo verbindt elk van de twee Staten zich ertoe de bevoegde consul van de andere Staat te verwittigen wanneer een onderdaan van deze andere Staat aangehouden of gedetineerd is op zijn grondgebied. Dit dient te gebeuren binnen zes dagen na de aanhouding en enkel als de persoon in kwestie zich hiertegen niet uitdrukkelijk verzet. Onder dezelfde voorwaarde heeft de consul van de andere Staat het recht de aangehouden of gedetineerde onderdanen van zijn land te bezoeken, en dit uiterlijk vóór het verstrijken van een termijn van acht dagen. De twee partijen streven er tevens naar elke onderdaan van de andere Staat die een onopzettelijk misdrijf heeft gepleegd, in vrijheid te stellen na betaling van een borg of na een ondertoezichtstelling.

Het tweede luik van de overeenkomst betreft de overbrenging van gevonniste personen. De volgende fundamentele voorwaarden dienen vervuld te worden vooraleer iemand in aanmerking kan komen voor overbrenging :

­ er moet reeds sprake zijn van een definitieve en uitvoerbare rechterlijke beslissing;

­ het moet gaan om een onderdaan van de andere uitvoerbare Staat;

­ de gevonniste persoon moet akkoord gaan met de overbrenging;

­ de gevonniste persoon moet nog minstens één jaar voor de boeg hebben en in uitzonderingsgevallen kunnen beide Staten zich akkoord verklaren met de overbrenging zelfs wanneer de duur van de nog te ondergane straf minder is dan één jaar;

­ beide Staten moeten akkoord gaan met de overbrenging.

Deze voorwaarden zijn conform die van de conventie van de Raad van Europa, met uitzondering van de minimumduur van de nog te ondergane straf die in de conventie van de Raad van Europa zes maanden bedraagt.

Marokko heeft dit verdrag nog niet geratificeerd.

B. BESPREKING

Een lid vraagt of het mogelijk is op Europees vlak tot scherpere acties over te gaan, waarbij de Marokkaanse overheden zouden worden aangezet tot een verbetering en vermenselijking van hun penitentiair systeem.

Een ander lid vraagt wat de onderliggende bedoeling is van de overeenkomst die ter instemming voorligt. Er wordt gesuggereerd dat het om een wederzijdse maatregel gaat zodat de overeenkomst in beide richtingen van toepassing zou kunnen zijn. Hierbij wenst het lid twee opmerkingen te formuleren :

1. Belgische vrachtwagenschauffeurs en andere landgenoten geven ongetwijfeld de voorkeur aan het uitzitten van hun straf in een Belgische gevangenis. Het is anderzijds onwaarschijnlijk dat Marokkanen die door een Belgische rechtbank veroordeeld worden, zouden opteren voor het verder uitzitten van hun straf in hun vaderland, waar de omstandigheden veeleer mensonwaardig zijn en het detentieregime minder soepel.

2. De gemiddelde kostprijs van het Belgische gevangeniswezen ligt veel hoger dan in Marokko.

Waarom draagt België financieel niet bij in de tenuitvoerlegging van de straf van Marokkaanse onderdanen in Marokko ? Het lid verwijst hiervoor naar artikel 23 van de bilaterale overeenkomst dat bepaalt dat de kosten van overbrenging (inclusief begeleiding) worden gedragen door de Staat van tenuitvoerlegging, tenzij beide Staten terzake anders hebben bepaald.

Het lid betreurt dat in het kader van de overeenkomst het wederkerigheidsbeginsel in de praktijk niet zal worden doorgevoerd.

Een ander lid herinnert eraan dat de vraag van de families van de Belgen die in Marokkaanse gevangenissen zijn opgesloten, reeds een jaar oud is. Is de draagwijdte van de overbrengingsovereenkomst beperkt tot een symbolisch gebaar, of kan er wel degelijk uitvoering aan gegeven worden ?

De minister heeft goede hoop dat Marokko de overeenkomst ratificeert. Hij beklemtoont de goede samenwerking met dat land.

Ten aanzien van de eerste spreker wijst de minister op de noodzaak de belangen van de gevangen Belgen te behartigen, ook wanneer hieraan financiële gevolgen verbonden zijn. Verder heeft het lid uiteraard gelijk wanneer hij stelt dat Marokkaanse onderdanen die in Belgische gevangenissen verblijven, hun straf niet in een Marokkaanse gevangenis wensen uit te zitten. Bovendien kan dit ook niet verplicht worden omdat dit indruist tegen de akkoorden gesloten binnen de Raad van Europa.

De minister is zich bewust van de eenzijdige toepassing die deze overeenkomst kan krijgen.

Een lid vermeldt het geval van een moeder met vier kinderen die nog steeds niet naar België teruggekeerd zijn.

Het ogenblik is aangebroken om van de Marokkaanse overheden een daad van goede wil inzake dat dossier te vragen. Het lid dringt er op aan dat het internationaal privaatrecht door Marokko wordt toegepast en nageleefd.

De minister vraagt een zo snel mogelijke instemming van het Parlement met deze overeenkomst. Men mag het lot van de Belgische burgers in Marokkaanse gevangenissen niet uit het oog verliezen. Hij wijst er verder op dat de ondertekening door Marokko van de voorliggende overeenkomst een daad van goodwill ten opzichte van ons land inhoudt. De Marokkaanse overheid is op de hoogte van de kritiek met betrekking tot de slechte omstandigheden in haar gevangenissen en zal onze diplomatieke en consulaire vertegenwoordigers in die kwestie bijstand verlenen. De Belgisch-Marokkaanse samenwerking op dat vlak verloopt dus eerder vlot. Dit alles sluit niet uit dat de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden een onderhoud met de Marokkaanse ambassadeur organiseert waarbij het door het lid aangehaalde probleemdossier besproken zal worden.

C. STEMMINGEN

De artikelen 1 en 2 en het wetsontwerp worden aangenomen bij eenparigheid van de 9 aanwezige leden.

Het verslag is eenparig goedgekeurd door de aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Anne-Marie LIZIN. Valère VAUTMANS.