(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Krachtens artikel 6 van het koninklijk besluit van 9 mei 1984, vastgesteld ter uitvoering van artikel 100bis van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, draagt de persoon die is opgenomen in een bejaardentehuis van een OCMW, in de kosten van de dienstverlening bij voor het gedeelte dat het OCMW vaststelt rekening houdende met zijn mogelijkheden.
Artikel 14, § 1, van dat koninklijk besluit, gewijzigd bij artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 februari 1985, stelt een inkomensgrens vast waaronder het OCMW van degene die alimentatie verschuldigd is aan de opgenomen persoon, geen terugbetaling van de verblijfkosten mag eisen, onverminderd de toepassing van artikel 10 van dat koninklijk besluit.
Artikel 16, eerste lid, van het koninklijk besluit van 9 mei 1984, gewijzigd bij artikel 7, 1º, van het koninklijk besluit van 8 april 1987, bepaalt dat de OCMW's een door de raad voor maatschappelijk welzijn vastgestelde terugvorderingsschaal moet hanteren voor het bepalen van de bijdrage van de alimentatieplichtige, als diens belastbare inkomen de « vrijgestelde » inkomensgrens overschrijdt.
In het verslag aan de Koning dat aan het koninklijk besluit van 8 april 1987 voorafgaat, wordt gepreciseerd dat de terugvorderingsschaal die de raad voor maatschappelijk welzijn moet vaststellen, moet worden voorgelegd aan de algemene administratieve overheid waarin artikel 111 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de OCMW's voorziet, en dat die schaal, na de overzending ervan aan de toezichthoudende overheden, mag worden medegedeeld aan de alimentatieplichtigen en aan iedereen die erom verzoekt.
In een circulaire van 6 september 1984 heeft de heer Aerts, toenmalig staatssecretaris voor Volksgezondheid en Leefmilieu, de OCMW's gewezen op de twee bovenbedoelde verplichtingen (minimale inkomstendrempel en terugvorderingsschaal). Die circulaire is integraal overgenomen in Mouvement communal van oktober 1984, het orgaan van de Vereniging van Steden en Gemeenten.
In een document dat door de Vereniging van Steden en Gemeenten (Mouvement communal , 1984, blz. 237-242) naar de OCMW's gezonden is, stond inzonderheid te lezen dat het geenszins de bedoeling kan zijn de volledige inkomsten boven de in artikel 14 van het koninklijk besluit van 9 mei 1984 vastgestelde drempel terug te vorderen en dat de werkelijke lasten van de alimentatieplichtige in aanmerking moeten worden genomen om zijn bijdrage te bepalen. De auteur verwees in die nota naar de volgende schaal voor de eigen bijdragen, die wordt aanbevolen ingeval de opname in een rusthuis bekostigd wordt : 1) bedrag A : 80 % van het netto-inkomen; 2) bedrag B : verschil tussen bedrag A en de forfaitair vastgestelde gezinslasten, waarvan het bedrag schommelt naar gelang het om het gezinshoofd, de echtgenoot, kinderen jonger of ouder dan achttien jaar of gehandicapte kinderen gaat; 3) bedrag van de gevraagde terugvordering : 20 % van bedrag B, of 7 % van het nettomaandinkomen, voor de fiscale aftrek van deze alimentatieplicht.
In uw antwoord op de schriftelijke vraag nr. 132 van 23 oktober 1997 van de heer Brouns (bulletin van Vragen en Antwoorden , Kamer, nr. 108, blz. 14677-14680) hebt u gewezen op de verplichting om een terugvorderingsschaal op te stellen.
Graag had ik van de geachte minister een antwoord gekregen op de volgende vragen :
1. Aan welke hogere overheid moet de raad voor maatschappelijk welzijn van een OCMW de terugvorderingsschaal die hij moet opstellen krachtens artikel 16, § 1, van het koninklijk besluit van 9 mei 1984, voorleggen als het OCMW in het Waalse Gewest ligt : de federale staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, de minister van Sociale Actie, Huisvesting en Gezondheid van het Waals Gewest, de provincie-gouverneur of een andere toezichthoudende overheid ?
Is het antwoord op deze vraag hetzelfde als het OCMW in het Waalse Gewest gevestigd is, maar dan in een taalgrensgemeente bedoeld in artikel 8 van de wettenop het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 ?
Is het voldoende dat de raad voor maatschappelijk welzijn de terugvorderingsschaal overzendt aan de toezichthoudende overheid of moet die overheid de haar overgezonden schaal eerst goedkeuren voor die kan worden toegepast ?
2. Wat is de wettelijke waarde van een terugvorderingsschaal die niet aan de toezichthoudende overheid is voorgelegd of toegezonden of, eventueel, door de toezichthoudende overheid niet is goedgekeurd ? Mag ze door het OCMW worden toegepast ?
3. Wat moet de toezichthoudende overheid doen als ze vaststelt dat een OCMW zijn terugvorderingsschaal niet heeft voorgelegd of overgezonden, of geen terugvorderingsschaal heeft opgesteld ?
4. Tot welke overheid kan de alimentatieplichtige zich wenden om de terugvorderingsschaal te krijgen van het OCMW dat van hem een bijdrage vordert in de verblijfkosten van een in een rusthuis opgenomen persoon, indien hij geen afschrift van die schaal kan krijgen van het OCMW (weigering om de schaal mede te delen of geen antwoord op de vragen om mededeling) ?
5. Kan de betrokken alimentatieplichtige, indien geen terugvorderingsschaal is opgesteld, eisen dat het OCMW rekening houdt met zijn werkelijke gezinslasten ?
Mag een alimentatieplichtige aan een OCMW toch vragen rekening te houden met zijn werkelijke gezinslasten, ook al bestaat zo'n terugvorderingsschaal ? Ik wijs erop dat artikel 16, § 1, van het koninklijk besluit van 9 mei 1984 bepaalt dat in bijzondere omstandigheden van de terugvorderingsschaal kan worden afgeweken.
Mag een alimentatieplichtige, als een terugvorderingsschaal is opgesteld, vragen dat rekening wordt gehouden met zijn werkelijke gezinslasten, indien het totale bedrag ervan hoger ligt dan de totale vermindering die is vastgesteld met toepassing van de terugvorderingsschaal ?
6. Is de bovenbedoelde circulaire van 6 september 1984 ingetrokken ?
7. Werd de OCMW's gewezen op de in artikel 16, § 1, van het koninklijk besluit van 9 mei 1984 voorgeschreven verplichting, door middel van een circulaire van een latere datum dan die van 6 september 1984 ?
Zo ja, mag ik vernemen in welke officiële publicatie deze circulaire is verschenen en kan ik er een afschrift van krijgen ?
8. Worden, voor zover u weet, de beginselen van de door de Vereniging van Steden en Gemeenten voorgestelde en hierboven beschreven bijdrageschaal (onderscheiden terugvorderingspercentages en forfaitaire bedragen) door de meeste OCMW's toegepast (terugvorderingspercentage gelijk aan ongeveer 7 % van het nettomaandinkomen van het gezin) ? Is deze schaal sedertdien aangepast ? Hebt uzelf, uw administratie of een van uw voorgangers ooit officieel een schaal voor eigen bijdrage voorgesteld aan de OCMW's ?
Is al een vergelijkend onderzoek gedaan naar de terugvorderingsschalen en de berekeningswijzen die de OCMW's toepassen om van de alimentatieplichtigen de verblijfkosten terug te vorderen van personen die zijn opgenomen in rusthuizen ? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten ?
9. Mag een OCMW ambtshalve de bijdrage van alimentatieplichtigen van personen die in een rusthuis zijn opgenomen vaststellen op de totaliteit van de inkomsten die de minimumdrempel overschrijden, zoals vastgesteld op basis van artikel 14, § 1, van het koninklijk besluit van 9 mei 1984 ?
Kan een OCMW wettelijk volhouden dat het een terugvorderingsschaal heeft opgesteld, terwijl het uitsluitend artikel 14, § 1, van dat koninklijk besluit toepast (minimumdrempel) en het de bijdrage van de alimentatieplichtigen vaststelt op de totaliteit van de inkomsten die de minimumdrempel overschrijden ?
10. Wordt de verplichting vervat in artikel 16, tweede lid, van het koninklijk besluit van 9 mei 1984 (volgens welke elke individuele beslissing tot het bepalen van de bijdragen van een alimentatieplichtige de elementen moet bevatten op grond waarvan het bedrag van de terugvordering is vastgesteld, en die volgens de minister de alimentatieplichtige meer rechtszekerheid moet bieden door de OCMW's te verplichten hun beslissingen te motiveren door alle elementen voor de berekening van de bijdrage mede te delen) nageleefd als in de kennisgeving van individuele beslissing tot het bepalen van de bijdrage van een alimentatieplichtige van een bewoner van een rusthuis alleen wordt meegedeeld wat de bijdrage van de alimentatieplichtige is in de verblijfkosten, met vermelding van de toegepaste terugvorderingsdrempel, maar zonder opgaaf noch toepassing van een terugvorderingsschaal opgelegd door artikel 16, eerste lid, van dat koninklijk besluit, en zonder verwijzing naar de bepalingen van de wet of de verordeningen die zijn toegepast ?
Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid het volgende mede te delen in antwoord op zijn vragen.
1. Zoals reeds werd gepreciseerd in het verslag aan de Koning bij het koninlijk besluit van 8 april 1987 tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 mei 1984 tot uitvoering van artikel 13, tweede lid, 1º, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en artikel 100bis , § 1, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (Belgisch Staatsblad van 15 april 1987, blz. 5524), is de terugvorderingsschaal onderworpen aan het algemeen toezicht zoals voorzien door artikel 111 van de organieke wet. Ik herinner er het geachte lid tevens aan dat ingevolge de wijziging van artikel 5, § 1, II, 2º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, totstandgebracht door de wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, hoofdstuk IX « Het administratief toezicht » van de organieke wet van 8 juli 1976, waartoe voormeld artikel 111 behoort, aan de federale overheid is onttrokken. Bedoelde aangelegenheid behoort derhalve tot de bevoegdheid van de respectieve gemeenschappen.
2 en 3. Vermits deze vragen neerkomen op een interpretatie van voornoemd artikel 111 van de organieke OCMW-wet, verwijs ik het geachte lid naar het antwoord op vraag 1.
4 en 10. Zoals het geachte lid zelf opmerkt moet het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, overeenkomstig artikel 16, tweede lid, van voornoemd koninklijk besluit van 9 mei 1984, in de individuele beslissing tot het bepalen van de tussenkomst de elementen vermelden op grond waarvan het bedrag van de terugvordering wordt vastgesteld. Aldus wordt beoogd om aan de onderhoudsplichtigen meer rechtszekerheid te geven door ze in de mogelijkheid te stellen de berekening van hun individuele tussenkomst door het OCMW te controleren in functie van de door het centrum gehanteerde schaal. Dit impliceert dat al wie er om verzoekt inzage moet krijgen in de inhoud van de terugvorderingsschaal.
Voorts zou ik nog willen opmerken dat het verhaal op de onderhoudsplichtige enkel de waarde heeft van een eenzijdig bepaalde schuldvordering. Indien het OCMW niet tot een vergelijk kan komen met de betrokken onderhoudsplichtige, is het aan het centrum om in voorkomend geval de zaak aanhangig te maken bij de bevoegde rechtsmacht die dan op grond van de door beide partijen aangehaalde motieven oordeelt.
5. Om na te gaan of de onderhoudsplicht kan toegepast worden, moet gekeken worden naar het belastbaar inkomen van de betrokkene van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin over de uitoefening van het verhaal wordt beslist (artikel 14 van voornoemd koninklijk besluit).
Deze vastgestelde grensbedragen zijn echter minimumbedragen die een drempel uitmaken voor terugvordering, waaruit niet mag afgeleid worden dat de terugvordering moet ingesteld worden als deze minima worden bereikt. Het OCMW heeft steeds de autonome bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van de terugvordering als er redenen van billijkheid voorhanden zijn. Desgevallend kunnen de reële, bestaande financiële lasten die de onderhoudsplichtige en zijn gezin te dragen hebben, een mogelijke reden van billijkheid vormen.
6 en 7. De omzendbrief d.d. 6 september 1984 waarin net als in het verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 9 mei 1984 wordt beschreven in welke geest deze wetgeving moet begrepen worden, is niet herroepen.
Later is geen omzendbrief meer verschenen die de verplichting met betrekking tot artikel 16 van voornoemd koninklijk besluit verder omschreven heeft.
8. Ik kan het geachte lid niet meedelen in welke mate de door de vereniging van Belgische steden en gemeenten voorgestelde schaal van tussenkomsten door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt toegepast. Het is namelijk zo dat artikel 16 van genoemd koninklijk besluit bepaalt dat het opstellen van de barema's behoort tot de autonome bevoegdheid van de raad voor maatschappelijk welzijn. De wetgever heeft alleen een algemeen kader met betrekking tot de onderhoudsplicht willen creëren waarbinnen deze kan toegepast worden, zonder de autonomie van de centra wezenlijk aan te tasten
Wel is het me bekend dat er zich verschillen tussen de centra kunnen voordoen. Dit gegeven is niet alleen terug te voeren op verschillen tussen de door de OCMW's gehanteerde terugvorderingsschalen maar kan ook verklaard worden door het feit dat de centra de tussenkomst van de onderhoudsplichtige bepalen aan de hand van afzonderlijk gemotiveerde beslissingen. Het OCMW kan namelijk van de terugvorderingsschaal afwijken in bijzondere gevallen, alsook om billijkheidsredenen geheel of gedeeltelijk afzien van de terugvordering.
Wat betreft zijn vraag met betrekking tot een reeds gevoerd onderzoek kan ik het geachte lid bevestigend antwoorden. In 1996 heb ik namelijk de Vereniging van Belgische steden en gemeenten gevraagd een studie te doen naar en voorstellen te formuleren in verband met de terugvordering van de kosten van het bestaansminimum en maatschappelijke dienstverlening bij onderhoudsplichtigen. Uit de resultaten van deze studie is gebleken dat er zich inderdaad, om reden zoals hierboven aangegeven, verschillen kunnen voordoen. De centra reageerden evenwel verdeeld op de vraag naar meer eenvormige terugvorderingsschalen.
9. In antwoord op deze vraag kan ik ontkennend antwoorden. De centra zijn er immers toe gehouden de door hun raad voor maatschappelijk welzijn opgestelde schaal te volgen. Aldus is het evenmin mogelijk om het volledig deel van het inkomen van de onderhoudsplichtige dat de minimumgrens overschrijdt aan te rekenen bij de berekening van de onderhoudsplicht, omdat in dit geval afbreuk gedaan wordt aan de verplicht te hanteren terugvorderingsschaal.