1-1133/5

1-1133/5

Belgische Senaat

ZITTING 1998-1999

2 FEBRUARI 1999


Wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 318 tot 323 van de nieuwe gemeentewet betreffende de gemeentelijke volksraadpleging

Wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 140-1 tot 140-6 van de provinciewet betreffende de provinciale volksraadpleging


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE EN DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER CALUWÉ


I. VOORAFGAANDELIJKE BESCHOUWINGEN OVER DE PROCEDURE

Vermits beide ontwerpen dezelfde tekst hebben, besluit de Commissie ze samen te behandelen.

Voorafgaandelijk aan de behandeling ten gronde, rijst evenwel het probleem van de grondwettelijkheid van de ontwerpen, gesteld dat ze onmiddellijk zouden worden aangenomen.

De ontworpen tekst druist inderdaad in tegen artikel 41 van de Grondwet, in zoverre hij een initiatiefrecht toekent aan de inwoners van gemeenten en provincies, om een volksraadpleging te laten organiseren zonder dat de daartoe grondwettelijk geëigende organen (gemeente- en provincieraad) dit kunnen weigeren.

Nu is het wel zo dat de Kamer van volksvertegenwoordigers een voorstel tot herziening van artikel 41 van de Grondwet heeft aangenomen, dat reeds naar de Senaat is overgezonden, maar de bespreking ervan in de Senaat, de stemming, de afkondiging en de publicatie moeten eerst verworven zijn voordat men huidige ontwerpen kracht van wet kan geven.

II. INLEIDING

Op 30 oktober 1998 werden aan de Senaat de wetsontwerpen nrs. 1-1133/1 en 1-1134/1 overgemaakt door de Kamer van volksvertegenwoordigers voor mogelijke evocatie.

Deze evocatie greep plaats op 20 november 1997.

Op 13 januari 1999 werd de onderzoektermijn verlengd tot 22 maart 1999 ingevolge een beslissing van de Parlementaire overlegcommissie d.d. 13 januari 1999.

De beide ontwerpen zijn oorspronkelijk tot stand gekomen ingevolge een initiatief van de zogenoemde « werkgroep Langendries » die zich bezinde over de nieuwe politieke cultuur (NPC).

Zowel voor de gemeenten als voor de provincies werd de noodzaak aangevoeld om de directe democratie te verruimen ten overstaan van het bestaande wettelijk arsenaal. Er werd voorgesteld de wetgeving op de volksraadpleging op een paar essentiële punten te wijzigen :

­ de drempels voor het inrichten van de raadpleging en voor de telling van de stemmen worden verlaagd, met dien verstande evenwel dat de berekening van de quota voortaan gebaseerd wordt op het inwonersaantal, en niet langer op het aantal kiesgerechtigden;

­ de vreemdelingen mogen ook deelnemen, zowel aan de aanvraag als aan de stemming;

­ de leeftijd voor aanvraag en deelname wordt verlaagd tot 16 jaar;

­ eens de aanvraag vanuit de bevolking ontvankelijk is gebleken, wordt de inrichting van de volksraadpleging voortaan verplicht gesteld, daar waar ze vroeger facultatief was.

III. ALGEMENE BESPREKING

a) Indiening van amendementen

De heer Anciaux stelt vast dat de ontwerpen een belangrijk nieuw beginsel bevatten, nl. het recht van een deel van de bevolking om een volksraadpleging te doen organiseren, waardoor de gemeente verplicht wordt het nodige daartoe te doen.

Spijtig genoeg heeft men het oude principe laten bestaan dat de uitslag ervan de gemeente niet bindt.

De politici zullen verder de uitsag naast zich kunnen neerleggen, zoals dat onlangs nog het geval was in Boechout.

Bewaard blijft ook de stemopnamedrempel (= teldrempel) die door de wet van 10 april 1995 op 40 % van de deelnemers was gesteld, en nu weliswaar verlaagd wordt. Nochtans wordt aldus de kiezers nog steeds het recht ontzegd om in alle gevallen de uitslag van de stemming te vernemen.

Dit staat haaks op de wensen van de bevolking. Uit een enquête van Knack bleek onlangs immers nog dat 71 % van de Vlamingen gewonnen zijn voor directe democratie.

De machtspartijen willen daar echter niet van weten. Net zoals voorheen in het buitenland, wordt nu in België tegen deze vorm van democratie verzet gepleegd in twee stadia : eerst verzet men zich zo lang mogelijk ronduit tegen zulke initiatieven, en als het anders niet kan, ontwerpt men absurde of onmogelijk toe te passen regels om de bevolking te demotiveren.

We zagen dit mechanisme aan het werk naar aanleiding van de volksraadpleging in Gent over gratis openbaar vervoer. Er waren 18 000 ondertekenaars, en dus genoeg om een raadpleging uit te lokken.

Voogdijminister Peeters verwierp echter het houden van een raadpleging op grond van het argument dat dit thema een financiële weerslag zou kunnen hebben voor de stad. Ook toen een nieuw initiatief het licht zag waarbij enkel werd geijverd voor een verbetering van het openbaar vervoer, ging Peeters dwarsliggen. Het resultaat van zulke ongereide politiek laat zich verwachten : dit zal ongetwijfeld leiden tot ontmoediging van de kiezer.

Bovendien dient men te weten dat er bijna nergens ter wereld louter consultatieve referenda bestaan, noch een teldrempelsysteem.

De commissie Langendries weerspiegelt dus geenszins de volkswil, maar enkel de drang naar machtshandhaving.

Men gaat daardoor de wens uit de weg om een grote politieke hervorming door te voeren die de bevolking werkelijk beroert.

Dat is de reden waarom hij een reeks amendementen indient (nrs. 1 tot 25 op ontwerp 1133/1 en 1 tot 24 voor ontwerp 1134/1) in functie van de zopas geleverde commentaar.

Men vergeet nogal eens vlug dat er onder invloed van de 68-ers gedurende 30 jaar een sociale en culturele revolutie gaande is, waarbij veel werd geïnvesteerd in kennis en opvoeding.

Men merkt spijtig genoeg dat het politiek systeem niet wordt ingevuld met regels afgeleid uit deze nieuwe ideeën. Daardoor wordt het bestaande systeem aangevoeld als een ouderwets betuttelend geheel, en groeit bij de bevolking de frustratie wegens het gebrek aan kansen om zich uit te drukken.

Men dient goed voor ogen te houden dat democratie geen monopolie is van een kaste. Daarom is het goed om het volk bepaalde vormen van directe democratie in handen te geven.

Eens dit bereikt is, moet men geen schrik meer hebben dat het referendum als beslissingsmechanisme zou misbruikt worden.

De heer Boutmans beweert dat de ontwerpen hem voor een dilemma plaatsen : enerzijds komen zij principieel tegemoet aan een oude eis van Agalev, namelijk alle inwoners te betrekken bij het beleid, of ze nu Belg zijn of niet, maar anderzijds zijn er bepaalde punten van zo'n bedenkelijke aard, dat ze zijn wantrouwen opwekken. Zo is er vooreerst de deelnamedrempel die onzinnig is vermits hij varieert naargelang het aantal inwoners. Dit kan tot vertekeningen leiden in het beleid.

Hij heeft ook vragen rond de slechte kwaliteit van het ontwerp, dat de draagwijdte van het referendum bovendien beperkt tot een advies. De verkozenen geraken zodoende verzeild in een lastig parket. Er ontstaat immers een discrepantie in de politieke besluitvorming. Enerzijds zet men de bevolking aan om zich te bezinnen en om initiatief te nemen. Als ze dat dan toch doet, dan wordt een erg omslachtige en dure procedure ingezet, die leidt tot een uitslag die het bestuur gewoon naast zich kan leggen. Daardoor werkt men de frustratie van de burger in de hand, die voortaan zal afhaken.

Een ander nefast aspect, bekeken vanuit het beleid, is dat men als beleidsmens naar een referendum toewerkt via een zeker beleidsplan, dat zijn visie moet onderbouwen. Wordt hij in het ongelijk gesteld, dan is de beleidsvoerder wettelijk nochtans niet gehouden zich te schikken naar de uitslag.

Dit maakt het hem niet makkelijk : voert hij niet uit wegens het verzet van de bevolking, dan verwijt zijn meerderheid hem dat. Voert hij toch uit, dan lijkt hij te kwader trouw ten aanzien van de bevolking.

Daarom is het beter dat de wet hem verplicht tot uitvoering van de volkswil : dat bespaart hem een hele hoop wantrouwen. Weliswaar laat de Grondwet het bindend referendum niet toe, en uit wat reeds ter tafel ligt betreffende artikel 41 van de Grondwet kan men afleiden dat dit niet voor morgen is.

Dat is dan ook de reden waarom hij een amendement indient (nr. 25) waardoor het mogelijk moet zijn nu al in de wet de mogelijkheid tot bindend referendum in te schrijven, weliswaar onder de voorwaarde dat er een 2/3 meerderheid voor gevonden wordt.

Op die manier wordt het nieuw systeem onmiddellijk van kracht vanaf de afkondiging van de grondwetswijziging, en moet de hele discussie over de referenda niet opnieuw worden overgedaan.

De heer Vergote verklaart dat de VLD gewonnen is voor de burgerdemocratie, en als zodanig geen genoegen kan nemen met de ontwerpen zoals ze nu voorliggen. Hij dient dan ook twee amendementen in (nrs. 26 en 28) op artikelen 2 en 6 om de consultatie- en de teldrempel uniform op 10 % te brengen.

Het principe van de verplichte volksraadpleging moet in de teksten beter tot uiting komen. Dit is tevens het onderwerp van amendement nr. 26.

Indien het referendum ernstig wordt genomen, moet de uitslag publiek worden gemaakt, ongeacht het percentage der deelnemers. Dit staat verwoord in amendement nr. 28.

b) Bespreking

Een lid verklaart dat zijn partij, de CVP geen voorstander is van het principieel bindend maken van het referendum.

Men moet de uiteindelijke beslissing steeds laten nemen door het daartoe geëigende beleidsniveau, namelijk de gemeenteraad of het schepencollege.

Door de beraadslaging in de gemeenteraad kan men soms een ruimere meerderheid verwerven voor een bepaald besluit dat een compromis inhoudt tussen de meerderheid en een minderheid, terwijl in een referendum de meerderheid polariseert tegenover de minderheid, waardoor men noodzakelijkerwijze in wit/zwart-tegenstellingen terechtkomt.

Dit is zeker het geval bij bindende referenda, vooral bij ongeveer 50/50 %-uitslag. Dit wil niet zeggen dat een volksraadpleging geen nuttig instrument kan zijn om de mening van de bevolking over een bepaald onderwerp beter te leren kennen. Het referendum moet geleidelijk groeien in de politieke cultuur om te slagen.

Het is in die optiek dat men de voorwaarden in huidige ontwerpen heeft versoepeld ten opzichte van de bestaande wetten. Zo is de teldrempel merkelijk verlaagd en zijn nu ook anderen dan kiesgerechtigden toegelaten tot deelname.

De inrichtingsdrempel (10 % van de bevolking voor gemeenten vanaf 25 000 inwoners en 20 % voor deze tot 25 000 inwoners) kan hoog lijken, maar het is niet onredelijk om een ernstige vraag naar referenda te vereisen om geen loze referenda te krijgen.

Hij vindt de huidige drempel een wijze drempel.

Een senator komt terug op de Knack -enquête van 7 oktober 1998. Eén van de concrete vaststellingen daarvan is dat vier Vlamingen op vijf vinden dat het referendum bindend moet zijn.

Het voorstel van de groep Langendries komt hieraan niet tegemoet : de uitslag zal immers niet bindend zijn. In dat opzicht verschilt het niet wezenlijk van de bestaande systemen. De belangrijkste wijziging is deze van de drempels, zowel voor het organiseren als voor de telling van de stemmen.

Het gaat in feite om een verhoging, vermits men afstapt van een percentage van de kiesgerechtigden om over te schakelen op een percentage van de inwoners, dit wil zeggen kinderen en vreemdelingen inbegrepen. De facto zal dat de drempel met ongeveer 25 % verhogen.

Verder voert men voor de kleine gemeenten van minder dan 25 000 inwoners een discriminatie in, door voor hen een drempel op te leggen van 20 %.

In sommige extreme gevallen gaat het om een drempelverhoging van 250 % ten opzichte van het bestaande systeem, door de combinatie van de verhoogde telbasis (inwoners in plaats van kiezers) en de uitbreiding tot jongeren tussen 16 en 18 jaar en vreemdelingen.

Er is aldus een te grote discrepantie tussen de kleine en grote gemeenten, in die mate zelfs dat in een gemeente van 38 000 inwoners, 3 800 handtekeningen nodig zijn, terwijl er dat in een gemeente van 20 000 inwoners 4 000 zijn.

Een lid sluit zich bij deze kritiek aan en stelt dat alle gemeenten een gelijke behandeling verdienen.

Een ander lid verklaart dat de tekst van de ontwerpen misschien niet perfect is, maar wel het resultaat van lange besprekingen die hebben geleid tot een consensus waaraan de PS zich zal houden.

Wat men ook beweert, deze ontwerpen zorgen voor meer democratie op lokaal vlak. Het zou voorbarig zijn om nu al het bindend referendum in te voeren.

De vorige spreekster verwerpt deze visie en stelt dat een grotere inspraak moet worden gegeven aan de burgers.

Een beetje referendum organiseren, zoals dat hier voorgesteld wordt, is een aanfluiting van de wil van de burgers, en is ten slotte slechter dan het te laten bij het oude. Als men dan toch een referendum organiseert, moet het een werkelijke inspraak met zich meebrengen. De bewindvoerders moeten durven te luisteren naar de problemen en naar de oplossingen van de burgers.

Een ander lid verklaart dat de PRL de ontwerpen steunt omdat ze het resultaat zijn van een consensus. De fractie is ervan overtuigd dat het referendum, ook in deze consultatieve vorm, veel succes zal hebben. Men hoeft maar te denken aan de raadpleging in Baroinville, waarvoor de opkomst enorm hoog was. Als het onderwerp van de raadpleging voldoende interessant is, zullen de mensen zich wel verplaatsen.

Een senator vindt dat iedereen moet kunnen meedoen. Verder vindt hij dat uit de bespreking blijkt dat de persoonlijke overtuiging van de verkozenen ondergeschikt gemaakt wordt aan partijbelangen.

Hoe kan men anders zinnig verantwoorden dat men in een gemeente van 38 000 inwoners minder stemmen nodig heeft dan in één van 20 000 inwoners om een referendum te organiseren ?

Hoe kan men anderzijds verantwoorden dat er een drempel moet bestaan om de kiezers op de hoogte te brengen van de uitslag. Is het met zulke maatregelen dat men een betere democratie verkrijgt ?

De mensen die zich inzetten worden eens te meer voor schut gezet.

Het volstaat te verwijzen naar wat zich heeft voorgedaan in Sint-Niklaas om te begrijpen dat nog al te veel politieke spelletjes worden gespeld. Alles begint met een terecht initiatief van de SP, die een referendum wil organiseren rond het thema van de parking van de Grote Markt, en dit ondanks de consensus omtrent een ondergrondse parking, bekomen in de vorige gemeenteraad.

De reactie van de andere partijen was kenschetsend :

­ de VLD roept op om nee te zeggen;

­ de VU doet hetzelfde;

­ de CVP roept op om niet te stemmen.

Dit laatste is bedoeld om de fictie in stand te houden dat onthouders tegen zijn. In feite heeft zulks een averechts effect, vermits het debat versmacht wordt. Men kan dan nadien alles bewijzen.

Immers, de onthoudingen en neen-stemmen samen zijn altijd meer in aantal dan de ja-stemmen, vooral omdat de kiezer weet dat het referendum puur consultatief is, waardoor hij veelal niet gemotiveerd is om stelling te nemen.

Spreker kan alleen maar vaststellen dat in de commissie het debat daarover ontweken wordt.

Een lid heeft de indruk dat er een misverstand is ontstaan : de voorgestelde teksten hebben het over een « volksraadpleging » en dat is geen referendum. Het is het resultaat van een consensus en dus een politiek gegeven.

Dat betekent niet dat de gezagsdragers er geen rekening mee zullen houden. Op gemeentelijk vlak heersen in België echter andere tradities dan elders : de opvattingen over de gemeentelijke autonomie laten op dit ogenblik niet toe dat men beslissingen neemt buiten de traditionele gemeentelijke organen om.

Een ander lid wenst zich niet te laten uitdagen, door de heer Anciaux, indiener van de amendementen vervat in stuk nrs. 1-1133/2 en 1134/2, temeer daar deze afwezig was van het debat in de commissie Langendries dat uiteindelijk tot een consensus leidde.

Wel onthoudt ze van diens uiteenzetting dat men omzichtig moet zijn met numerieke conclusies. Wil men de bevolking echt au sérieux nemen, dan moet dit gebeuren door initiatieven om via de gemeenteverkiezingen de gemeenteraad te valoriseren.

De voorliggende ontwerpen vertolken een goed project. Vanzelfsprekend sluit niets een verdere evolutie uit naar meer inspraak.

Een senator merkt op dat het betekenisvol is bepaalde senatoren te horen pleiten voor teksten die zijn ontworpen in salons in plaats van in de commissies of de plenaire vergadering van de Senaat.

Zodoende wordt de gangbare mening bevestigd dat de debatten buiten de wetgevende vergaderingen meer gewicht hebben dan deze die op de daartoe geëigende en door de Grondwet voorziene plaatsen worden gehouden.

Een lid wijst erop dat de vorige spreker soms net hetzelfde doet. Hij herinnert zich diens interventies in pers in verband met de ontwerpen over de verkiezingsuitgaven, die hij evengoed in de commissie had kunnen uitbrengen.

De vorige spreker vindt deze kritiek onterecht. Zijn naam werd immers nooit genoemd in de pers.

Een lid vraagt hem ook wat hij dan wel denkt over de gesprekken in zaal F.

De vorige spreker beweert dat het daar ging om louter verkennende gesprekken.

Een ander lid vindt het spijtig dat hij deze gesprekken heeft afgebroken. Er zijn immers nadien vruchtbare onderhandelingen gevoerd.

De vorige spreker beweert dat hij hierin van de machtspartijen verschilt doordat hij de commissie blijft au sérieux nemen. Hij wenst dan ook een antwoord te krijgen op al zijn vragen ten gronde.

Nog een lid wenst eraan te herinneren dat de ontwerpen die nu worden besproken door de Kamer met een ruime meerderheid werden aangenomen. Het is zeker niet de CVP die heeft geëvoceerd. Ze laat in het midden welke gesprekken hebben geleid tot de ontwerpteksten. Het resultaat was een ruimere meerderheid dan oorspronkelijk voorzien. Ze leidt daaruit af dat democratische totstandkoming niet in vraag hoeft te worden gesteld.

Ten gronde is het nog zeer de vraag of een bindend referendum wel een goede oplossing is.

Persoonlijk is ze ertegen gekant, omdat een referendum altijd twee extreme oplossingen voorstelt, waartussen geen andere mogelijkheid openblijft. Vaak is echter een goede democratische oplossing beter als ze gesteund wordt door een zo ruim mogelijke groep.

Als het referendum consultatief blijft, kan nadien een debat worden gevoerd in de gemeente- of provincieraden met de nodige nuancering.

Het is ook niet slecht dat het de verkozenen zijn die hun conclusies daaruit trekken, omdat zij tenslotte sanctioneerbaar zijn bij de volgende verkiezingen.

Wat de voorliggende teksten betreft, merkt ze een reeks verbeteringen op ten opzichte van wat nu reeds wettelijk vastligt :

­ de leeftijd om voor te stellen en deel te nemen wordt verlaagd tot 16 jaar;

­ de nationaliteitsvereiste wordt afgeschaft;

­ het quorum wordt verlaagd.

Ze vindt integendeel de opmerkingen aangaande de verschillende drempels terecht al naargelang de belangrijkheid van de gemeente. Dit uit zich vooral in de tussenmaat van gemeenten van 20 à 25 000 inwoners. Niets sluit een technisch amendement uit wat dat betreft.

In de komende jaren verwacht zij een verdieping van de rechtstreekse democratie maar wellicht zal dat gebeuren via andere wegen dan via referenda.

Een lid komt terug op de ongelijke drempels (10 en 20 % bij de gemeenten). Dit is strijdig met het gelijkheidsbeginsel. Ze vindt dat de wetgever het voorbeeld moet geven inzake gelijkheidsregels die hij de burgers oplegt.

Een senator vraagt zich af of het niet geraden is hierover het advies van de Raad van State in te winnen. Het risico van een aanvechting van deze onverantwoorde discriminatie is immers reëel.

Een ander senator komt nog even terug op het belang van de bindende kracht van de referenda. Om een goed werkende democratie te bekomen is het nodig permanente netwerken in stand te houden waaraan de burgers participeren. Dit moet gebeuren via de verkozen raden, maar moet ook kunnen via bindende referenda.

Hij wijst erop dat hij in 1991, bij de publicatie van het 2e Burgermanifest van de heer Verhofstadt, tegen diens project van referendum was gekant, omdat het, los van enige context, te manipuleerbaar was.

Voor Verhofstadt was het immers de meest individuele expressie van de individuele ideeën. Bij nader toezien is een referendum wel aanvaardbaar als het de resultante is van een democratisch debat in de zoëven genoemde netwerken. Voor hem is dit permanent debat de beste voorwaarde voor een goed functionerende democratie.

Als democraat heeft men geloof nodig in de kracht van de burger. Dit staat diametraal tegenover de oude parternalistische theorie, die stelt dat het de politici zijn die de samenleving moeten kneden in het belang van de bevolking.

Vanzelfsprekend kan een referendum niet altijd uitsluitsel geven. In sommige gevallen leent het onderwerp zich niet tot een exclusief antwoord.

Het regelt niet de kleinste details, maar enkel de grote principes. Zo was er bijvoorbeeld in Sint-Niklaas een ja/neen-vraag of de parking ondergronds moest. De verdere gevolgen inzake repercussie op de definieve inrichting van de markt en het verkeersplan zijn dan voor de gemeenteraad.

Het ja/nee-spel mag niet in handen van extremisten komen. Dat kan men alleen maar vermijden door deze vorm van besluitvorming te onderbouwen door een voorafgaandelijke publiciteit en ruggespraak met de bevolking.

Indien men de bevolking alleen maar consulteert, getuigt dat van een gebrek aan vertrouwen. Het is dan ook niet te verwonderen dat er zoveel anti-politieke gevoelens leven bij de mensen.

Het gevaar voor extremisme waarvoor onder andere wordt gewaarschuwd door de PS, is op zich ook mogelijk met een drempel van 10 %.

Doch indien het maatschappelijk debat genoeg input krijgt, zal het extremisme het niet halen.

Wanneer men integendeel zijn politiek bepaalt vanuit een angstreflex, wakkert men het extremisme aan, want het zijn de angst en de frustratie die het extremisme aanwakkeren.

Om in debat te gaan met de bevolking moet men rekening houden met haar. Welnu, één van de fundamentele kritieken van de bevolking is : « men houdt toch geen rekening met ons ». Om dat te vermijden, moet men de betutteling achterwege laten.

Hij citeert een voorbeeld uit zijn eigen ervaring : toen hij voorzitter was van de sociale woningsmaatschappij « Brusselse Haard », moest hij ervaren dat alle investeringen direct werden teniet gedaan door vandalisme.

Vandaar dat hij de kleine vandalen liet aanwerven om de herstellingen te doen. In minder dan geen tijd was het vandalisme teruggedrongen.

De les die hij daaruit trekt is dat het geven van verantwoordelijkheid helpt bij het vormen van een gemeenschap.

Een adviserend referendum is wellicht dienstig als adviesinstrument. Maar de periode van de adviesdemocratie is voorbij, zoals blijkt uit de neergang van de verschillende adviesraden. Dit is te wijten aan de permanente frustratie dat er toch geen gevolg gegeven wordt aan de adviezen.

Zoals reeds aangeduid door een vorige spreekster zijn er positieve punten aan de huidige ontwerpen :

­ verlaging van de leeftijdsgrens;

­ afschaffing van de nationaliteitsvereiste;

­ verlaging van het telquorum.

Indien, zoals te verwachten valt, de ontwerpen niet zullen worden gewijzigd door de meerderheid, dan nog is een technisch amendement gewenst over de drempels.

Een dichotomie tussen de gemeenten tot 25 000 inwoners enerzijds, en deze van 20 000 inwoners en meer anderzijds, gecombineerd met de berekening op basis van het aantal inwoners, leidt zoals gezegd in sommige gevallen tot 250 % verhoging van de bestaande drempel.

De heer Caluwé verdedigt deze verschillen in drempel door de omstandigheid dat in kleinere gemeenten de toevlucht tot het referendum minder verantwoord is, gezien de gemeenteraad dichter bij de bevolking staat.

Hij gaat er evenwel mee akkoord dat dit systeem zoals het is voorgesteld sommige absurditeiten inhoudt.

Zo zou een gemeente als Mortsel slechts 2 400 aanvragers nodig hebben, terwijl Edegem er 4 600 zou moeten hebben om een referendum te lanceren.

Een senator is blij met deze opening vanuit de meerderheid. Daarom dient hij twee amendementen in (nrs. 30 en 31) op voorstel nr. 1133/1 waardoor deze onlogische toestand wordt weggewerkt via een gradueel systeem. De algemene verlaging tot 10 % leek hem logischer.

Een andere senator treedt dit principe bij en vraagt dezelfde trend aan te houden voor de provincies, dit wil zeggen de grens op 10 % te houden.

IV. STEMMINGEN

a) Over het ontwerp nr. 1-1133/1

Artikel 1

Er werden geen amendementen ingediend.

Artikel 2

De amendementen nrs. 1 tot 3 worden verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Amendement nr. 4 wordt eenparig verworpen door de 8 aanwezige leden.

De amendementen nrs. 5 en 26 worden verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Amendement nr. 30 wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Het aldus geamendeerd artikel wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 4

De amendementen nrs. 6 en 7 worden verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 5

Het amendement nr. 8 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 6

De amendementen nrs. 9, 10, 11, 27 en 28 worden verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Amendement nr. 31 wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Het aldus geamendeerde artikel wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 6bis (nieuw)

Amendement nr. 12 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7

De amendementen nrs. 13 en 14 worden verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7bis (nieuw)

De amendementen nrs. 15 en 29 worden verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7ter (nieuw)

Amendement nr. 16 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7quater (nieuw)

Amendement nr. 17 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7quinquies (nieuw)

Amendement nr. 18 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7sexies (nieuw)

Amendement nr. 19 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7septies (nieuw)

Amendement nr. 20 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7octies (nieuw)

Amendement nr. 21 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7novies (nieuw)

Amendement nr. 22 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7decies (nieuw)

Amendement nr. 23 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7undecies (nieuw)

Amendement nr. 24 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7duodecies (nieuw)

Amendement nr. 25 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Stemming over het geheel

Het ontwerp in zijn geheel, aldus geamendeerd, wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 1 stem.

b) Over het ontwerp nr. 1-1134/1

Artikel 1

Er werden geen amendementen ingediend.

Artikel 1bis

Amendement nr. 1 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 2

De amendementen nrs. 2 en 3 worden verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Amendement nr. 4 wordt eenparig verworpen door de 8 aanwezige leden.

Amendement nr. 26 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 4

De amendementen nrs. 5 en 6 worden verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 5

Amendement nr. 7 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 6

De amendementen nrs. 8, 9, 10, 11 en 27 worden verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7

De amendementen nrs. 12 en 13 worden verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7bis (nieuw)

Amendement nr. 14 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7ter (nieuw)

Amendement nr. 15 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7quater (nieuw)

Amendement nr. 16 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7quinquies (nieuw)

Amendement nr. 17 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7sexies (nieuw)

Amendement nr. 18 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7septies (nieuw)

Amendement nr. 19 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7octies (nieuw)

Amendement nr. 20 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7novies (nieuw)

Amendement nr. 21 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7decies (nieuw)

Amendement nr. 22 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7undecies (nieuw)

Amendement nr. 23 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Artikel 7duodecies (nieuw)

Amendement nr. 24 wordt verworpen met 7 stemment tegen 1 stem.

Artikel 9 (nieuw)

Amendement nr. 25 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.

Stemming over het geheel

Het ontwerp in zijn geheel, wordt niet geamendeerd aangenomen met 7 stemmen tegen 1 stem.


Dit verslag wordt unaniem goedgekeurd door de 13 aanwezige leden.

De rapporteur,
Ludwig CALUWÉ.
De voorzitter,
Joëlle MILQUET.