1-648/4 | 1-648/4 |
8 DECEMBER 1998
Uw commissie onderzocht deze voorstellen van wet op 17 februari, 10 en 24 november 1998.
Beide wetsvoorstellen beoogden initieel om, middels een interpretatieve wet, het tweede lid van artikel 77 van de wet van 15 december 1980 te verduidelijken.
Artikel 77 voorziet straffen voor zij die hulp of bijstand verlenen aan het onwettig verblijf van een vreemdeling op ons grondgebied.
Bij de bespreking in de Kamer van volksvertegenwoordigers van het ontwerp van wet dat geleid heeft tot de wet van 15 juli 1996 werd door de heer Van Gheluwe c.s. een amendement ingediend (amendement nr. 116, Stuk nr. 364/5, 95/96) dat ertoe strekte « duidelijk weer te geven dat enkel die personen geviseerd worden die bewust bijstand verlenen aan vreemdelingen die op illegale wijze het Belgische grondgebied [...] betreden ».
Het amendement beoogde aldus « op ondubbelzinnige wijze personen [uit te sluiten] die uit louter humanitaire overwegingen hulp of bijstand verlenen aan vreemdelingen... »
Het aldus door de wet van 15 juli 1977 aangepaste tweede lid van artikel 77 luidt als volgt :
« Indien de hulp of bijstand aan de vreemdeling verleend wordt uit louter humanitaire overwegingen, is het vorige lid niet van toepassing. »
In de praktijk bleken de parketten het begrip « hulpverlening uit louter humanitaire overwegingen » soms al te restrictief te interpreteren.
Bij de bespreking van de wetsvoorstellen is uw commissie echter tot de conclusie gekomen dat, veeleer dan een interpretatieve wet, een wijziging van het tweede lid van artikel 77 van de wet van 15 december 1980 de meest aangewezen manier was om interpretatieproblemen in de toekomst te voorkomen.
Uw commissie heeft beslist om het wetsvoorstel van mevrouw Merchiers (Stuk Senaat nr. 1-648/1) als basis te gebruiken voor haar bespreking omdat dit voorstel het eerst werd ingediend.
De hoofdindiener van het wetsvoorstel verwijst naar de toelichting bij haar wetsvoorstel.
Zij wijst erop dat het wetsvoorstel vooral werd ingediend omwille van de strafrechtelijke procedures, gebaseerd op artikel 77 van de wet, die werden ingeleid tegen personen die duidelijk enkel om humanitaire redenen hulp hadden verstrekt aan illegale vreemdelingen.
Sommige parketten interpreteerden het begrip « louter humanitaire overwegingen » zeer restrictief.
Door de rechtbank van Brugge werd op 24 april 1997 een vrouw veroordeeld omdat zij onderdak had verleend aan iemand die illegaal op het grondgebied verbleef. Het hof van beroep te Gent heeft deze veroordeling ongedaan gemaakt (arrest van 22 mei 1997).
Op verzoek van een aantal organisaties die deze problematiek van nabij volgen heeft zij dit voorstel ingediend waarbij wordt verduidelijkt hoe het bewuste artikel 77 moet geïnterpreteerd worden. Zij heeft geprobeerd om een zo ruim mogelijke interpretatie te verlenen aan het tweede lid van artikel 77 omdat zij meent dat er bij de hulp aan de in dit artikel bedoelde vreemdeling soms kleine, economische voordelen kunnen zijn verbonden (het opknappen van een klusje, hulp in het huishouden) voor zij die de hulp verlenen zonder dat de hulp overwegend om deze voordelen verstrekt wordt.
De hoofdindienster van het wetsvoorstel zet uiteen dat de aanleiding en het opzet van haar wetsvoorstel dezelfde zijn als het wetsvoorstel van mevrouw Merchiers c.s. Zij heeft bewust gekozen voor een interpretatieve wet omdat de authentieke uitlegging van de wet tot gevolg heeft dat het tweede lid van artikel 77 geacht wordt, ab initio, deze betekenis te hebben gehad. Een amendering van het bewuste artikel zou enkel gelden voor de toekomst zodat een verkeerde interpretatie door de rechtbanken uit het verleden niet kan worden hersteld.
De concrete aanleiding voor dit voorstel was een vonnis van de rechtbank van Brugge dat door het hof van beroep te Gent gelukkig werd herzien.
Aangezien er echter verschillende strafrechtelijke vervolgingen zijn ingesteld op grond van dit artikel, ondanks de invoeging van een tweede lid, en omwille van de onduidelijkheid die zou bestaan meent zij dat dit wetsvoorstel nodig is.
Het signaal dat naar het grote publiek is gestuurd door deze rechtszaak heeft bovendien bij vele mensen vragen doen rijzen over het feit of de hulp die zij verlenen hen niet blootstelt aan vervolging.
Het dispositief van artikel 2 van haar voorstel is gebaseerd op de idee dat humanitaire hulp per definitie onbaatzuchtig is en dat er bijgevolg geen economische bijbedoelingen zijn.
Zij meent dat het verwijzen naar eventueel criminele bijbedoelingen overbodig is omdat er op dat vlak geen dubbelzinnigheid kan bestaan. Wanneer het om economisch belang gaat kan er wel enige dubbelzinnigheid bestaan. Het laten opknappen van klusjes of hulp in het huishouden door een illegaal die men herbergt kan door een rechtbank wel eens als een economisch voordeel worden beschouwd. Toch kan men stellen dat een dergelijk voordeel geen geldelijk voordeel is. Het hof van beroep te Gent is deze stelling bijgetreden.
Zoals reeds vermeld in de inleiding heeft de commissie beslist om het wetsvoorstel van mevrouw Merchiers c.s. als basis voor haar bespreking te beschouwen.
Het spreekt vanzelf dat criminele bedoelingen nooit kunnen worden ingeroepen om hulp aan een vreemdeling te rechtvaardigen. Een lid vraagt zich dan ook af of deze uitdrukking wel in een wettekst kan worden opgenomen.
Wat het voorstel van mevrouw de Bethune c.s. betreft, is het lid van oordeel dat men de woorden « geldelijk of in geld waardeerbaar », die getuigen van een zeer enge benadering van het probleem, moet vervangen door de woorden « rechtstreeks of onrechtstreeks ». Prostitutienetwerken of filières voor zwartwerk zijn immers niet altijd uit op rechtstreekse winst wanneer ze mensen helpen om illegaal het land binnen te komen. Ze vraagt zich af of de definitie hier niet te eng is.
Een lid meent dat het woord « overwegend » in het voorgesteld artikel 2 van het wetsvoorstel nr. 1-648 beter geschrapt wordt. Het impliceert immers dat er ook « enigszins » criminele bedoelingen zouden mogen schuilgaan achter de verstrekte hulp. Dit kan in elk geval niet de bedoeling zijn van het voorstel.
Om aan het terechte bezwaar van een lid tegemoet te komen dient mevrouw Merchiers c.s. een amendement in (amendement nr. 1) waardoor het woord « overwegend » nog enkel op de economische bedoelingen betrekking heeft.
Als voorbeeld geeft zij mensen die samen handel drijven (winkel) waarin weliswaar een zekere economische overweging kan meespelen zonder dat dit het overwegende motief is om hulp te verstrekken.
Een senator is het eens met amendement nr. 1. Hij deelt de bezorgdheid van de leden die vrezen dat het voorstel van mevouw de Bethune c.s. aanleiding zal geven tot zeer enge interpretaties. Wie geen kinderdagverblijf meer nodig heeft omdat hij een vreemdeling herbergt, geniet weliswaar een materieel voordeel, maar niemand zal het in zijn hoofd halen iemand op grond hiervan te veroordelen.
De interpretatie in het wetsvoorstel van mevrouw de Bethune c.s. lijkt hem riskant. Sommige parketten zouden deze interpretatie kunnen aangrijpen om een strafvervolging in te stellen; per slot van rekening is om het even welke activiteit in geld waardeerbaar.
Daarom bevat amendement nr. 1 de woorden « overwegend economisch ». Met een dergelijke bepaling is vervolging voor triviale feiten uitgesloten.
Een ander lid wijst erop dat de definitie voorgesteld in het wetsvoorstel van mevrouw de Bethune c.s. een stuk enger is wat betreft de mogelijkheid tot interpretatie. Mogelijk wordt de hulp als zwartwerk beschouwd.
Een lid merkt op dat het er allemaal van afhangt voor wie men zwartwerk verricht. Zij maakt zich zorgen over precies het tegenovergestelde : waar ligt de grens tussen hulp die verleend wordt om economische redenen (zwartwerk, prostitutie,...) en hulp die verleend wordt met een doel dat niet « overwegend » economisch is ? Zij denkt hierbij aan netwerken die meisjes uit de Filippijnen importeren om ze hier als hulp in de huishouding tewerk te stellen. Deze meisjes worden uitgebuit en onderbetaald en leven eigenlijk opgesloten. Deze uitbuiting gebeurt echter in privé-woningen en ook hier doet men zogezegd aan « hulpverlening ».
Waar ligt dan het verschil, en wie zal het onderscheid maken tussen deze meisjes en iemand die helpt in een winkel, die op de kinderen let of die klusjes opknapt in huis ?
Een lid wijst erop dat het precies de bedoeling van haar amendement is om dit onderscheid te benadrukken. Als au pair-meisjes gesekwestreerd worden dan gaat het om een criminele activiteit.
De vorige spreekster merkt op dat er in sommige gevallen geen sprake is van criminele activiteit, maar dat de vreemdeling wel degelijk wordt uitgebuit.
Een ander lid meent dat het probleem ook voor gewone au pair-meisjes rijst. Zelfs als ze niet gesekwestreerd worden maar wel illegaal op ons grondgebied verblijven en worden gebruikt als hulp in het huishouden is er duidelijk een economisch belang.
Een lid meent dat het in die gevallen duidelijk om een economisch belang gaat zodat twijfel is uitgesloten. Als de woorden « overwegend economisch » niet in het wetsvoorstel worden opgenomen dreigt, telkens als « een » economisch belang wordt vastgesteld, de in artikel 77, tweede lid, voorziene uitzondering niet van toepassing te zijn.
Iemand is van oordeel dat humanitaire hulp op geen enkele manier te rijmen valt met een economische doelstelling. Het gebruik van het woord « overwegend » betekent dat men kan spreken van humanitaire hulp, als de verwachte economische tegenprestatie maar niet het belangrijkste motief is. Spreekster meent dat humanitaire hulp per definitie ieder economisch voordeel uitsluit.
Als de persoon aan wie men onderdak verschaft klusjes opknapt, dan moet hij daarvoor worden betaald. Het principe « onderdak in ruil voor klusjes » leidt tot ongezonde situaties. In een wettekst die het begrip humanitaire hulp nu net wil bekrachtigen is een dergelijke bepaling dan ook uit den boze.
Een lid antwoordt dat zij vele van deze gevallen kent. Soms helpen deze personen mee in de winkel of in het huishouden.
Een ander lid meent dat dit niet betaamt, zelfs als het gebeurt in vele gevallen.
Vorige spreekster vreest dat een dergelijke activiteit van de persoon die wordt geherbergd daardoor in de toekomst volledig wordt uitgesloten.
Een lid meent dat een activiteit moet kunnen, maar ze mag niet gekoppeld worden aan het feit dat men iemand onderdak verschaft. In zijn omschrijving van het begrip humanitaire hulp kan de wetgever onmogelijk een gedeeltelijke economische ruil toelaten.
Een ander lid meent dat het in elk geval is uitgesloten dat personen op grond van deze interpretatie zouden worden tewerkgesteld in een zaak. Hooguit kan het gaan om een kleine hulp in het huishouden waarin men is opgenomen. In elk geval kan men niet aanvaarden dat deze personen meehelpen op een boerderij of in een winkel.
Een lid vraagt waar men dan de grens trekt van het al dan niet economisch belang bij de verstrekte hulp. Zij heeft deze discussie al eens gevoerd met de mensen waarmee zij het voorstel heeft opgesteld. Daarom meent zij dat het door haar voorgestelde criterium nl. dat de verstrekte hulp niet uit overwegend economisch belang mag zijn ingegeven het enig werkbare is. Het voorstel nr. 1-659 is voor haar dan ook te restrictief, zeker als het gaat om het verlenen van de hulp aan een persoon die feitelijk deel uitmaakt van het gezin.
Een lid vraag wat iemand, die deel uitmaakt van een gezin, kan doen zonder dat dit een economisch aspect heeft. Aangezien bijna alles tot economische begrippen kan herleid worden zou men wel eens tot de conclusie kunnen komen dat die persoon absoluut elke activiteit moet verboden worden.
Een ander lid vraagt zich af of de essentie niet is dat er geen economische bedoeling mag schuilen achter de verstrekte hulp. Wie op grond van artikel 77 iemand wil bestraffen moet aantonen dat de geboden hulp is verstrekt met een economisch doel voor ogen.
Een volgend spreker meent dat deze lijn bijzonder moeilijk te trekken is. Twee personen die al jaren samenwonen zullen, net als ieder ander gezin, komen tot een taakverdeling; in sommige gevallen zullen zij zelfs tot een regelmatige werksituatie komen. Gaat men ervan uit dat de « geboden hulp » dan een economische bedoeling heeft ? Het economische aspect is een natuurlijk gevolg van het feit dat de betrokkenen als gezin samenleven waarbij beide partners zorg dragen voor ook de economische instandhouding van het gezin. Daarom houdt zij eraan het woord « economisch » te handhaven.
Vorige spreker vraagt zich af in welke situatie iemand wel economische bedoelingen heeft zonder dat ze overwegend zijn.
Spreker antwoordt dat dit, bijvoorbeeld, het geval is als de relatie niet uitsluitend omwille van economische overwegingen is tot stand gekomen.
De heer Happart dient een amendement in op de twee wetsvoorstellen (respectievelijk amendement nr. 2 en amendement nr. 1). Hiermee wil hij de doelstelling verduidelijken die in de twee wetsvoorstellen wordt nagestreefd.
Mevrouw Milquet dient een derde amendement in op het wetsvoorstel van mevrouw Merchiers c.s. Elke verwijzing naar economische belangen wordt hierin geweerd.
De hoofdindienster van het wetsvoorstel nr. 659 heeft geen bezwaar tegen dit amendement dat beide voorstellen min of meer samenvoegt. Ook tegen de invoeging van « direct of indirect » heeft zij geen bezwaren.
Wel meent zij dat de verwijzing naar « criminele intenties » overbodig is omdat « humanitair » en « crimineel » begrippen zijn die elkaar uitsluiten. Kwestie is te weten hoever het economisch voordeel kan gaan.
Als men iemand helpt mag er geen enkel economisch voordeel beoogd worden. Anderzijds is het evident dat elke maatschappelijke activiteit in economische begrippen kan worden vertaald. De vraag is hoe en of dit moet worden opgenomen in de voorgestelde tekst.
Het enige wat op dit vlak aanvaardbaar is, dat een vreemdeling eventueel een handje toesteekt in het huishouden waarin hij is opgenomen. Het meehelpen in het bedrijf, op kantoor, in de winkel of in een café gaat te ver en is een economisch voordeel dat niet verenigbaar is met de bedoeling van artikel 77, tweede lid. Zij herinnert er aan dat de commissie de grens moet proberen aan te geven van wat moet worden begrepen onder het begrip « humanitaire hulp » en dat de door haar beschreven activiteiten buiten die grens vallen.
De hoofdindienster van het wetsvoorstel nr. 648 is het hier theoretisch mee eens maar wijst erop dat de praktijk niet zo verloopt. Als een relatie ontstaat tussen twee mensen proberen zij samen een leven op te bouwen. Men kan niet uitsluiten dat de vreemdeling dan ook meehelpt in het bedrijf om die relatie, ook economisch, uit te bouwen.
Door het weglaten van een verwijzing naar dit economisch aspect vreest zij dat de magistratuur opnieuw volkomen vrij is om het begrip « louter humanitair » zeer eng te interpreteren wat precies is gebeurd door de correctionele rechtbank van Brugge.
Een lid verwijst naar de toelichting bij het voorstel van mevrouw Merchiers, die een algemenere definitie van humanitaire hulp bevat (blz. 2, voorlaatste lid : deze hulp wordt verleend « (...) zonder economische of criminele bedoelingen (...) uit humanitaire overwegingen ».
Het lid meent dat deze beschrijving beter tegemoetkomt komt aan de wensen van de commissie. Men moet vooral vermijden dat een interpretatieve wet nieuwe moeilijkheden oplevert.
Een lid stelt voor om een paragraaf uit de toelichting van mevrouw Merchiers te gebruiken als definitie van humanitaire hulp.
Deze passage luidt als volgt :
« Onder « humanitaire overwegingen » dient verstaan te worden menslievende overwegingen zonder economische of criminele bedoelingen. Het feit dat de hulp- of bijstandsverlener zelf een niet- economisch of niet-crimineel voordeel kan hebben uit de gegeven hulp of bijstand doet geen afbreuk aan de humanitaire overwegingen. »
De heer Caluwé dient ten dien einde een amendement in (nr. 4).
Een lid vraagt of er voor deze wijziging echt een interpretatieve wet nodig is. Is het niet raadzamer deze verduidelijking aan te brengen in de tekst zelf van artikel 77 ?
Een lid wijst erop dat er tussen 1980 en 1996, jaar waarin het tweede lid in artikel 77 werd toegevoegd, geen verkeerde interpretaties zijn geweest van de wet.
De invoeging van het tweede lid, dat precies de bedoeling had om hulp, verstrekt uit humanitaire overwegingen, te vrijwaren van strafrechtelijke vervolging, heeft paradoxaal genoeg geleid tot strafvervolging.
Mevrouw Merchiers en de heer Caluwé dienen een amendement (nr. 5) in dat eveneens gebaseerd is op de toelichting bij het wetsvoorstel nr. 646.
Het verschil tussen de amendementen nr. 4 en nr. 5 is dat amendement nr. 4 enkel verwijst naar een eventueel onrechtstreeks economisch voordeel terwijl amendement nr. 5 verwijst naar een « niet-economisch of niet-crimineel voordeel ».
Verschillende leden menen dat de tekst van amendement nr. 4 de bedoeling van de commissie beter verwoordt omdat hij een zeker (« onrechtstreeks ») economisch voordeel niet uitsluit en niet verwijst naar eventueel criminele bedoelingen, waardoor eventuele verwarring wordt vermeden.
Uit de tekst van amendement nr. 5 zou, a contrario, kunnen worden afgeleid dat de in het eerste lid van artikel 77 van de vreemdelingenwet voorziene strafbepaling wel van toepassing is zodra er ook maar enig economisch voordeel bestaat.
De minister meent dat de eerste zin van amendement nr. 5 op zich voldoende duidelijk is (« zonder economische of criminele bedoelingen »).
Een lid heeft vragen bij het gebruik van het woord « crimineel ». In het strafrecht heeft dit woord een precieze betekenis.
De minister is het eens met deze opmerking. Vooral in de Franse tekst van het amendement heeft het de betekenis van « misdaad ».
Een lid meent in elk geval dat elke verwijzing naar criminele activiteit moet vermeden worden. Niet alleen is dit overbodig maar bovendien kan het begrip alleen maar verwarring scheppen.
De minister vraagt zich af of het niet volstaat dat wordt vermeld « hulp of bijstand uit menslievende overwegingen ».
Een lid wijst erop dat dit grotendeels overeenstemt met de huidige bepaling van het tweede lid.
De minister meent dat het tweede lid van artikel 77 dan misschien wel voldoende duidelijk is. Het vonnis van de correctionele rechtbank te Brugge is in beroep trouwens vernietigd.
De auteur van amendement nr. 5 herinnert eraan dat de toevoeging van de laatste zin resulteert uit de bespreking in deze commissie waarbij is gevraagd om de omschrijving uit de toelichting in het dispositief van artikel 2 op te nemen.
De minister wijst erop dat vooral het woord « louter » in artikel 77, tweede lid, een probleem heeft doen rijzen. Het is precies het woord « louter » dat tot interpretatieproblemen heeft geleid. Kan niet worden overwogen om dit woord te vervangen door « voornamelijk » ?
Een lid wijst erop dat het thans onderzocht voorstel een interpretatieve wet is die de bepaling van artikel 77, tweede lid, niet wijzigt.
De minister antwoordt dat het mogelijk is om met een amendement op artikel 2 van het voorstel artikel 77, tweede lid, zelf te wijzigen. Een lid van deze commissie heeft dit reeds opgeworpen (cf. supra ).
Ingevolge deze bespreking dient mevrouw Merchiers een amendement in (nr. 6) dat het opschrift wijzigt.
Mevrouw de Bethune c.s. dient een amendement in (nr. 7) dat artikel 77, tweede lid, vervangt door een nieuwe bepaling.
In de verantwoording van het amendement wordt er uitdrukkelijk op gewezen dat de bedoelde hulp of bijstand geenszins een misdaad of wanbedrijf in de hand mag werken, vergemakkelijken of er deel van mag uitmaken.
Daardoor wordt verduidelijkt dat humanitaire hulp, zelfs wanneer er een economisch voordeel bestaat, niet valt onder de strafbepaling van het eerste lid van artikel 77.
Als deze amendementen worden aangenomen wordt de oorspronkelijke idee van een interpretatieve wet opgegeven.
Daardoor wordt weliswaar het voordeel van een interpretatieve wet verloren, namelijk dat artikel 77, tweede lid, als zodanig ab initio geacht wordt geïnterpreteerd te moeten worden.
Eventueel kan worden overwogen om de wijziging van artikel 77, tweede lid, met terugwerkende kracht in werking te laten treden. Artikel 2, tweede lid, van de strafwet maakt een retroactieve werking mogelijk voor mildere straffen.
De minister meent dat dit niet nodig is omdat eventueel veroordeelde personen, op grond van het voorstel, een herziening van hun zaak kunnen vragen.
Artikel 1
Artikel 1 wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Artikel 2
Amendement nr. 6 wordt aangenomen met 11 stemmen tegen één stem.
Amendement nr. 7 wordt aangenomen met 11 stemmen.
Ingevolge de aanneming van dit amendement vervallen de amendementen nrs. 1 tot en met 5.
Het geheel van het aldus geamendeerde voorstel wordt aangenomen met elf stemmen tegen één stem.
Ingevolge de stemming van dit voorstel vervalt het wetsvoorstel nr. 659 van mevrouw de Bethune c.s.
Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de negen aanwezige leden.
De rapporteur,
Eric PINOIE. |
De voorzitster,
Joëlle MILQUET. |