1-1140/1

1-1140/1

Belgische Senaat

ZITTING 1998-1999

6 NOVEMBER 1998


Wetsvoorstel tot invoering van een regeling betreffende de levensbeschouwelijk georiënteerde belasting

(Ingediend door de heer Destexhe)


TOELICHTING


Artikel 19 van de Grondwet gaat over de vrijheid van eredienst : « De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, (...). »

Momenteel is het echter zo dat de overheid sommige religies meer ondersteunt dan andere.

In de uitzending « Mise au Point » van zondag 1 november 1998 is gebleken dat de tijd rijp is voor een debat over de vrijheid van eredienst, en meer bepaald over het begrip levensbeschouwelijk georiënteerde belasting.

In zijn antwoord op een schriftelijke parlementaire vraag over het wetsontwerp van 16 juli 1996 betreffende de wedden van de titularissen van sommige openbare ambten en van de bedienaars van de erediensten geeft de minister een overzicht van de verhogingen die in het protocol van 13 juni 1991 worden toegekend aan de magistraten van de rechterlijke orde, de griffiers en de secretarissen van de parketten, aan de ambtsdragers van de Raad van State en aan de bedienaars van de erediensten. Voor de erediensten die per 1 september 1996 door de Belgische Staat worden erkend, worden de subsidies verdeeld als volgt :

­ katholieke eredienst : 5 240 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 3 275 563 527 frank.

­ protestantse eredienst : 85 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 77 965 198 frank.

­ anglicaanse eredienst : 11 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 7 999 608 frank.

­ israëlitische eredienst : 26 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 19 238 696 frank.

­ orthodoxe eredienst : 40 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 32 984 010 frank.

Dit komt neer op een totaal bedrag van 3 413 751 040 frank(1).

Wat de islamitische eredienst betreft deelt de minister van Justitie mee dat een bedrag van 5 miljoen frank is toegekend aan het Executief van de Moslims van België voor het dienstjaar 1997 (2).

De subsidie voor de erkenning van de vrijzinnige levensbeschouwing bedraagt 122 400 000 frank (3).

Vandaag erkent België dus naast de katholieke godsdienst ook de protestantse, de anglicaanse, de orthodoxe, de joodse en de islamitische godsdienst, alsook de vrijzinnige levensbeschouwing.

Artikel 181 van de Grondwet bepaalt het volgende : « De wedden en pensioenen van de bedienaren der erediensten komen ten laste van de Staat; de daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting uitgetrokken. De wedden en pensioenen van de afgevaardigden van de door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing, komen ten laste van de Staat; de daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting uitgetrokken. »

Uit de hierboven opgesomde cijfers voor het begrotingsjaar 1997 kan men opmaken dat de katholieke godsdienst 98 % krijgt van het totale budget voor de erediensten. Dit hoge percentage vindt zijn oorsprong in de twee overwegingen die ertoe geleid hebben dat de Staat de wedden van de bedienaars van de eredienst voor zijn rekening neemt : enerzijds vormen deze wedden een schadevergoeding voor de op het einde van de 18e eeuw genaaste kerkgoederen, anderzijds belonen ze de sociale dienstverlening vanwege de bedienaars van de eredienst. Voor de bedienaars van de andere erkende erediensten wordt enkel rekening gehouden met de sociale dienstverlening (4).

Op het terrein is de toestand intussen echter grondig veranderd. Het kerkbezoek loopt terug, andere erediensten treden uit de marge, de vrijzinnigen profileren zich steeds duidelijker en een groot aantal burgers heeft gewoon geen boodschap meer aan religieuze kwesties, kortom het is hoog tijd voor een debat over het waarom en het hoe van de financiering van erediensten en levensbeschouwelijke groepen.

Zoals de zaken er nu voorstaan is het voor de burger onmogelijk een eredienst van zijn keuze te ondersteunen; op grond van het principe van de eenheid van de rijksbegroting betaalt hij immers jaarlijks een ondeelbaar totaalbedrag aan de belastingen. Hoe het totaalbedrag onder de verschillende ministeries verdeeld wordt en welk percentage hiervan naar de erediensten gaat (die deel uitmaken van de begroting van het ministerie van Justitie) is een beslissing van de minister van Begroting.

Volgens een studie van 1993 besteedt de Belgische burger, al dan niet gelovig, jaarlijks gemiddeld 1 200 frank van zijn belastinggeld aan de financiering van de erediensten (5).

Sommige buurlanden daarentegen kennen wel een levensbeschouwelijke georiënteerde belasting.

België is lang niet het enige land waar de overheid de erediensten en de vrijzinnige levensbeschouwing financiert, maar het Belgische systeem is erg ingewikkeld, vrij rigide en veel minder transparant dan in de andere landen. Europese landen als Duitsland, Noorwegen, Denemarken, Nederland, Spanje (1989), Italië (1990, nochtans een land met een katholieke traditie) hebben een levensbeschouwelijk georiënteerde belasting of een « kerkbelasting » ingevoerd. In deze landen kan de burger of de belastingbetaler op grond van zijn persoonlijke overtuiging kiezen voor de kerk of voor een levensbeschouwelijke groep. De buitenlandse voorbeelden tonen aan dat het systeem van de levensbeschouwelijk georiënteerde belasting goed werkt, vooral in landen waar de kerk nu net een vooraanstaande rol speelt : in Duitsland bijvoorbeeld gaat het de kerk voor de wind.

Met deze regeling kan de financiering van erediensten en levensbeschouwelijke groepen op een democratische manier hervormd worden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Met dit wetsvoorstel zullen de burgers een deel van hun inkomen kunnen besteden aan een erkende eredienst of aan een vrijzinnige organisatie. Het staat de burger vrij dit recht uit te oefenen en hij zal ook volledig vrij zijn bij de uitoefening van dit recht, met andere woorden, hij zal dit recht uitoefenen op grond van zijn persoonlijke levensbeschouwelijke overtuiging.

Artikel 3

De Koning bepaalt elk jaar welk percentage van het totale belastingbedrag de burger zal kunnen besteden aan de eredienst of aan de levensbeschouwelijke groep van zijn keuze.

Artikel 4

De minister van Financiën is belast met de tenuitvoerlegging van deze wet. Hij waakt er onder meer over dat in alle formulieren voor de belastingaangifte een bijkomende rubriek wordt ingevoegd waar de burger zijn keuze voor een in België erkende eredienst of levensbeschouwelijke groep kenbaar kan maken.

Artikel 5

De burger die het percentage dat is vastgelegd bij koninklijk besluit, niet wil toekennen aan een eredienst of aan een levensbeschouwelijke groep, ziet zijn deel overgeheveld naar het totale belastingbedrag.

Alain DESTEXHE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Iedere belastingplichtige kan beslissen dat een deel van de belastingen die hij jaarlijks betaalt, wordt toegekend aan een in België erkende eredienst of levensbeschouwelijke groep.

Art. 3

Het bedrag van de levensbeschouwelijk georiënteerde belasting wordt jaarlijks vastgelegd bij koninklijk besluit.

Art. 4

De minister die de Financiën onder zijn bevoegdheid heeft, is belast met de tenuitvoerlegging van deze wet.

Art. 5

De belastingplichtige kan ook beslissen dat hij een deel van de belastingen die hij jaarlijks betaalt, niet wil toekennen aan een in België erkende eredienst of levensbeschouwelijke groep.

In dat geval wordt zijn aandeel overgeheveld naar het totale belastingbedrag.

Alain DESTEXHE.

(1) Schriftelijke parlementaire vraag nr. 219 van 25 oktober 1996 van Alain Destexhe aan de minister van Justitie, Vragen en Antwoorden, Senaat, 1996-1997, nr. 1-34, 17 december 1996, blz. 1708.

(2) Schriftelijke parlementaire vraag nr. 247 van 17 januari 1997 van Alain Destexhe aan de minister van Justitie : « Bij de wet van 19 juli 1974 werd de islamitische eredienst erkend in België. Voor de uitvoering van deze wet was de erkenning van islamitische gemeenschappen noodzakelijk en het koninklijk besluit van 3 mei 1978 (...) organiseerde de structuren voor de eredienst die zouden tot stand komen na de erkenning van de islamitische gemeenschappen (...). Dit besluit kon tot op heden niet worden toegepast. Inderdaad kon geen enkele gemeenschap worden erkend omdat geen enkele geldige vertegenwoordiger aanwezig was (...). Derhalve wordt geen enkele wedde betaald aan de imams (...). »

(3) Revue européenne des relations Églises-État, Peeters, 1997, volume 7, blz. 5.

(4) Schriftelijke parlementaire vraag nr. 219 van 25 oktober 1996 van Alain Destexhe aan de minister van Justitie, Vragen en Antwoorden, Senaat, nr. 1-34, 1996-1997, 17 december 1996, blz. 1708.

(5) Les finances communales en première ligne : les cultes en Belgique et l'argent des pouvoirs publics, Centre d'Action Laïque, 1993, blz. 15.