1-56 | 1-56 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCE DU JEUDI 4 JUILLET 1996 |
VERGADERING VAN DONDERDAG 4 JULI 1996 |
De Voorzitter. Aan de orde is de mondelinge vraag van de heer Coveliers aan de Eerste minister over « de weigering inzage te geven in documenten met betrekking tot de genocide in Ruanda ».
Het woord is aan de heer Coveliers.
De heer Coveliers (VLD). Mijnheer de Voorzitter, aangezien u mij eraan hebt herinnerd dat ik mij dien te houden aan de tekst van mijn mondelinge vraag zoals ingediend, zal ik de tekst voorlezen en mijn commentaar sparen voor de repliek.
Mijnheer de Voorzitter, graag had ik van de Eerste minister de redenen vernomen waarom de Regering weigert een aantal documenten, die betrekking hebben op informatie inzake de genocide in Ruanda, aan de Senaat mede te delen.
De Voorzitter. Het woord is aan Eerste minister Dehaene.
De heer Dehaene, Eerste minister. Mijnheer de Voorzitter, de Regering is er vast van overtuigd dat de trauma's veroorzaakt door het Ruandese drama een sereen debat vergen, waaruit dan passende conclusies moeten worden getrokken. De vraag is of bij de evaluatie de sereniteit kan worden bevorderd door het ter beschikking stellen van alle gevraagde documenten en informatienota's. De ministers van Buitenlandse Zaken en van Landsverdediging hebben aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en aan de Senaat reeds uitvoerig gedetailleerde informatie verschaft over het verloop van de gebeurtenissen die aan de genocide voorafgingen, en over ons beleid ter zake. Beide ministers nemen deel aan de besprekingen in de senaatscommissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden en hebben er het regeringsstandpunt verwoord. Op 17 juli 1996 vergadert de senaatscommissie opnieuw in aanwezigheid van beide ministers. Zij zal dan onderzoeken welke informatie ter beschikking van de senatoren kan worden gesteld en in welke vorm dit kan gebeuren. Ik heb daar verder niets aan toe te voegen ; deze besprekingen vinden plaats in de senaatscommissie.
Ik wil mijn antwoord echter niet afsluiten zonder te benadrukken dat de Regering uitgebreide en gedetailleerde informatie heeft gegeven en zal blijven geven. Ze wil op een verantwoorde en geloofwaardige manier bijdragen tot een kwalitatief hoogstaand en sereen debat dat inspirerend en niet verlammend werkt op het buitenlands beleid.
De Voorzitter. Het woord is aan de heer Coveliers voor een repliek.
De heer Coveliers (VLD). Mijnheer de Voorzitter, nu ik niet langer gebonden ben door een tekst, kan ik de Eerste minister vrij van repliek dienen.
Het zal sommigen misschien verbazen als ik zeg dat ik kan aannemen dat onderdelen van bepaalde documenten niet publiek kunnen worden gemaakt. Ik denk bijvoorbeeld aan de documenten die ter sprake kwamen in de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden bij de vragen gesteld aan de ministers Derycke en Poncelet, en in de commissie belast met de parlementaire begeleiding van de Vaste Comités van toezicht op de politie- en inlichtingendiensten. Ik ben voldoende vertrouwd met de werking van parlementaire onderzoekscommissies en ken voldoende leden die in dergelijke commissies zitting hadden, om te weten dat het niet steeds gemakkelijk is om gevoelige informatie geheim te houden. Het probleem van de geheimhouding valt overigens zelden bij de commissieleden zelf te zoeken. Aan de andere kant ontstaat er wel een negatieve beeldvorming wanneer de publieke opinie in het ongewisse blijft over informatie waarvan men toegeeft dat ze bestaat, maar die niet kan worden vrijgegeven. Iedere gezonde cynicus en criticus zal daaruit besluiten dat er iets niet klopt. Bijgevolg moet de Senaat hoe dan ook tot een consensus komen over de wijze waarop aan het democratisch inzagerecht van de senatoren gestalte kan worden gegeven. Dit mag echter niet gebeuren ten koste van de geheimhouding van bepaalde stukken waarvan de publieke bekendmaking een gevaar kan opleveren voor sommige personen. Ten aanzien van de publieke opinie in België en elders in de wereld is het van ongemeen groot belang dat deze zaak wordt opgehelderd.
Een hooggeplaatst magistraat heeft naar aanleiding van de vrijspraak van kolonel Marchal de volgende verklaring afgelegd : « Wij drukken de wens uit dat nooit nog één Belgische militair het lot moge kennen van de tien para's ; laat ons alles in het werk stellen om dit in de toekomst te vermijden. » Met dat objectief voor ogen heb ik deze vraag geformuleerd.
Ik noteer dus en neem de Eerste minister daarvoor op zijn woord dat op 17 juli in de commissie het nodige zal worden gedaan om ten minste deze consensus te bereiken. Ik verwacht niet dat daar alle documenten op tafel zullen worden gelegd, maar wel dat een procédé wordt uitgelegd om in deze zaak duidelijkheid te scheppen en alle poorten te sluiten die kunnen leiden tot verdachtmakingen en betichtingen.
De Voorzitter. Het incident is gesloten.
L'incident est clos.