Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat

ZITTING 1996-1997


Bulletin 1-32

19 NOVEMBER 1996

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands ­ (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Landsverdediging

Vraag nr. 51 van de heer Destexhe van 30 augustus 1996 (Fr.) :
Belgische deelname aan de NAVO.

Verschillende hogere officieren, zowel Belgische als buitenlandse, hebben gewezen op de gevolgen van een vermindering van het militaire budget in de landen die lid zijn van de NAVO.

1. In welke verhouding staan, volgens de laatste beschikbare gegevens, de uitgaven voor Landsverdediging tot het bruto nationaal product in de landen van de Atlantische Alliantie ?

2. Hoe wordt de bijdrage van elk land in de uitgaven voor de gemeenschappelijke defensie vastgesteld ?

3. Welke krijgsmachtdelen stelt het Belgische leger ter beschikking van de NAVO ?

4. Zijn wij, rekening houdend met het budget voor de krijgsmacht, de uitrusting en de beschikbare troepen, nog in staat onze rol in de NAVO naar behoren te vervullen ?


Antwoord : Het geachte lid gelieve hierna het antwoord te willen vinden op de door hem gestelde vragen.

1. De tabel hieronder geeft per land de hoegrootheid weer van de NAVO-defensieuitgaven uitgedrukt in percent van het bruto binnenlands product (BBP). De cijfers hebben betrekking op het jaar 1995, gezien nog niet alle landen hun defensieuitgaven voor 1996 gepubliceerd hebben.

Land Pct. van het BBP
België 1,70
Canada 1,59
Denemarken 1,78
Frankrijk 3,08
Duitsland 1,73
Griekenland 4,53
Italië 1,84
Luxemburg 0,84
Nederland 2,05
Noorwegen 2,54
Portugal 2,73
Spanje 1,52
Turkije 3,51
Groot-Brittannië 3,11
Verenigde Staten 3,98

Het bruto binnenlands product wordt beschouwd als de som van de marktwaarde van alle afgewerkte goederen en diensten die in de loop van een jaar door de economie van een land worden geproduceerd binnen het territorium. De cijfers uitgedrukt in percent van het bruto nationaal product zijn niet beschikbaar.

Uw aandacht wordt gevestigd op het feit dat de cijfers de NAVO-defensieuitgaven betreffen en bijgevolg al de tijdens het jaar gedane uitgaven ten behoeve van de strijdkrachten, inbegrepen bij wijze van voorbeeld de uitgaven voor de militaire pensioenen en voor het militair gerecht. De cijfers bevatten dus niet louter de uitgaven ingeschreven op de begroting van Landsverdediging.

2. De financiële bijdrage van het departement van Landsverdediging tot de gemeenschappelijke defensie-inspanning wordt bepaald op basis van kostenverdeelsleutels met betrekking tot de verschillende begrotingen van de NAVO.

Het departement van Landsverdediging draagt bij in het militaire budget en eveneens in het budget van de investeringen in het domein van de veiligheid.

De uitgavenplafonds worden jaarlijks goedgekeurd door de Raad en bepalen de bijdrage van elk land in internationale rekeneenheden, die op hun beurt kunnen worden omgezet in de verschillende deviezen door middel van pariteiten die regelmatig worden herzien op basis van de vigerende wisselkoersen.

3. In het kader van de Belgische verbintenis om deel te nemen aan de operaties inzake collectieve defensie en crisisbeheer van de NAVO, kan de federale regering beslissen om een deel of het geheel van de operationele eenheden van de strijdkrachten ter beschikking te stellen van de Alliantie.

Landmacht :

­ De gemechaniseerde divisie;

­ De brigade para-commando;

­ De gevechtssteuntroepen;

Luchtmacht :

­ De zes smaldelen F-16;

­ De twee transportsmaldelen met uitzondering van de vliegtuigen Falcon;

­ Het smaldeel helikopters voor opsporing en redding.

Marine :

Het geheel van zijn vaartuigen, mijnenjagers en -vegers, commando- en steunschepen.

Intermachten Territoriaal Commando (ITC) :

De eenheden verantwoordelijk voor de steun en bescherming van de geallieerde communicatielijnen op het nationaal grondgebied.

Hiertoe nemen de Belgische strijdkrachten deel aan :

­ De onmiddellijke reactiestrijdkrachten (IRF);

­ De snelle reactiestrijdkrachten (RRF);

­ De hoofdverdedigingsstrijdkrachten (MDF);

­ De aanvullingsstrijdkrachten (AUF).

4. België heeft zijn veiligheids- en defensiepolitiek gebaseerd op solidariteit, die zich vertaalt doorheen internationale organismen : UNO, OVSE, EU, NAVO en WEU. Wat de NAVO betreft, worden de algemene planningsrichtlijnen uitgewerkt op het niveau van de Raad. Deze richtlijnen laten toe een evenwicht te vinden tussen opdrachten ­ zowel inzake collectieve verdediging als crisisbeheer ­ en middelen. Een van de belangrijkste objectieven bestaat er bovendien in een juiste verdeling na te streven zowel tussen de verschillende naties als tussen Europeanen en Noord-Amerikanen.

Dank zij een complex systeem van planningscycli beschikt de NAVO over een instrument om het niveau van de bijdrage van alle geallieerden te bepalen, de coherentie van de nationale defensie-uitgaven te verzekeren, er een optimaal rendement van te bekomen, de transparantie van deze defensie-uitgaven te verzekeren en rekening te houden met prioriteiten en onvolkomenheden.

Wat de bijdrage van België betreft in strijdkrachten die ter beschikking van de Alliantie kunnen worden gesteld, voldoet ons land globaal aan zijn verplichtingen. Nochtans maken sommige onvolkomenheden het voorwerp uit van herhaalde opmerkingen vanwege de NAVO. Enkele hiervan zijn :

­ De structurele veroudering van het personeel in de gevechtseenheden te wijten aan een te laag recruteringspeil;

­ Het ontbreken van bepaalde types gevechtssteuneenheden;

­ De veroudering van een stijgend deel van de uitrusting en van het materieel;

­ Het te trage moderniseringsritme van het militair materieel.

Inzake uitgaven van militaire uitrusting en wederuitrusting is onze situatie kritischer en dit zowel wat onze bijdrage tot de financiering van gemeenschappelijke NAVO-programma's betreft als wat de nationale investeringen aangaat die voortvloeien uit de behoeften die de NAVO voor België heeft bepaald.

Zo bedroeg het percentage dat in 1995 aan uitrustingsuitgaven werd besteed slechts 6,5 pct. van de Belgische NAVO-defensieuitgaven terwijl onze NAVO-partners er gemiddeld 18 pct. aan besteedden. Hiermee nestelen wij ons op de voorlaatste positie.

Dit laag percentage is het rechtstreeks gevolg van het bedrag besteed aan personeelsuitgaven. Het percentage bedroeg hier in 1995 69,7 pct. van onze NAVO-defensieuitgaven tegen een NAVO-gemiddelde van 57,12 pct.

Uit de huidige appreciatie, verspreid door de NAVO, blijkt dat België een niet te verwaarlozen bijdrage blijft leveren aan de gemeenschappelijke verdediging van de Alliantie. Onze bijdrage tot de humanitaire operaties en tot de handhaving van de vrede evenals onze deelname in het Partnerschap voor de Vrede (PfP) wordt unaniem gewaardeerd. Ons land is dus in staat zijn rol te vervullen in het kader van de NAVO. Nochtans indien we niet snel de nodige middelen vinden voor de modernisering van onze strijdkrachten riskeert het probleem onoverkomelijk te worden. Niet enkel de doeltreffendheid van onze strijdkrachten maar ook de veiligheid van onze troepen en ­ a fortiori ­ de geloofwaardigheid van België dreigt terug in vraag te worden gesteld.