1-911/4 | 1-911/4 |
15 DECEMBER 1998
De medeondertekenaar deelt mee dat het voorstel op een zeer eenvoudige manier tot stand is gekomen : het is de omzetting in wetteksten van het algemeen aanvaard beginsel volgens hetwelk de duur van de hechtenis van vreemdelingen die illegaal in België verblijven, verkort dient te worden.
De opeenvolgende terzake bevoegde ministers hebben toegezegd de maximumduur van de administratieve hechtenis van acht op vijf maanden terug te brengen.
Een andere indienster vestigt er de aandacht op dat zij dit voorstel mee heeft ondertekend, teneinde concrete vorm te geven aan de aanbevelingen van de commissie op dit punt (cf. stuk nr. 768/1, blz. 378).
Ze staat er evenwel op dat ze daarmee slechts akkoord kan gaan, voorzover het tweede luik van deze aanbeveling wordt ingelast in de wet, namelijk dat na de 5 maanden opsluiting, in geval van gevaar voor de openbare orde, de vreemdeling nog 3 maanden langer zou kunnen worden vastgehouden. Voor deze verlenging is het optreden van een extern controleorgaan vereist.
Een senator verwijst op zijn beurt naar de debatten aangaande de evaluatie van de vreemdelingenwet om eraan te herinneren dat hij ab initio 5 maanden te lang vond, omdat de reden die aan de administratieve vasthouding ten grondslag ligt nooit een strafbaar feit is. Hij vindt deze termijn nog steeds te lang, en zeker temeer daar de minister zijn bedoeling kenbaar maakte om de vroegere praktijk van de de facto verlengingen verder toe te passen mocht dit voorstel aangenomen worden.
Het gaat hier om de praktijk die erin bestaat de persoon even naar de grens te brengen om hem onmiddellijk opnieuw te arresteren, mocht hij weigeren vrijwillig te vertrekken, om aldus te komen tot een nieuwe initiële termijn. Deze praktijk, hoewel hij ooit door het Hof van Cassatie als regelmatig werd bestempeld, leidt tot ernstige conflicten.
De voortzetting van deze praktijk zou in principe kunnen leiden tot eindeloze hechtenis wat manifest een schending zou betekenen van de mensenrechten.
Daarom neemt hij zich voor een amendement in te dienen teneinde de termijn waarover sprake onverlengbaar te maken.
De vorige spreekster kondigt aan dat zij bij amendement wil voorstellen de vijf maanden administratieve hechtenis met drie maanden te verlengen wanneer de openbare orde gevaar loopt. Mevrouw Lizin vindt dat overdreven en komt terug op het standpunt dat zij oorspronkelijk in de commissie heeft verdedigd; bij amendement nr. 1 stelt zij dan ook voor de termijnen van haar voorstel van vijf op drie maanden te brengen.
Een ander lid herinnert eraan dat ook de PSC gekant is tegen een periode langer dan vijf maanden. Ze wijst erop dat haar eigen partij de voorkeur gaf aan een eenmaal hernieuwbare termijn van twee maanden maar dat ze zich bij de consensus heeft neergelegd.
Een lid duidt aan dat de CVP eerder ook het standpunt van de PSC deelde, maar dat ze ook het 5-maand voorstel als consensustekst had aanvaard. Ze kan dus moeilijk aanvaarden dat men deze consensus nu uitholt.
Ze vraagt vooral volledige duidelijkheid over het al dan niet de facto verlengen van de termijn. Zelfs al gaat Cassatie akkoord met het principe, dan nog verhindert dit de werkgever niet zich daartegen te verzetten.
Ze wijst er tenslotte op dat in geval van aanvaarding door de commissie van de verlenging, een opportuniteitstoetsing door de raadkamer onafwendbaar is.
Mevrouw Merchiers herhaalt dat ze deze stellingnames niet begrijpt, omdat ze tenslotte niets anders vraagt dan de integrale toepassing van de aanbeveling. Het is in die optiek dat ze een amendement (nr. 2) indient.
De minister verklaart akkoord te kunnen gaan met het voorstel, in zover het geamendeerd wordt zoals bepaald in amendement nr. 2. Dit is ten andere, zoals gezegd, een getrouwe vertaling van de aanbevelingen van de commissie zelf.
Twee leden gaan uitdrukkelijk akkoord met deze zienswijze van de minister.
Een senator maakt zich zorgen over de verlenging van de hechtenis omwille van de openbare orde. Dit is een zeer bedenkelijk motief, vermits het begrip « openbare orde » zeer vaag en rekbaar is.
De minister beweert dat dit geen probleem kan vormen, vermits 1º zijn beslissing gemotiveerd zal zijn en 2º de raadkamer hierover zal oordelen, en het begrip verder zal invullen volgens haar intussen gegroeide jurisprudentie terzake.
Het weze wel verstaan dat het begrip « openbare orde » in casu breder is bedoeld dan wanneer het in de loutere context van de Strafwet wordt gehanteerd. Het is hier in nauw verband te zien met de ordehandhaving volgens administratief recht.
Een lid verwijst naar het verslag uitgebracht bij de goedkeuring van de wetten-Vande Lanotte van 10 en 15 juli 1996 om te bewijzen dat de Commissie op dat tijdstip reeds op het probleem heeft gewezen en er een afdoend antwoord op heeft gekregen. Zoals de vorige spreker staat ook hij evenwel sceptisch tegenover het begrip « openbare orde » dat duidelijker omschreven moet worden.
Voor de interpretatie van dat begrip verwijst de minister nogmaals naar de jurisprudentie van de raadkamer, wat hij trouwens ook doet voor de interpretatie van het begrip « nationale veiligheid »
De vorige spreker heeft bovendien bezwaren tegen de mogelijkheid tot keuze die in de tekst van amendement nr. 2 wordt voorzien tussen de motieven van openbare orde en staatsveiligheid.
Volgens hem is een loutere schending van de staatsveiligheid geen afdoend motief, als men weet hoe dit begrip in het verleden reeds werd gebruikt en misbruikt.
De minister beweert dat deze schending van beide begrippen afzonderlijk wél mogelijk is. Zo wordt terrorisme beschouwd als een aanslag op de staatsveiligheid alléén. Hij vraagt dus om de voorgestelde formulering te behouden.
De heer Boutmans dient een amendement in (nr. 3) ertoe strekkende voorgestelde termijnen als prefix-termijnen te beschouwen, dat wil zeggen dat zij onder geen beding kunnen worden verlengd of herhaald.
Het is in het verleden meermaals gebleken dat de overheid misbruik maakte van de mogelijkheid haar geboden om de hechtenis te verlengen of te hernieuwen. Zo zou men een bepaalde Algerijn alles samen gedurende 2 1/2 jaar hebben vastgehouden.
Het is om dergelijke mistoestanden te vermijden dat de maximum duur van de hechtenis in het voorstel bepaald, absoluut moet zijn.
Men moet verhinderen dat termijnen, vóór ze afgelopen zijn, worden vernieuwd bij een mislukte poging tot uitdrijving.
Wat is ten andere de praktijk heden ten dage ?
De minister antwoordt hierop dat dergelijke « verlengingen » mogelijk zijn, doch zeer zelden worden toegepast.
De Algerijn waarover sprake is telkens na 8 maanden bevrijd geweest, maar moest telkens weer worden opgepakt wegens motieven van openbare orde.
Indien het Parlement deze praktijk niet aanvaardt kan de regering haar politiek niet meer uitvoeren. Het zou anders al te gemakkelijk zijn zich aan een uitdrijving te onttrekken door handige truucs : het zou volstaan zich telkens te verzetten om eens en voor altijd in vrijheid te blijven in het land. Dit zou onvermijdelijk tot normvervaging leiden.
Tot en met het voorval van de dood van Semira Adamu dag waarop de uitdrijvingen tijdelijk stopten , zijn er zelden personen langer dan 4 maanden vastgehouden.
Een senator vindt dat dit niets afdoet aan het feit dat er zulke gevallen zijn, en dat zulks een misbruik is van de wet.
Het staatsbelang wordt in sommige gevallen ook ingeroepen om iemand onbeperkt vast te houden (cf. de Basken waarvan Spanje de uitlevering vraagt aan België).
De minister verklaart dat men de begrippen niet moet verwarren.
Er zijn vooreerst de vreemdelingen die na een veroordeling ter beschikking worden gesteld van de regering. Dit is niet in het belang van hun Staat, maar van de Belgische Staat.
Wanneer om een uitlevering wordt gevraagd, moet men ook een onderscheid maken tussen onderdanen van een Schengen-land en anderen.
Wat Schengen betreft is er een akkoord tussen Staten dat moet nageleefd worden.
De minister vindt dit niet meer dan normaal. Wel geeft hij toe dat er nog een probleem is bij de toepassing van het verdrag van Dublin. Hij zal ten andere naar aanleiding van de komende Europese Raad de praktijken van sommige landen aan de kaak stellen.
Dezelfde senator acht zich niet gebonden door de stelling van de minister. Hij heeft immers de akkoorden van Schengen op dit punt nooit aanvaard.
Een lid herhaalt dat het verslag (1-768/1, blz. 241) alle informatie daarover bevat. Hij verklaart geen bezwaren te hebben als de gemiddelde duur van de administratieve hechtenis niet meer dan 32 dagen bedraagt (voor een enkele persoon was dat meer dan vier maanden) en als de minister bevestigt dat dit zo zal blijven.
De minister bevestigt dat hij het eens kan zijn met de voorgestelde vijf maanden en dat elke verlenging de uitzondering zal blijven.
Wat het amendement nr. 3 betreft, onderstreept de minister dat de feiten die de verlenging veroorzaken zich in principe niet voordoen tijdens de hechtenis, maar bij de uitwijzing; op dat ogenblik is de vreemdeling in principe vrij.
De indiener drukt erop dat hij daarom opzettelijk gesproken heeft over de « termijn van de hechtenis », in plaats van over « hechtenis ».
Artikel 1
Dit artikel wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Artikel 2
Het amendement nr. 1 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1.
Het amendement nr. 2 wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 1.
Het amendement nr. 3 wordt eenparig verworpen door de 9 aanwezige leden.
Het aldus geamendeerde artikel wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 1.
Het geheel van het geamendeerde voorstel wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 1.
Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de 8 aanwezige leden.
De rapporteur,
Erika THIJS. |
De voorzitter,
Joëlle MILQUET. |