1-211

1-211

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 16 JUILLET 1998

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 16 JULI 1998

(Vervolg-Suite)

VRAAG OM UITLEG VAN DE HEER VERHOFSTADT AAN DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN LANDSVERDEDIGING OVER « DE CONCLUSIES INZAKE HET DISCIPLINAIRE ONDERZOEK TEGEN MAJOOR PETER MAGGEN »

DEMANDE D'EXPLICATIONS DE M. VERHOFSTADT AU VICE-PREMIER MINISTRE ET MINISTRE DE LA DÉFENSE NATIONALE SUR « LES CONCLUSIONS DE L'ENQUÊTE DISCIPLINAIRE MENÉE SUR LE MAJOR PETER MAGGEN »

De voorzitter . ­ Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Verhofstadt.

Het woord is aan de heer Verhofstadt.

De heer Verhofstadt (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, de families van de tien in Rwanda vermoorde para's hebben op 1 juli klacht ingediend tegen een van de Belgische officieren die bij het Rwanda-drama betrokken was. Het gaat meer bepaald om majoor Maggen die op 7 april 1994 getuige was van de lynchpartij in Kamp-Kigali waarbij de tien Belgische militairen in zeer gruwelijke omstandigheden om het leven zijn gekomen.

De families hebben verklaard deze stap te doen omdat ze geen vertrouwen meer hebben in het disciplinaire onderzoek dat door de vice-eerste minister werd aangevraagd. Zij waren met andere woorden verplicht om zelf een klacht wegens schuldig verzuim en het niet-verlenen van hulp aan mensen in nood in te dienen tegen de betrokken Belgische officier.

Ik kan de families van de gestorven para's goed begrijpen. Het rapport van de Rwanda-commissie dateert immers van december 1997. Reeds op 7 december 1997 verklaarde eerste minister Dehaene namens de voltallige regering in deze assemblee dat de verantwoordelijkheden moesten worden vastgelegd, dat er conclusies moesten worden getrokken en dat er een disciplinair onderzoek zou komen naar de fouten en nalatigheden van Belgische officieren. Met betrekking tot verschillende officieren worden in het rapport termen gebruikt als nalatigheid, zorgeloosheid, gebrek aan belangstelling, regelrechte onbekwaamheid en soms zelfs de term « fout ».

De vice-eerste minister heeft sinds het verschijnen van het Rwanda-rapport zeven maanden gehad om de nodige onderzoeken tegen majoor Maggen en de andere Belgische officieren die werden genoemd, te voeren. Na zeven maanden is het nu toch wel echt tijd dat de vice-eerste minister aan het Parlement het resultaat meedeelt van de disciplinaire onderzoeken en van de bevindingen van de informatiecommissie die hij in het leven heeft geroepen, zowel voor het dossier van majoor Maggen, die in het rapport het meest wordt verweten, als voor de dossiers van de andere officieren.

Daarom wil ik de vice-eerste minister de volgende vragen stellen. Welke besluiten heeft hij uit het Rwanda-rapport getrokken met betrekking tot de officieren die volgens het rapport duidelijk in de fout zijn gegaan ? Welke concrete maatregelen heeft hij genomen of gaat hij nemen ? Ik vraag de vice-eerste minister ook om ons onverwijld de conclusies mee te delen van het disciplinair onderzoek dat tegen majoor Maggen werd gevoerd, alsook de aard van dit onderzoek en de gevolgde procedure.

M. le président . ­ La parole est à M. Destexhe.

M. Destexhe (PRL-FDF). ­ Monsieur le président, je voudrais appuyer l'intervention de M. Verhofstadt.

J'ai eu récemment l'occasion de retourner à Kigali, là où nos paracommandos ont été assassinés. Même si une description assez précise des lieux a été donnée dans le cadre des auditions de la commission d'enquête concernant les événements du Rwanda, le fait de se rendre sur place était plus éclairant : on ne peut alors absolument pas comprendre comment ni le major Maggen ni, dans une moindre mesure, le général Dallaire n'ont rien vu des événements. L'entrée est totalement dégagée. Vingt-cinq mètres maximum séparent la route de la guérite où se trouvaient les soldats. En outre, juste avant ou après, selon l'endroit d'où l'on vient, se situe un virage. Donc, une voiture se trouve nécessairement en phase de freinage ­ ou d'accélération ­ avant de passer devant le camp. Je m'étais déjà rendu à cet endroit en 1994 mais j'avais peine à me souvenir de la disposition des lieux. Le fait de revenir sur place est beaucoup plus parlant que tout ce qui a pu être dit dans le cadre de la commission d'enquête.

Je voudrais savoir ce que vous comptez faire à cet égard, monsieur le vice-premier ministre.

Par ailleurs, je souhaiterais me joindre à la demande de M. Verhofstadt. Sept mois ont passé depuis la fin des travaux de la commission Rwanda. Nous bénéficions de plus de l'expérience d'une autre commission d'enquête qui s'est déroulée à la Chambre, celle concernant la disparition d'enfants. Nous pourrions peut-être tirer profit des erreurs éventuelles qui ont été commises sur le plan de la procédure, dans le cadre de ladite commission, afin de ne pas les répéter.

La commission Rwanda avait cité un certain nombre de noms et mis en évidence des dysfonctionnements, des fautes et des responsabilités. Un suivi doit donc être assuré en ce qui concerne ce rapport : nous ne pouvons lui promettre un enterrement de première classe!

De voorzitter . ­ Het woord is aan de heer Hostekint.

De heer Hostekint (SP). ­ Mijnheer de voorzitter, ik sluit mij volledig aan bij wat de heren Verhofstadt en Destexhe hebben gezegd.

De werkzaamheden van de Rwanda-commissie werden een half jaar geleden afgerond. Het rapport heeft overal lof gekregen, in binnen- en buitenland. Alle leden van de Rwanda-commissie hebben er zeer hard aan gewerkt. Er stonden een aantal aanbevelingen in waaraan gedeeltelijk gevolg is gegeven. Een voorbeeld daarvan is de beleidsnota in verband met de vredesoperaties in het buitenland.

Op het vlak van de verantwoordelijkheden staan we echter nog even ver als zes maanden geleden.

De vice-eerste minister is gebonden aan een welbepaalde procedure zoals de minister van Binnenlandse Aangelegenheden dat is in de zaak-Dutroux. Minister Tobback verklaarde dat hij door de wettelijke en statutaire bepalingen onmachtig is om maatregelen te nemen tegen wie fouten heeft gemaakt.

Ik heb echter de indruk dat in het Rwanda-dossier de zaken op de lange baan worden geschoven. De vice-eerste minister heeft aan de informatiecommissie, die inmiddels haar werkzaamheden heeft afgerond, bijkomende vragen gesteld. Ik heb hem reeds in april gevraagd of daarop al antwoorden zijn gekomen. Vorig jaar, nog tijdens de volle werkzaamheden van de commissie ontvingen wij een rapport van de kolonel Van Hecke waarin deze alles weerlegde. Soms wordt heel snel gereageerd en soms worden bepaalde zaken onder de mat geveegd en worden de verantwoordelijkheden afgewend.

De heer Verhofstadt heeft vooral gesproken over de heer Maggen die duidelijk zware fouten heeft begaan. Naast Maggen worden nog een aantal hogere officieren, generaals, kolonels met naam en toenaam genoemd zoals luitenant-generaal Charlier. Ook zij hebben, weliswaar niet kwaadwillig, zware fouten begaan. Ik heb het hier over hun militaire verantwoordelijkheid.

Enkele weken geleden heb ik de minister van Pensioenen gevraagd naar het pensioenstatuut van luitenant-generaal Charlier en naar de hoge functie die hij binnen de NAVO bekleedt. Sinds 1 oktober 1994 is hij daar verantwoordelijk voor de pijpleidingen. Het argument van de minister van Landsverdediging en van de regering was steeds dat tegen Charlier niets meer kon worden ondernomen omdat hij op pensioen is.

Ik stel enkel vast dat hij thans een zeer hoge functie bij de NAVO bekleedt en hiervoor royaal wordt betaald. Waarschijnlijk is zijn voordracht voor deze functie het gevolg van een regeringsbeslissing.

Het is overbodig het rapport van de informatiecommissie of van de beroepscommissie af te wachten om een sanctie op te leggen aan Charlier. Ik weet niet wanneer zijn mandaat afloopt. Dit is een goed bewaard geheim. Indien men hem wil bestraffen voor de fouten die hij in het Rwanda-dossier heeft begaan, kan men eenvoudigweg zijn voordracht voor de militaire functie bij de NAVO terugtrekken. Hij heeft zijn functie op 1 oktober 1994 opgenomen en zijn mandaat zal na vier jaar wellicht aflopen. Het zou onaanvaardbaar zijn indien hij zijn terechte straf ontloopt.

Ik sluit mij aan bij de collega's Destexhe en Verhofstadt. Er moeten zeer snel maatregelen worden genomen om de geloofwaardigheid van de politiek bij de publieke opinie enigszins te herstellen.

De voorzitter. ­ Het woord is aan vice-eerste minister Poncelet.

De heer Poncelet, vice-eerste minister en minister van Landsverdediging, belast met Energie. ­ Mijnheer de voorzitter, de heer Verhofstadt vroeg in zijn eerste vraag om een integraal overzicht te krijgen van de sinds de indiening van het Rwanda-rapport gerealiseerde hervormingen en aanpassingen in het leger. Ik verwijs hiervoor in eerste instantie naar het antwoord van de regering van 17 december 1997 op het verslag van de parlementaire commissie voor onderzoek betreffende de gebeurtenissen in Rwanda. De eerste minister verklaarde toen dat de regering een beleidsnota aan het Parlement zou voorleggen waarin een volledige inventaris zal worden gegeven van alle beleids- en uitvoeringsmaatregelen die reeds werden genomen, evenals een opsomming van de maatregelen die nog moeten worden genomen. De regering heeft zich er toen ook toe verbonden jaarlijks verslag aan het Parlement uit te brengen over de uitvoering van deze beleidsnota.

De beleidsnota werd intussen grondig besproken in een reeks gezamenlijke vergaderingen van de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden van de Senaat en van de commissie voor de Landsverdediging en voor de Buitenlandse Betrekkingen van de Kamer.

Tijdens deze bespreking heb ik in antwoord op de talrijke vragen de maatregelen die in de beleidsnota worden aangekondigd, uitvoerig kunnen toelichten. De commissieleden hebben daar een zeer volledig beeld gekregen van de aanpassingen en ingrepen bij de strijdkrachten, sinds de terugtrekking uit Rwanda in april 1994 en niet sedert het indienen van het Rwanda-rapport eind 1997, zoals door de heer Verhofstadt wordt vermeld.

Bij de verschillende operaties die sindsdien plaatsvonden, UNTAES in Oost-Slavonië, de preventieve ontplooiing in Congo-Brazzaville, de operatie ALBA in Albanië en de huidige operatie in Bosnië, werd en wordt rekening gehouden met de lessen die werden getrokken uit de deelname van België aan UNAMIR. Het departement van Landsverdediging heeft dus in zekere mate geanticipeerd op de aanbevelingen van de Rwanda-commissie.

Dit belet niet dat ik aan de Generale Staf heb gevraagd een inventaris op te stellen, in de vorm van een matrix, met daarin de maatregelen die reeds uitgevoerd zijn, in uitvoering zijn, gepland zijn of nog ter studie liggen. Dit document zal dienst doen als actieplan en zal jaarlijks worden geactualiseerd. Dit intern werkdocument heeft als basis gediend voor het integraal overzicht dat ik tijdens de opeenvolgende vergaderingen de afgelopen maanden aan de commissies heb gegeven. Het zal tevens worden gebruikt om de jaarlijkse rapportering op te stellen. Gezien ik recentelijk nog uitgebreide informatie aan het Parlement heb verstrekt, plan ik het volgend verslag in het voorjaar van 1999.

Ik heb aan de informatiecommissie, die is samengesteld uit drie luitenant-generaals, de opdracht gegeven een advies uit te brengen over de vraag of de officieren die in het Rwanda-rapport worden genoemd, moeten verschijnen voor een onderzoeksraad. Die raad zou dan worden belast met het opleggen van statutaire maatregelen. De informatiecommissie heeft mij reeds een eerste rapport toegezonden. Na grondig onderzoek van dit rapport, heb ik in eer en geweten besloten dat de informatiecommissie bijkomende informatie moest verstrekken. Ik hoop deze bijkomende informatie over enkele weken te ontvangen.

Ik wens ook de aandacht van de senatoren te vestigen op de juridische problemen die bij de onderzoeksraad van de rijkswacht werden opgeworpen met betrekking tot het recht op verdediging voor parlementaire onderzoekscommissies. Dit probleem doet zich natuurlijk ook voor bij de officieren die onder eed voor de Rwanda-onderzoekscommissie werden gehoord en die later in het rapport van deze commissie verantwoordelijk werden gesteld. Dit aspect mag niet worden verwaarloosd; het brengt het risico mee dat de procedure kan aanslepen. Dit is evenwel het gevolg van de keuze die de onderzoekscommissie, ondanks de waarschuwingen van vooraanstaande juristen en van mijzelf, heeft gemaakt om zich niet tevreden te stellen met aan te tonen waar er sprake was van wanbeheer en wie hiervoor politiek verantwoordelijk was, maar zo ver ging om ook te bepalen wat de verantwoordelijkheid terzake was van personen in dienst.

Ik stel vast dat de onderzoekscommissie van de Senaat, die uitsluitsel wou hebben over het feit of majoor Maggen meineed had gepleegd voor de onderzoekscommissie, het dossier heeft doorgespeeld aan het gerecht, dat de zaak zonder gevolg heeft geklasseerd en de motieven daarvoor aan de voorzitter van de Senaat heeft bekendgemaakt. Familieleden van de tien para's hebben onlangs bij het gerecht een klacht tegen majoor Maggen ingediend. Deze tweede zaak is momenteel in behandeling.

Gezien majoor Maggen de feiten die in het rapport van de Rwanda-commissie worden vermeld, aanvecht en vermits het gerecht sommige van deze feiten ten gronde zal onderzoeken, heb ik besloten de tegen majoor Maggen aangevatte statutaire procedure niet verder te zetten zolang de juridische procedure nog lopende is.

Ten slotte, spijt het mij dat ik moet herhalen dat op het vlak van de discipline, dat van het statutaire moet worden onderscheiden, geen enkele disciplinaire maatregel meer kan worden getroffen, daar de verjaringstermijn van één jaar reeds lang is verlopen. Er kunnen wel nog statutaire maatregelen worden genomen. Daarom ging er ook de statutaire procedure die hierboven werd beschreven, van start.

De voorzitter . ­ Het woord is aan de heer Verhofstadt.

De heer Verhofstadt (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, ik ben toch wel verbouwereerd door het antwoord van vice-eerste minister Poncelet.

Ten eerste heeft hij verklaard dat hij omzichtig te werk wil gaan. Op dat punt kan ik hem volgen, maar die omzichtigheid zou geboden zijn om de onderzoeksraad in alle rust te kunnen laten werken. Dat verwondert mij, want de zaak wordt nog niet door de onderzoeksraad behandeld. De vice-minister is nu al zeven maanden lang aan het nadenken of hij de zaak al dan niet bij de onderzoeksraad aanhangig zal maken. Zijn argumenten doen dus niets terzake. Ik vraag me af hoeveel inlichtingen en adviezen hij nog denkt te moeten inwinnen alvorens een beslissing te kunnen nemen. Hij zegt zelf dat er nog enkele weken overheen zullen gaan. In de Belgische traditie worden dat ongetwijfeld enkele maanden. Ik vind dit onverantwoord. De zaak sleept al zeven maanden aan.

Ik kan aanvaarden dat de vice-eerste minister zich door een legertje adviseurs wil laten omringen en door drie luitenanten-generaal, die van al deze zaken wellicht allemaal veel beter op de hoogte zijn dan alle senatoren tezamen, maar ik kan niet aanvaarden dat het zeven maanden duurt vooraleer een eerste stap in de richting van de onderzoeksraad wordt gedaan. Naar mijn mening is dit ook voor de Senaat volkomen onaanvaardbaar.

Als de zaak bij de onderzoeksraad aanhangig wordt gemaakt, komen de geëigende procedures van dit orgaan maar pas op gang en dan zal die raad wellicht nog weken, zoniet maanden moeten werken alvorens een besluit te kunnen formuleren.

Ik kan de situatie kort samenvatten : de minister van Landsverdediging talmt !

Het argument van de omzichtigheid kan dit niet camoufleren. Ik wil er bij de vice-eerste minister nogmaals op aandringen dat hij zijn verantwoordelijkheid opneemt, op grond van het Rwanda-rapport handelt en de militaire verantwoordelijken die in opspraak kwamen, voor de onderzoeksraad laat verschijnen.

Ten tweede roept de vice-eerste minister de klacht wegens schuldig verzuim in die tegen majoor Maggen werd ingediend door de nabestaanden van de slachtoffers om het statutair onderzoek stil te leggen. Beide procedures hebben nochtans niets met elkaar te maken. De onderzoeksrechter belast met het onderzoeken van de klacht, kan zijn onderzoek aanvatten en tegelijkertijd kan de vice-eerste minister het statutair onderzoek verderzetten. De klacht schort het statutair onderzoek niet op. Op den duur zouden de ouders van de para' s nog met de vinger worden gewezen en de schuld van het uitblijven van statutaire maatregelen krijgen. Misschien wordt dat het antwoord op mijn volgende vraag om uitleg. Dit overtreft alles !

Mijnheer de voorzitter, van de vice-eerste minister vernam ik graag op welke juridische gronden hij zijn houding stoelt. Hoe verantwoordt hij dat het statutair onderzoek in de koelkast en eigenlijk in het vriesvak wordt gedumpt ?

In het licht van deze discussie verzoek ik de vice-eerste minister om zijn houding op de twee voormelde punten te herzien. Van mijn kant kan ik hem ervan verzekeren dat mijn eerste vraag om uitleg na het parlementaire reces over dezelfde problematiek aan hem zal zijn gericht. De Senaat zal dan kunnen vaststellen of hij zijn twee onhoudbare stellingen blijft aankleven.

M. le président . ­ La parole est à M. Poncelet, vice-premier ministre.

M. Poncelet , vice-premier ministre et ministre de la Défense nationale, chargé de l'Énergie. ­ Monsieur le président, je voudrais préciser à M. Verhofstadt que, pour ma part, je suis tenu de respecter les règlements militaires qui sont d'application en matière de mesures disciplinaires et statutaires pour le personnel des Forces armées. La commission d'information n'est pas une invention de ma part mais une application pure et simple des dispositions réglementaires en vigueur.

Quand il est porté à la connaissance du ministre que certains événements qui se sont produits peuvent mettre en cause des officiers, le règlement stipule que le ministre peut mettre sur pied une commission d'information.

M. Verhofstadt (VLD). ­ Le ministre « peut »!

M. Poncelet, vice-premier ministre et ministre de la Défense nationale, chargé de l'Énergie. ­ La commission fait explicitement référence aux lieutenants généraux car il lui revient de préparer les dispositions devant conduire à une commission d'enquête, c'est-à-dire à une mesure statutaire. J'ai donc appliqué cette procédure, qui a pris un certain temps, je le concède. Je vous ai dit cependant qu'en âme et conscience, je trouvais incomplètes les analyses et informations émanant de cette commission. C'est la raison pour laquelle j'ai demandé ce complément d'informations.

Par ailleurs, comme je le répète depuis deux ans, il faut faire la distinction entre les mesures judiciaires, disciplinaires et statutaires. Il existe une hiérarchie entre les trois. Les mesures disciplinaires ne sont plus en cause puisqu'il y a prescription. Quand des mesures judiciaires sont envisagées, des mesures statutaires les complètent, le cas échéant. Nous en sommes à ce stade à l'heure actuelle. Des mesures statutaires pourront donc être prises à l'encontre, notamment, du major Maggen à l'issue de la procédure judiciaire. Je n'ai jamais rien dit d'autre depuis le début.

De heer Verhofstadt (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, ik wil er nog even op wijzen dat de vice-eerste minister zelf sprak over « peut » en niet over « doit ». Hij kan gerust de onderzoeksraad met de opdracht belasten en conclusies trekken. Hij doet dat niet, maar stelt bijkomende vragen en rekt zo de procedure. Volgens mij is dat onnodig.

Bovendien heb ik geen argumenten gehoord die weerleggen dat de statutaire procedure kan voortlopen parallel met de klacht die de families van de para's bij de onderzoeksrechter hebben ingediend. Geen enkele bepaling in het wetboek verbiedt dit, maar misschien is het gemakkelijker de statutaire procedure niet voort te zetten om zo niet de beslissingen te moeten nemen die nochtans, zeker in het geval van majoor Maggen, noodzakelijk zijn. Dat vond althans de hele onderzoekscommissie.

De voorzitter . ­ Het incident is gesloten.

L'incident est clos.