1-54

1-54

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 27 JUIN 1996

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 27 JUNI 1996

(Vervolg-Suite)

HERVATTING VAN DE BESPREKING

REPRISE DE LA DISCUSSION

De Voorzitter . ­ Wij hervatten de aan de gang zijnde bespreking.

Nous reprenons la discussion en cours.

Het woord is aan de heer Vandenberghe.

De heer Vandenberghe (CVP). ­ Mijnheer de Voorzitter, de bespreking van de vreemdelingenwet is en blijft voor de CVP van een uitzonderlijke betekenis, omdat het gaat over de afgrenzing van fundamentele rechten. Daarom hebben wij dit wetsontwerp ook geëvoceerd. Een van de fundamentele politieke opvattingen waarvoor wij staan, is precies de universaliteit van onze boodschap die ook ten aanzien van de vreemdelingen uitgedrukt dient te worden. Dit debat overstijgt in ruime mate de vragen over de getallen, de statistieken en de maatschappelijke beheersbaarheid van het probleem. De centrale zorg en het uitgangspunt van onze fractie is het waarborgen van een menswaardige behandeling, ook aan diegenen die illegaal op ons grondgebied verblijven. Het gaat niet alleen om een nummer, het gaat om een persoon, om een mens, wiens leven een tragische wending heeft genomen. Wij moeten daar begrip voor hebben.

Vandaar onze bezorgdheid over de bepalingen betreffende de dringende medische zorgenverstrekking.

Met betrekking tot dit eerste punt heeft de Vice-Eerste minister zich bereid verklaard ons de tekst mee te delen van het koninklijk besluit waarmee aan dit artikel uitvoering zal worden gegeven en dat tegemoet zou komen aan de wensen van de leden van beide commissies. Wij zouden aan de Vice-Eerste minister nog willen vragen of de tekst van artikel 1 van dat koninklijk besluit zou worden aangevuld in de zin dat de dringende medische zorgen zowel van preventieve als van curatieve aard kunnen zijn. De evocatieprocedure zou aldus een positieve inbreng hebben.

Ten tweede blijkt zowel uit het verslag van de commissie voor de Binnenlandse en Administratieve Aangelegenheden als uit het verslag van de commissie voor de Justitie dat de vraag werd gesteld of het wetsontwerp wel voldoende juridische waarborgen bevat voor wie aan de grens van zijn vrijheid wordt beroofd en belet wordt het land binnen te komen zonder dat er evenwel kan worden overgegaan tot de terugwijzing naar een derde land. Artikel 5, paragraaf 1, littera F, van het Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft betrekking op de situatie van de vreemdeling die aan een grens wordt tegengehouden. Wij blijven ons dus afvragen of dit artikel niet van toepassing dient te zijn. In het licht hiervan dreigt het wetsontwerp gebrekkig te zijn omdat het niet voorziet in de juridische toetsing voor wie aan de grens van zijn vrijheid wordt beroofd. Er wordt inderdaad een uitzondering gemaakt op het algemene beginsel dat de Raadkamer de juridische controle uitoefent op de beslissingen van de minister tot administratieve vrijheidsberoving.

In de commissie voor de Justitie hebben we gewezen op het verslag van de Europese Commissie voor de bescherming van de rechten van de mens in de zaak-Amuur en het standpunt verdedigd dat de regeling waarin het wetsontwerp voorziet, niet beantwoordt aan de vereisten van het Europees Verdrag. Het is een gelukkig toeval dat het Europese Hof voor de rechten van de mens gisteren een arrest heeft geveld in de zaak-Amuur tegen Frankrijk over het lot van degenen die aan de grens worden tegengehouden en van hun vrijheid worden beroofd, zelfs wanneer dit niet gebeurt in gevangenissen.

Het Hof heeft zijn beslissing genomen ­ en daar ben ik gelukkig om ­ op basis van het standpunt dat wij tijdens het debat in de commissie voor de Justitie hebben verdedigd, namelijk dat het artikel 5 van het Europees Verdrag op deze situatie inderdaad van toepassing is. Dat betekent meteen ook dat artikel 5.4 van dit verdrag van toepassing is, namelijk dat juridische controle mogelijk moet zijn, zoals de tekst zegt, binnen un bref délai , een korte termijn.

Ten eerste voorziet het wetsontwerp niet in enige vorm van juridische controle en ten tweede lijkt een tweemaandelijkse controle mij niet te voldoen aan de vereiste van de korte termijn. De Vice-Eerste minister is ongetwijfeld op de hoogte van dit arrest en ik verzoek hem dan ook ons te verklaren hoe België zich zal conformeren aan de verplichtingen die het Europees Hof voor de rechten van de mens oplegt, namelijk dat ook de vrijheidsberoving van asielzoekers en niet-asielzoekers aan de grens onder juridische controle moet staan.

Ten derde hebben verscheidene senatoren gevraagd dat er een controle, een bijzondere aandacht, een bijzondere evaluatie komt van de toepassing van de wet. De Vice-Eerste minister heeft dit zelf in zekere mate ook gesuggereerd door voor te stellen de wet op het einde van 1997 te toetsen. De vraag is nu of hij de vormen en aard van controle en begeleiding, die eventueel van de commissie voor de Binnenlandse en Administratieve Aangelegenheden kan uitgaan, kan preciseren zodat wij er zeker van zijn dat met alle bezorgdheden en bekommernissen die wij tijdens dit debat hebben verwoord, rekening wordt gehouden.

Tot zover, mijnheer de Vice-Eerste minister, mijn drie vragen in verband met deze belangrijke discussie die niet is ingegeven door enige politieke of partijpolitieke overwegingen. Over de rechtmatigheid van deze gevoelens mag men oordelen, maar men kan niemand het recht betwisten hier te zeggen wat hij denkt en te menen wat hij zegt. Indien u dat a priori betwist, dan is in de Senaat niet langer mogelijk wat in het verleden wel mogelijk is geweest en tot de essentie van een parlementair debat behoort, namelijk dat men altijd open staat voor de diverse argumenten die worden uitgewisseld en dat men een discussie over deze argumenten, door wie ze ook worden aangebracht, niet weigert. In dit licht hebben wij het wetsontwerp geëvoceerd en onze vragen, bezwaren en bekommernissen uitgedrukt in de hoop dat de minister van Binnenlandse Zaken ons een positief antwoord zal kunnen geven, zodat wij dan een eindoordeel kunnen vellen. (Applaus .)

De Voorzitter . ­ Het woord is aan de heer Loones.

De heer Loones (VU). ­ Mijnheer de Voorzitter, ik wil toch even kort reageren ­ wij kunnen niet anders ­ op de uitlatingen van de fractievoorzitter van de CVP al zou deze hele operatie plots niet zijn ingegeven door politieke motieven. Wij weten wel hoe het dossier in elkaar zit. Waarschijnlijk is er binnen de meerderheid twee tot drie keer over dit dossier onderhandeld, over de evenwichten die moesten worden gevonden. We kennen voldoende de uiteenlopende meningen binnen de CVP over dit ontwerp. We weten echter ook zeer goed dat de Vice-Eerste minister ongetwijfeld de waarschuwing heeft gekregen dat aanpassingen aan zijn ontwerp niet kunnen. We willen de hypocrisie niet aanklagen, indien ze uitgaat van individuele leden van de CVP, van wie ik kan geloven dat zij vanuit hun eigen emoties hun eigen opinie naar voren brengen. Indien echter na een schorsing, die waarschijnlijk eerder door de vorm dan door de inhoud was ingegeven, het officiële standpunt van de CVP erin blijkt te bestaan enkele bijkomende vragen te stellen en dan te beweren dat dit alles niets met politiek te maken heeft, dan gaat de hypocrisie toch wel te ver. (Applaus.)

De Voorzitter . ­ Het woord is aan de heer Coveliers.

De heer Coveliers (VLD). ­ Mijnheer de Voorzitter, mijn vraag zal wellicht naïef overkomen, maar ik heb daarnet gehoord dat men mag denken wat men zegt en zeggen wat men denkt. Ik zou toch graag weten waarom de vergadering anderhalf uur werd geschorst. De heer Vandenberghe had toch geen schorsing nodig om zijn vragen te stellen. Hij moet er, rekening houdend met zijn bagage op dat gebied, toch van op de hoogte geweest zijn dat het arrest gisteren uitgesproken is.

Ik herhaal dus dat ik graag zou weten waarop de vergadering anderhalf uur werd geschorst en wat het resultaat is van de besprekingen die ongetwijfeld tijdens de schorsing werden gevoerd. Als wij dat niet mogen weten, dat is het ook goed, maar dan moet men het ons wel zeggen, want wij weten intussen dat men moet zeggen wat men denkt. (Applaus.)

M. le Président . ­ La parole est à M. Jonckheer.

M. Jonckheer (Écolo). ­ Monsieur le Président, je souhaite également réagir brièvement à l'intervention de M. Vandenberghe.

Le fait que certains parlementaires aient connaissance du projet d'arrêté royal alors que d'autres ne disposent d'aucune information à ce sujet me choque. Ainsi un collègue peut-il interroger le Vice-Premier ministre sur un texte dont il a connaissance, ce qui n'est pas mon cas, alors que le sujet a été longuement débattu en commission.

Je répète les propos que j'ai tenus tout à l'heure concernant l'évaluation. On prône l'évaluation à propos d'articles qui sont mis en cause. Logiquement, les parlementaires ­ tant de la majorité que de l'opposition ­ auraient dû, lors des travaux en commission, déposer des amendements aux articles qu'ils contestaient. Or, certains membres de la majorité émettent à présent des réserves ­ par ailleurs tout à fait légitimes ­ sur certains articles alors qu'ils n'ont pas déposé d'amendements les concernant. Ce procédé est tout à fait regrettable pour la bonne marche de nos travaux. (Applaudissements.)

De Voorzitter. ­ Het woord is aan Vice-Eerste minister Vande Lanotte.

De heer Vande Lanotte, Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats wens ik toch even te verduidelijken over welk wetsontwerp nu precies wordt gedebatteerd. Soms dacht ik dat hier over een andere wet werd gediscussieerd dan deze die voorligt. Heel wat sprekers gaven inderdaad de indruk dat het hier om een asielwet gaat. Dat is helemaal niet het geval. Er wordt immers weinig of niets veranderd aan de voorwaarden noch aan de procedure voor het verlenen van asiel. Alleen de taalregeling wordt gewijzigd omdat er zich precies op dat vlak problemen voordoen.

De heer Anciaux beweerde dat ik willekeur instaureer omdat het gaat over de vrees voor vervolging die door ambtenaren moet worden beoordeeld. Dit is echter niet juist. We hebben enkel de tekst van de Conventie van Genève overgenomen. Een onafhankelijke instantie, hetzij de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen, hetzij de Vaste Beroepscommissie voor de vluchtelingen, hetzij de Raad van State beslissen immers in beroep wie asiel krijgt. Dit is een essentieel onderdeel van ons beleid waaraan niet wordt geraakt.

De beoordeling of iemand al dan niet vluchteling is, gebeurt dus niet door een politieke overheid noch door ambtenaren, maar wel door instanties die daar onafhankelijk van staan, hetzij door rechters, hetzij door iemand met een specifiek statuut als de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en dit onder de voortdurende controle van de Raad van State die, tot op heden, in bijzonder weinig gevallen de beslissing van de Vaste Beroepscommissie of van de Commissaris-generaal vernietigde. Hieruit blijkt dat de wet en de internationale verdragen correct worden nageleefd.

Wel wensen wij de procedure te versnellen. Sommigen vragen zelfs waarom een nieuwe wet nodig is aangezien de bestaande wet blijkbaar toch voldoet. Deze nieuwe wet is alleszins niet nodig om het aantal asielzoekers te verminderen en dat is ook haar ambitie niet. In de berekeningen van de effecten van deze wet en andere maatregelen zijn wij er van uitgegaan dat het aantal asielzoekers gelijk blijft. Ik heb daar trouwens geen enkele moeite mee. Integendeel, het zou mij storen indien het aantal asielzoekers zou verminderen, want dat zou dan het gevolg zijn van het feit dat wij de financiële steun hebben omgezet in een materiële en meer effectieve opvang. Het is onze bedoeling die opvang goed te organiseren. Zo zullen wij onder meer een beroep doen op een begeleidingsgroep bestaande uit mensen die academisch gevormd zijn en los staan van elke politieke groepering. Zij zullen nagaan of de regels inzake humane opvang in open centra van mensen wier asielaanvraag op ontvankelijkheid wordt onderzocht, strikt worden nageleefd. In samenwerking met het Rode Kruis en met niet-gouvernementele organisaties oefent deze groep tevens controle uit op de kwaliteit van deze opvang.

Waarom moet de procedure zo nodig worden versneld ? Niemand kan ontkennen dat er een zeer groot probleem bestaat. Nu nog zijn er mensen aan wie wij na drie, vier jaar moeten zeggen dat zij het statuut van politiek vluchteling niet kunnen krijgen en dat wij hen zouden moeten uitwijzen. Een dergelijke toestand bestendigen is niet houdbaar. Wij kozen niet voor automatische regularisatie. Wij willen er wel voor zorgen dat de regularisatie in gevolge de onredelijke duur van de behandeling van een asielaanvraag in de toekomst niet meer zal worden gevraagd. Dit kan alleen als wij op zeer korte termijn de procedure binnen de tijdsspanne van één jaar effectief kunnen afwerken.

Aan diegenen die deze benadering te cijfermatig vinden, antwoord ik dat deze doelstelling ten minste concreet is en dat wij mensen niet langer dan strikt noodzakelijk mogen laten wachten, zodat een uitwijzing niet noodzakelijk menselijke drama's moet meebrengen. Om die drama's te voorkomen, is het nodig alle asielaanvragen binnen korte tijd te behandelen, wat een aanpak van eventuele misbruiken van de procedure betekent, bijvoorbeeld het misbruik wat betreft de taalwetgeving. Die kwestie moet dus dringend worden geregeld.

Dit ontwerp maakt het inderdaad ook mogelijk de detentievoorwaarden te wijzigen. Ik kan de terughoudendheid hieromtrent heel goed verstaan, maar stel hiertegenover nogmaals mijn belangrijkste argument : het regime dat nu wordt ingesteld zal door het Parlement beoordeeld worden, want de wet legt een automatische evaluatie op. Zij bepaalt zelfs dat het nieuwe regime van detentie niet kan blijven voortbestaan, tenzij de evaluatie daarvoor overtuigende argumenten aanbrengt. Van belang hierbij is dat de minister de Senaat moet overtuigen en niet omgekeerd. Zoals ik in de commissie reeds heb gesteld, beklemtoon ik vandaag bovendien opnieuw dat iedere maximumnorm, zij het nu twee, vier of zes maanden, in deze en in andere materies een effectieve norm zal worden. Als de wet een detentie van zes maanden toelaat, zullen noch de administratie, noch de rechterlijke macht geneigd zijn die tot vier maanden te beperken. Dergelijke uitspraken of vonnissen zal men vrijwel nooit tegenkomen. Nu wordt bepaald dat er iedere maand beroep mogelijk is, zelfs na twee dagen of zelfs na één dag en dat de rechter moet nagaan of een redelijke termijn niet wordt overschreden. Daarom durf ik vandaag al te beweren dat dit mechanisme kortere detenties zal meebrengen en meer controle op de betrokken administraties.

Ik twijfel er niet aan dat ik deze stelling in september met de nodige cijfers zal kunnen bewijzen. Ik pluk dit namelijk niet zo maar uit de lucht, maar baseer mij op het systeem in Nederland, het enige dat met het nieuwe systeem vergelijkbaar is. Ook daar werkt men met het begrip « niet bepaalde duur », wat in feite betekent « een redelijke termijn ». Met ongeveer hetzelfde principe als datgene dat wij nu introduceren, zij het met andere controlemechanismen, komt men in Nederland tot een gemiddelde detentieduur van 36 dagen.

Mijnheer Vandenberghe, er is inderdaad discussie mogelijk over de toepassing van artikel 5 van het Europees Verdrag. Ik heb in de commissie voor de Justitie gezegd dat artikel 5 volgens mij niet van toepassing is. Indien het wel van toepassing zou zijn, moeten we nog discussiëren over de redelijke termijn, rekening houdend met asielzoekers en niet-asielzoekers. Op het ogenblik wordt er voorzien in een termijn van twee maanden. Het arrest waarnaar hier werd verwezen is vrij vaag geformuleerd, maar het lijkt erop dat artikel 5 wel degelijk van toepassing zou zijn. Dit staat eigenlijk los van deze wet, omdat wij hiermee geen wijziging invoeren. Ook als er geen nieuwe wet komt, blijft er een probleem bestaan omdat de huidige wet door het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens vermoedelijk ook zal moeten worden aangepast. Het komt er voor de Regering en voor de fracties op aan dit nieuwe arrest goed te onderzoeken. Het is evident dat de Regering zich engageert om bij dat onderzoek na te gaan hoe onze wetgeving moet worden aangepast aan de Europese Conventie.

Het is even evident dat wij de nodige aanpassingen zullen doen. Wij zullen na een minutieus onderzoek van de draagwijdte van dit arrest uitmaken op wie het van toepassing is en wat bijvoorbeeld de gevolgen zijn voor de « redelijke termijn », wat in dit arrest overigens niet wordt behandeld. Ik denk dat wij hierover nog een vrij ernstige ­ en geen politieke ­ discussie moeten voeren. Het gaat over de juridisch-technische wijze waarop we het Europees Verdrag moeten toepassen op de bestaande wetgeving, die ondertussen al aangepast zal zijn. Dat moet gebeuren met het nodige overleg en vooral met de nodige technische geest. Het is in ieder geval zo dat mensen in deze situatie momenteel zelden langer dan drie dagen worden vastgehouden.

Het wetsontwerp heeft ook betrekking op vervoerders. Oorspronkelijk was het wetsontwerp inderdaad strenger. Wij leggen nu geen controles meer op over zaken die verder gaan dan de loutere afwezigheid van papieren. In de protocollen die wij thans opmaken, wordt er buiten de controle op de aanwezigheid van papieren geen enkele andere controle vermeld. De maatschappijen weten dat ook en zij hebben daar geen problemen mee. In het wetsontwerp wordt de verdeling van de kosten geregeld. Degenen die beweren dat het wetsontwerp bijkomende controles oplegt vergissen zich. Het ontwerp regelt de kosten van de terugzending van de vreemdelingen die niet op het grondgebied worden toegelaten en die geen ontvankelijke asielaanvraag hebben ingediend. Voor de vervoerders heeft dat weinig financiële gevolgen, zij hebben meestal toch lege plaatsen en/of de passagier heeft vaak reeds een retour-ticket. Wij zijn van oordeel dat de Staat voor deze kosten niet moet opdraaien. De vervoerders hebben volgens het internationaal recht sinds dertig jaar de plicht hun passagiers te controleren op de aanwezigheid van papieren en niet-toegelaten passagier terug te nemen. Ze zijn niet verplicht na te gaan of deze papieren al dan niet in orde zijn of dat de betrokkene voldoende middelen van bestaan heeft enzovoort. Dat zal door deze wet ook niet worden gewijzigd.

Verschillende sprekers vroegen zich af waarom er een nieuwe wet moet komen omdat de vroegere wetten effect hadden. Zij zijn van oordeel dat er andere meer dringende problemen moeten worden aangepakt. Ik heb reeds duidelijk gemaakt dat de achterstand een dringend probleem is omdat dit leidt tot onmenselijke situaties bij uitwijzing. Ik denk dat ik reeds aangetoond heb dat het uitwijzingsbeleid waarvan we zeggen dat het noodzakelijk is onder meer de detentie nodig maakt. Ik ben ervan overtuigd dat de opvang in de eerste periode van de ontvankelijkheid een betere opvang waarborgt dan de opvang die wij nu geven.

Mevrouw de Bethune wees erop dat wij toch heel wat belangrijker problemen te regelen hebben. Zij dacht daarbij aan het statuut en het regime van de open en gesloten centra. Over de open centra die we nog aan het installeren zijn kan ik niet veel zeggen. Voor de gesloten centra heb ik niet gewacht op deze wet om een nieuw reglement op te stellen. Het reglement dat ik als minister nu opstel, en dat geen juridische bindende kracht heeft, kan via deze weg wel juridische kracht krijgen. Ik kan het namelijk in de vorm van een koninklijk besluit afdwingbaar maken.

In de huidige situatie is het niet mogelijk. De nodige stappen werden reeds gezet. De evaluatie is in februari-maart van vorig jaar van start gegaan. Wij hebben dit probleem dus wel degelijk eerst aangepakt. Dit geldt eveneens voor de regularisaties. De opdracht voor het bestuderen van een coherent beleid inzake regularisaties werd in maart van vorig jaar gegeven met een duidelijke omschrijving van de criteria. Ik zal hierover straks meer informatie verschaffen.

Voor doelgroepen is er geen juridische oplossing en die kan niet worden vastgelegd in afdwingbare teksten. Iedereen die hiertoe een poging onderneemt, zal meer kwaad dan goed doen en loopt het gevaar categorieën uit te sluiten waaraan hij niet heeft gedacht en rechten op te bouwen voor mensen die er geen behoefte aan hebben. Het is beter een open beleid te voeren waarbij situatie per situatie in concreto wordt bestudeerd.

Bij de uitwijzing gelden wel degelijk regels. De wet op de politiefunctie is van toepassing op de uitwijzing. Zij is zeer strikt en heeft herhaaldelijk tot reacties en klachten geleid. Een onverdachte bron, het Centrum voor gelijke kansen en racismebestrijding, verklaarde in dit verband dat de rijkswacht heeft aangetoond dat zij de klachten inzake slechte behandeling van migranten ernstig heeft genomen en dat zij er iets aan heeft gedaan. Wij hebben niet gewacht met het uitwerken van deze wet. De aanzet werd reeds gegeven in september 1992, het ogenblik dat het aantal uitwijzingen begon toe te nemen en de nood aan een betere regelgeving en een betere controle voelbaar werd.

Ik wil nog even ingaan op een aantal argumenten die ook nu werden ontwikkeld en die manifest onjuist zijn. In de eerste plaats wordt er beweerd dat dit ontwerp een strengere, meer strikte, selectieve en beperkte toepassing van de asielwet betekent. Er wordt ook gezegd dat er elk jaar minder asielzoekers zijn en dat het systeem voortdurend wordt afgebouwd. Het is juridisch onjuist dat deze wet het recht op het asiel ook maar enigszins uitholt. Ik verwijs naar het voorbeeld dat door de heer Anciaux werd aangehaald, als zou een Britse rechtbank hebben verboden vluchtelingen naar België uit te wijzen omdat België een onmenselijk land zou zijn.

De rechtbank heeft de Britse regering echter verboden iemand uit te wijzen, nadat zijn asielaanvraag onontvankelijk werd verklaard omdat hij drie maanden in België was geweest waar hij de asielaanvraag had kunnen indienen. De Britse rechtbank verplichte de Britse autoriteiten de asielaanvraag te onderzoeken omdat in België de asielaanvraag zou geweigerd kunnen worden gelet op het verblijf in een derde land.

Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Dublin zal dit probleem worden opgelost. Dit verdrag verbiedt het ping-pongspel dat tot nu toe met een asielzoeker kon worden gespeeld. Indien het Verdrag van Dublin ook door Ierland wordt goedgekeurd, heeft elke asielzoeker de garantie dat zijn asielaanvraag tenminste in één land van de Europese Unie correct en grondig wordt behandeld. Een weg-en-weerspel tussen Groot-Brittannië en België, dat nu door de Britse rechtbank foutief wordt geïnterpreteerd, is volgens deze wetgeving niet meer mogelijk.

Wat de cijfers betreft, kan ik meedelen dat er in 1988 4 508 asielaanvragen waren ; in 1989 waren er 8 181 ; in 1994 waren er 14 340 en in 1995 was dit aantal gedaald tot 11 409. In de periode 1992-1993 werd een sterke stijging genoteerd : in 1993 werden er 26 883 aanvragen geteld. Na deze twee topjaren is het aantal aanvragen gedaald tot een aanvaardbaar niveau, weliswaar met enkele fluctuaties.

In 1988-1989, de jaren dat er weinig aanvragen werden ingediend, bedroegen de ontvankelijkheidscijfers respectievelijk 54 pct. en 45 pct.

Tijdens de periode dat er meer dan 25 000 mensen per jaar waren, is het ontvankelijkheidspercentage gezakt tot 17 pct. en sinds selectiever en vlugger wordt geageerd, is men opnieuw boven de 30 pct. gekomen. Voor de mensen die in 1995 een aanvraag hebben ingediend, zal ongeveer 30 pct. ontvankelijk worden verklaard, al zijn nog niet alle cijfers bekend.

Er is dus een evolutie. Als men de wet effectief en correct toepast, krijgt men procentueel andere cijfers omdat dan het misbruik van de asielprocedure afneemt, waardoor het aantal « onechte » asielzoekers afneemt, zonder dat het aantal vluchtelingen daalt. Dit geldt niet alleen voor de ontvankelijkheid, maar ook voor de beslissingen ten gronde. Er is een periode geweest dat 14 pct. van de aanvragen ten gronde werden erkend, namelijk in 1989. De cijfers van de daarop volgende jaren zijn 9 pct., 7 pct. en 3 pct.

Sinds men selectiever te werk gaat en vlugger optreedt om na te gaan wie effectief vluchteling is, gaan die cijfers opnieuw omhoog met bijna 4 à 5 pct. per jaar. Over 1995 valt nog niets te zeggen omdat nog niet alle beslissingen zijn genomen, maar waarschijnlijk zal men voor het eerst sedert jaren weer boven de 10 pct. uitkomen. Echte vluchtelingen krijgen sneller kans op erkenning, als men selectief te werk gaat. De neerwaartse spiraal waarover men het altijd heeft wordt door deze cijfers gemakkelijk tegengesproken.

Er werd gezegd dat er tal van uitzonderingen zijn voor niet-Europeanen. Er is echter maar één uitzondering, inzonderheid de termijn voor het verklaren van binnenkomst.

Er werd ook gezegd dat het noodzakelijk is dat de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking betrokken wordt bij eventuele uitwijzing van buitenlandse studenten. Hij moet daar niet bij betrokken worden, want hij is degene die in deze zaken beslist, samen met de sociale diensten van de universiteiten.

De heer Boutmans zegde dat de wet oorspronkelijk bepaalde dat humanitaire hulp strafbaar was. Ik beschouw de heer Boutmans als een jurist die weet wat hij zegt en ik meen dan ook dat hij weet dat dit niet waar is. In het huidig ontwerp staat hierover net dezelfde tekst die er sinds 1980 in stond. Alle rechtbanken hebben ten andere gezegd dat « hulp verlenen aan iemand nooit strafbaar kan zijn ». Omdat er mogelijk onduidelijkheid zou kunnen zijn hieromtrent hebben wij dit nog eens extra benadrukt in de wet. Zeggen dat in het oorspronkelijke ontwerp stond dat mensen die illegalen helpen strafbaar zouden zijn is een verdraaiing van de waarheid en zo zijn er de jongste maanden zeer veel geweest.

De heer Jonckheer verwijst naar een verslag van de Commissie ter voorkoming van foltering, maar hij vergeet erbij te zeggen dat het gaat om een verslag van 1993 en de belangrijkste opmerkingen handelen over het centrum in Walem, dat niet aangepast zou zijn. Op het ogenblik dat het rapport werd uitgebracht, was dit centrum al meer dan een jaar gesloten. Kritiek leveren op een centrum dat nu al meer dan drie jaar gesloten is zonder rekening te houden met de huidige situatie, lijkt mij weinig gefundeerd.

Hij had het verder over uitwijzingen waarover in de pers wordt geschreven, met allerlei al dan niet pittige details. Ik heb nooit willen repliceren om het privé-leven van de betrokken personen niet te onthullen. Dat betekent dat ik heel vaak niet kon antwoorden op dergelijke artikelen en dat ik niet kon meedelen of er bijvoorbeeld al dan niet een veroordeling was geweest. Ik ben wel altijd bereid om in de commissie over eender welke beslissing uitleg te geven, maar de methodiek waarbij men individuele gevallen eerst in de pers brengt en dan hier, in de openbare zitting, verantwoording vraagt, maakt het mij onmogelijk om te antwoorden. Op een bepaald moment zal ik mij niet meer aan die regel kunnen houden. Ik vraag iedereen die hiermee bezig is toch eens na te denken alvorens zo'n zaken naar buiten te brengen.

Ik heb op een bepaald moment gezegd dat wij kostbare tijd verloren hebben bij de bespreking van dit ontwerp. Sommige mensen hebben mij dit kwalijk genomen. Ik begrijp hen. Ik vind inderdaad dat wij in Kamer en Senaat veel tijd verloren hebben door te discussiëren over wat er niet in de wet staat en over al de zaken errond waarover rumoer werd gemaakt. Wij hebben te weinig tijd besteed aan de essentie van de vreemdelingenwet. Iedere vreemdelingenwet creëert immers mogelijkheden en het is een illusie te geloven dat een vreemdelingenwet voor alle situaties en problemen kan voorzien in duidelijke vastgelegde rechten en criteria. Vele aspecten in het vreemdelingenrecht berusten op een beoordeling door de overheid.

Voor iedere vreemdelingenwet is de toepassing de eerste toetsing. Wanneer de discussie in de Senaat iets heeft bijgebracht, dan is het dat wel geweest. Met mevrouw de Bethune, waarmee ik vaak in debat ben gegaan, heb ik het een aantal keren gehad over de uitvoering van de wet. Voor het eerst wordt nu in een wet ingeschreven dat de minister die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de wet, met alle organismen die instaan voor de uitvoering ervan beheersovereenkomsten zal sluiten, waarin de manier van uitvoering zal worden opgenomen. Er wordt gezegd dat dit niet nodig is. Voor sommigen is dat niet nodig, voor anderen echter wel. Het feit dat dit in de wet staat, is echter een zeer belangrijk element.

Ik heb beloofd in oktober alle uitvoeringsbesluiten voor te leggen aan de commissie. Dan zal duidelijk worden wat die bepaling juist inhoudt. Door deze bepaling op te nemen geeft de minister immers de mogelijkheid om zijn beleid te beoordelen, niet op basis van de vage teksten van een vreemdelingenwet, maar op basis van de politieke beleidslijnen die uit die wet worden afgeleid. Die kunnen immers niet allemaal in koninklijke besluiten worden gegoten. Zulke besluiten zijn immers beperkt wat betreft de mogelijkheid tot diversiteit, nuances en bindende kracht.

Ik geef in dit verband het voorbeeld van de regularisatie van de verblijfssituatie van vreemdelingen. Zo'n regularisaties kunnen niet in reglementen worden vastgelegd. Bij de regularisatie wordt men immers geconfronteerd met zoveel verschillende situaties, dat men, wanneer men gebonden is aan een koninklijk besluit, niet meer op een rechtvaardige manier kan reageren.

De uitvoering van deze wet zal echter controleerbaar en bediscusieerbaar blijven. Hieraan hadden wij meer aandacht moeten besteden. Wanneer ik zeg dat wij veel tijd hebben verloren in Kamer en Senaat, bedoel ik dat het jammer is dat wij daaraan niet meer tijd hebben besteed. Naast de beheersplannen zullen een aantal uitvoeringsbesluiten aan het Parlement worden voorgelegd.

Wat het besluit inzake medische hulpverlening betreft, heeft staatssecretaris Peeters in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden heel duidelijk gezegd dat in een aantal omstandigheden preventieve verzorging onder dringende medische hulp zal vallen. Wanneer hierover twijfel bestaat, dan wil ik mij ertoe engageren dit in de tekst van het koninklijk besluit te laten opnemen.

Een voorbeeld dat in dit verband wordt aangehaald, is de begeleiding van een zwangerschap. Ik wil hierover toch een opmerking maken. Zelfs op basis van de wet die thans nog van kracht is, kan geen enkele dokter weigeren om een zwangere vrouw te begeleiden.

Er is op het ogenblik maar één reden waarom zo'n medische hulp soms wordt geweigerd, namelijk wanneer de ziekenhuisdirecteur van oordeel is dat die personen niet thuishoren in zijn ziekenhuis. Men mag de overheid ertoe aanzetten om regels op te leggen, maar de verantwoordelijke beroepsgroepering moet ze wel toepassen. Ik wil wel verantwoordelijkheid dragen voor de regels, maar niet voor het onverantwoordelijk gedrag van een aantal mensen in de gezondheidssector die, omwille van de kleur of de nationaliteit van een bepaalde persoon, manifest weigeren deze persoon op te nemen omdat dit de faam van het ziekenhuis zou schaden. Ik zal dit blijven verkondigen in alle openbare vergaderingen, want de betrokken beroepsgroepering heeft ook een plechtige eed afgelegd, hoewel sommige die de jongste tijd niet meer zou nakomen.

We zullen het koninklijk besluit aanpassen. Daarover mag geen misverstand bestaan.

Bijna alle intervenanten, waaronder de heer Vandenberghe, de dames Delcourt en Milquet, de heer Lallemand en mevrouw de Bethune, hebben vragen gesteld met betrekking tot de evaluatie. Wij hebben een duidelijk engagement aangegaan. We zullen in september de uitvoeringsbesluiten en de beheerscontracten aan de commissie voorleggen, op basis waarvan de discussie kan worden aangegaan.

Ik heb mij er ook toe geëngageerd om begin volgend jaar concrete cijfers en gegevens te verstrekken over een groot aantal zaken. Ik denk in dit verband aan de detentiepolitiek en de gemiddelde duur van de detentie, het aantal gedetineerden, de controle, de regularisatie en de sancties tegen transporteurs. Hoe verloopt de procedure van verwijdering ? Hoe gebeurt de ontvangst in de open en in de gesloten centra ? Wat gebeurt er met gedoogden, die om veiligheidsredenen niet meer naar hun land terugkunnen of er niet meer worden aanvaard ? Ik denk ook aan de mensen die op basis van artikel 7 met betrekking tot de lijst van ziekten de toegang tot ons land is geweigerd. Hoe verloopt de procedure op basis van de taalwetgeving ?

De Senaat zal op basis van die gegevens de beleidslijnen en de cijfers moeten evalueren. Hij zal wel verplicht zijn dat te doen, aangezien de wet voorschrijft dat dit tegen het einde van het jaar gebeurt.

Ik had beloofd cijfers te geven met betrekking tot de regularisatie, omdat hierover blijkbaar misverstanden bestaan.

Zonder dat erom werd gevraagd en vanuit ons verantwoordelijkheidsgevoel als overheid hebben we de administratie opdracht gegeven om de dossiers te onderzoeken van de personen die een asielaanvraag hebben ingediend in 1989 en 1990, maar waarover nog geen beslissing is genomen. Het gaat in totaal om 1 159 dossiers en deze taak moest tegen einde juni beëindigd zijn. Einde mei waren 843 dossiers afgewerkt. De behandeling van de andere dossiers is ingezet, maar ze kunnen nog niet worden afgewerkt omdat wordt gewacht op ontbrekende gegevens van de gemeenten. Van deze 843 personen zijn er 381 geregulariseerd, 157 zijn om talloze redenen geweigerd, 69 erkend als vluchteling maar nog niet ingeschreven, 68 getrouwd, waardoor hun toestand op het ogenblik niet meer precair is, 12 zijn intussen Belg geworden, 6 personen zijn gestorven en 190 personen zijn niet meer in ons land.

Van zodra deze 1 159 dossiers zijn afgewerkt, moet de administratie nog in 1996 dezelfde procedure volgen voor de personen die in 1991 een aanvraag hebben ingediend, maar nog geen antwoord inzake hun asielaanvraag hebben gekregen.

Door dit beleid gedurende de komende jaren op een georganiseerde manier door te zetten, moeten we erin slagen de achterstand in de behandeling van de asielaanvragen terug te dringen. Als echter op elk bevel het grondgebied te verlaten een aanvraag tot regularisatie om buitengewone omstandigheden volgt, wordt de uitzondering de regel. De duizenden regularisatieaanvragen kunnen dan ook onmogelijk door de administratie worden verwerkt.

Het is misschien overbodig, maar tot slot wil ik nogmaals een kort overzicht geven van onze uitgangspunten inzake asiel- en migratiebeleid. De basisprincipes van het beleid waarvan we afwijken zijn : ten eerste voeren wij geen discussie over een politiek van open of gesloten grenzen, wij voeren wel een discussie over het beleid van gecontroleerde migratie. Het woord « solidariteit » werd hier vaak in de mond genomen en men vond het nodig de vraag in het midden te werpen hoe een socialist tot zoiets in staat was. Als socialist zeg ik dat wie afwijkt van het mechanisme van de gecontroleerde migratie, abdiceert voor de verdediging van de welvaartstaat. Wie gecontroleerde migratie niet aanvaardt, pleit ofwel voor een volledig verwijderingsbeleid ofwel voor de radicale aantasting van de sociale rechten en het organiseren van een grenzeloze concurrentie op sociaalrechtelijk vlak. Met de grenzen worden dan de sociale rechten, de syndicale rechten en de bescherming van de arbeid weggeveegd. In het verleden hebben we kunnen zien dat dit gebeurde en vandaag zien we het nog gebeuren in andere landen. Vanuit mijn ideologie en als minister behoort het tot mijn verantwoordelijkheid om een gecontroleerde migratie te organiseren. Wij pleiten dus niet voor het sluiten van de grenzen ­ de grenzen worden niet gesloten ­ en wij pleiten evenmin voor open grenzen.

Ten tweede is en blijft het recht op asiel in dit systeem van gecontroleerde migratie gegarandeerd en onaantastbaar. In tegenstelling tot de ons omringende landen werd in ons land sinds 5 jaar niet aan de inhoud van het asielrecht geraakt. We hebben niet zoals de meeste ons omringende landen het mechanisme van het derde land of het veilige derde land ingevoerd.

Ik sta erop de krachtlijnen van het asielbeleid in herinnering te brengen. Wij beoordelen geen enkele asielaanvrager op grond van zijn herkomst ; wij vellen een oordeel over zijn eigen persoonlijk en individueel dossier. Wij zijn voorstanders van deze individuele behandeling en wij hebben ons voorgenomen ze vlug en correct toe te passen. Wanneer iemands dossier niet tijdig kan worden behandeld, moet de overheid haar verantwoordelijkheid opnemen en op een wel overwogen manier geval per geval de mogelijkheid tot regularisatie onderzoeken. In geval van een positieve beslissing moet het wettelijk vastgelegde integratiebeleid worden uitgevoerd en moet de betrokkene de mogelijkheid krijgen een aanvraag tot versnelde naturalisatie in te dienen. In geval van een negatieve beslissing, moet men de moed kunnen opbrengen aan de mensen mee te delen dat ze hier onmogelijk kunnen blijven. Om aan deze negatieve beslissing uitvoering te kunnen geven moeten de nodige middelen ter beschikking worden gesteld. Eerst zal ernaar gestreefd worden dat een vrijwillig gevolg aan het bevel tot het verlaten van het landgebied wordt gegeven. Kan het niet op een vrijwillige basis, dan gaan we over tot de gedwongen uitwijzing.

Tenslotte kan het uitwijzingsbeleid niet het uitgangspunt zijn voor een vernieuwing brengen in het buitenlands of ontwikkelingsbeleid. Het is geen vervangmiddel voor een al dan niet goed internationaal of economisch beleid. Als we er binnen de vijftien jaar niet in slagen om een grotere economische gelijkheid te bewerkstellingen tussen Oost- en West-Europa, zullen al de inspanningen om de migratiestromen te beheersen tot mislukken zijn gedoemd. Het enige resultaat zal zijn dat onze welvaartstaat wordt afgebroken.

Ik wil eindigen met een persoonlijke opmerking. Er moet mij iets van het hart. Tijdens de besprekingen werd er zeer veel en zeer scherpe kritiek geformuleerd. In een democratisch bestel moet dat mogelijk zijn. Maar op een bepaald moment heeft mevrouw Cantillon gezegd : « Dit getuigt van een perfide onmenselijkheid. » Over menselijkheid of onmenselijkheid heeft ieder zijn eigen oordeel en wie pleit voor democratie en openheid moet dat ook toestaan. Mevrouw Cantillon mag zich gerust veroorloven te zeggen dat dit een manifest slechte wet is, maar spreken over perfide onmenselijkheid is een persoonlijke aanval die niet getuigt van veel tolerantie en openheid. (Applaus.)

De Voorzitter . ­ Het woord is aan de heer Boutmans.

De heer Boutmans (Agalev). ­ Mijnheer de Voorzitter, de Vice-Eerste minister heeft geprobeerd te antwoorden op de kritiek die is uitgebracht en dat is maar normaal ook. Op sommige punten heeft hij dat ook goed gedaan. Ik moet echter vaststellen dat zijn antwoord op de meest essentiële bekommernissen die werden geuit, erin bestaat te zeggen dat hij blijft bij het ontwerp, ook voor punten waarop het duidelijk geen voldoening geeft. De onbeperkte, de onbepaalde, de niet-bepaalde hechtenis, noem het zoals u wil, de mogelijk onredelijk lange hechtenis blijft. De verzwaarde, de bijgewerkte, de bijgestuurde, noem het zoals u wil, aansprakelijkheid van vervoerders blijft. Een oplossing voor minderjarigen ? De Vice-Eerste minister zegt dat dit voor bepaalde doelgroepen juridisch niet kan, niet mag, niet moet worden geregeld. Ik stel dus vast dat wij geen enkele garantie hebben dat er op dat vlak enige regeling komt. Idem dito voor niet-uitwijsbare personen die geen verblijfsvergunning krijgen, maar ook niet naar hun land kunnen of mogen worden teruggestuurd. Ook op dat punt is er geen enkele toezegging. Er wordt alleen met klem ontkend dat men onmenselijk is ­ ik heb dat woord zelf trouwens nooit in de mond genomen ­ maar daar zijn wij niet veel mee. Mensen belanden in onmenselijke toestanden en of men dat nu wil of niet, dat is realiteit.

Tenslotte heb ik althans geen bevredigend antwoord gehoord op twee van de drie vragen die door de fractievoorzitter van de CVP zijn gesteld, tenzij ik slecht geluisterd heb. Ik heb niet gehoord dat de tekst van het koninklijk besluit over de dringende medische hulp zal worden aangepast. (Protest op de banken van de CVP.)

Goed, dan heb ik het verkeerd begrepen, waarvoor mijn excuses. Ik wil echter nog opmerken dat de onvolledigheid van de tekst op dit punt verbazend is, zeker nadat ons in de commissie duidelijk vas beloofd dat dit punt er wel zou instaan. Maar goed, dit wordt dus rechtgezet met een koninklijk besluit en beter zo dan helemaal niet.

Het antwoord van de Vice-Eerste minister in verband met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, namelijk dat de wet zal worden gewijzigd indien dat nodig zou blijken, lijkt mij eigenaardig, zeker na een arrest, waarvan ik eerlijk gezegd de inhoud niet ken, maar waarvan hier door zeer eminente kenners wordt gezegd dat het Hof een verklaring geeft van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens die onverenigbaar is met het wetsontwerp. Ik vind het dan toch moeilijk verdedigbaar dat wij pas later eventueel verbeteringen zullen aanbrengen.

Omdat de Vice-Eerste minister daar zo zwaar aan tilt, kom ik nog even terug op het al dan niet strafbaar zijn van humanitaire hulp, hoewel het eigenlijk geen punt van discussie meer is. Ik wil er toch op wijzen dat een meerderheid van kamerleden, en niet alleen van de oppositie, eraan twijfelden of deze humanitaire hulp inderdaad niet strafbaar is geworden of gebleven. Op dat vlak zijn er vonnissen geweest en dat betekent toch dat het allemaal niet zo evident was. Daarom werd de tekst daaromtrent in de Kamer ook gewijzigd, zodat wij het niet meer hoeven te doen.

Mijnheer de Voorzitter, hoe goed de Vice-Eerste minister ook heeft geprobeerd een uitleg te geven, op essentiële punten heeft hij de bezwaren die zijn geuit, niet weggenomen. (Applaus.)

M. le Président . ­ La parole est à M. Lallemand.

M. Lallemand (PS). ­ Monsieur le Président, je tiens tout d'abord à souligner ­ et je m'en réjouis ­ la qualité du débat qui s'est noué au Sénat.

Ce débat a permis de préciser un certain nombre de points importants, notamment sur l'aide médicale mais aussi sur la protection juridique des détenus arrêtés, par exemple, aux frontières pour séjour illégal.

Autre constatation importante, il a permis aussi de souligner les valeurs fondamentales qui doivent être prises en compte pour la compréhension des textes en discussion. Une lecture attentive des travaux préparatoires et des réponses du Vice-Premier ministre rend impossible une éventuelle méprise quant au but du législateur. Ce point est beaucoup plus important qu'il ne le paraît.

Je voudrais formuler brièvement une dernière remarque. Dès le début du débat, j'ai indiqué l'importance que revêt le suivi de l'application de la loi. J'ai rappelé lors de mon exposé qu'à mon sens, une loi de ce type ne prenait sa véritable dimension qu'à travers son application. La façon dont on l'applique détermine en effet la signification qu'elle peut prendre. Dans son avis unanime, la commission de la Justice a conclu que le suivi et le contrôle de l'application de la loi étaient de l'essence même de ce type de projet.

Le Vice-Premier ministre a affirmé devant le Sénat ­ c'est également un élément très important ­ sa volonté d'informer ce dernier de manière très complète. Il a pris des engagements précis en ce sens. La lecture de l'ensemble des points qu'il s'engage à soumettre périodiquement au Sénat permet de constater que la politique d'application tout entière sera livrée à l'appréciation de la commission de l'Intérieur et de notre assemblée. Ce point est essentiel.

Ce suivi parlementaire devra être réalisé. Il implique nécessairement un débat, une concertation, sur l'organisation de ce contrôle, en particulier au Sénat. Ce débat devra notamment porter sur les démarches que la commission entreprendra, les actions qu'elle mènera et la façon dont elle opérera. J'avais imaginé qu'une partie de la commission pouvait s'occuper plus spécifiquement de ces problèmes mais on m'a objecté que cette solution n'était peut-être pas la meilleure. Je n'en fais pas une question essentielle, mais il me semble en tout cas important que la commission détermine clairement quel suivi elle donnera à cette législation, à quelles auditions elle procèdera ; il pourrait s'agir notamment de responsables de centres accompagnant les étrangers, d'associations spécialisées, de fonctionnaires, etc. La commission devra aussi marquer sa volonté d'effectuer des visites des centres de détention etc.

Cette politique importante devra être concertée. J'ai l'impression que nous pourrons nous accorder avec le Vice-Premier ministre. Cette initiative n'est pas dirigée contre lui mais contre nous tous, contre l'indifférence et l'inertie qui nous caractérisent très souvent lorsqu'il s'agit de suivre l'application des législations particulièrement complexes. Le temps nous manque souvent pour accorder l'attention nécessaire à l'application et au suivi des lois.

Je termine en indiquant que mon groupe votera en faveur de ces projets, sous la réserve fondamentale que je viens d'exprimer : celle du suivi, du contrôle de l'application, mais aussi d'une concertation qui devra avoir lieu dès la rentrée parlementaire pour garantir le respect de valeurs fondamentales qui sont en cause au coeur du vote qui interviendra aujourd'hui.

M. le Président . ­ La parole est à M. Foret.

M. Foret (PRL-FDF). ­Monsieur le Président, au cours de ces dernières semaines, il est indéniable que la majorité gouvernementale nous a donné à connaître d'un nouveau genre théâtral. Ce sera sans doute un néologisme, nous verrons bien s'il se perpétuera, mais je l'appellerai la « tragédie-vaudeville. »

Le premier acte s'est passé à la Chambre : positionnement des acteurs, des différents protagonistes. La majorité vote comme un seul homme, le petit doigt sur la couture du pantalon, la proposition faite par le Gouvernement.

L'acte deux se déroule dans l'antichambre. Valse-hésitation, va-t-on oui ou non évoquer ? Problème existentiel pour les sénateurs : être ou ne pas être ? Et puis, on finit par entendre les sirènes de la tentation, ou plus exactement celles des organismes humanitaires, sans parler de l'influence que l'on veut avoir dans les médias. Et puis on se donne bonne conscience, on met deux fers au feu : certains y vont, d'autres pas. De toute façon, on dit que l'on va déposer une demande d'évocation, on verra bien ce qui s'ensuivra. On ne sait pas très bien ce que l'on va faire, mais on évoque.

L'acte trois se déroule en commission du Sénat. Et c'est là que la tension devient presque insoutenable. Retenez-moi, ou je fais un malheur ! Retenez-moi parce que j'ai cinquante-sept amendements ! Retenez-moi parce que ce texte est insupportable ! Il faut absolument que l'on modifie ce texte, il y va de notre existence, il y va du bien-être de l'humanité.

Il faut bien dire que, dans ce troisième acte, nos collègues du PSC jouent un rôle essentiel, la qualité du rôle consistant à ne rien faire vraiment de ce que l'on dit vouloir faire. On annonce des amendements mais, surtout, on ne les dépose pas. Au fond, on ne fait rien. On parle beaucoup, on fait des effets d'annonce.

Et cette aventure théâtrale importante se poursuit. On arrive au quatrième acte, en séance plénière du Sénat. La tension grandit évidemment. À ce moment-là, le choeur des acteurs ­ je serais injurieux si je parlais de figurants ­ monte à la tribune et exprime le drame qui est en train de se jouer au sein de la famille. Cela devient presque une tragédie grecque. On perçoit le problème qui domine et la tension devient tout à fait insupportable. Il convient de montrer ses qualités de coeur dans une bonne pièce de ce genre et bien évidemment de remettre l'accord en cause.

L'acte cinq se déroule dans la coulisse. On déroge à la tradition classique de l'unité de temps, de lieu, d'espace, d'acteurs... Multiples caucus suivis, bien entendu, en séance plénière du Sénat d'un final que je pense déjà pouvoir annoncer en forme d'eau de boudin ou, comme le disait Michel de Ghelderode, de pitoyable crevaison grenouillère, faisant en cela allusion à la fable de la grenouille qui voulait se faire plus grosse que le boeuf. Que fait-on ? On pose des questions qui n'en sont pas, on reçoit des réponses qui n'en sont pas non plus et on obtient probablement au bout de la course un happy end qui ne l'est pas davantage, parce que l'on sera resté du début à la fin dans l'équivoque. On aura fait sans faire, on aura dit sans réaliser. Voilà en fait le genre théâtral nouveau qui a été créé.

Mme Willame-Boonen (PSC). ­ Pour le théâtre, vous êtes excellent, monsieur Foret; pour la présence en commission, vous êtes moins bon !

M. Foret (PRL-FDF). ­ Madame, on vous a vue et entendue ces derniers temps et ce n'était pas mal !

Permettez-moi, dans toute cette affaire, de vous faire part quand même de ce qui a été le point de vue d'un des acteurs qui a peut-être joué un rôle mineur mais qui, lui, probablement, l'aura fait avec un certaine conscience, avec un certaine constance et avec beaucoup de logique. Il aura agi de manière claire et sans équivoque ; je veux parler de mon groupe.

Nos commissaires à la Chambre ont voté en faveur de ce projet ; nos commissaires au Sénat n'ont pas demandé son évocation. Ils n'ont déposé que quelques amendements de bon sens qu'ils veilleront d'ailleurs à défendre.

Ils ont participé positivement aux travaux de commission ; ils ont clairement exprimé leur point de vue quant au fond, par la voix unique de Mme Cornet d'Elzius et ne se sont pas sentis obligés de s'exprimer chacun à tour de rôle ; ils ne se sont pas amusés à poser des embûches sur la route du Gouvernement à propos de cette problématique si délicate.

Permettez-moi donc une nouvelle fois d'exprimer notre position. Nous confirmons notre volonté de voir accélerer et simplifier la procédure. Il est indispensable d'établir une distinction claire entre les réfugiés politiques et économiques. Nous affirmons également qu'il faut absolument procéder à des déconcentrations de populations étrangères sur notre territoire. Nous avons le sentiment, monsieur le Vice-Premier ministre, que votre projet va dans ce sens.

Nous souhaitons que soit vraiment menée une politique d'intégration des populations immigrées. C'est dans cette optique qu'un certain nombre de nos collègues ont voté hier au Parlement wallon le décret du ministre Taminiaux. Nous savons que, dans certains domaines, des matières doivent être appliquées de manière différenciée aux niveaux fédéral et régional.

Votre projet et la politique fédérale nous paraissent insuffisants en matière d'intégration. Bien qu'étant dans l'opposition, nous avons soutenu, à l'échelon régional, le décret de M. Taminiaux.

Nous sommes également favorables ­ cette question reviendra dans la suite du débat aujourd'hui ­ à une meilleure appréciation de l'aide médicale urgente. Cette notion doit être examinée en fonction de la dignité humaine. Si cette tragi-comédie ne devait nous permettre de retenir que ce point de vue et si l'on a vraiment amélioré les choses sur le fond à cet égard, l'évocation aura été positive.

Sachez que nous resterons attentifs aux abus qui pourraient être commis en matière de détention illimitée dans les centres fermés. Nous resterons également attentifs à l'exécution réelle des ordres de quitter le territoire.

Vous le voyez, monsieur le Vice Premier ministre, notre politique en cette affaire vise à maintenir un juste équilibre, à pratiquer une politique d'accueil empreinte d'humanité, fidèle à la tradition de notre pays, fidèle à la tradition libérale que nous représentons. Un juste équilibre impose également que cette politique soit menée avec ordre, méthode et contrôle.

Ayant entendu mes différents collègues s'exprimer tout à l'heure, je crois pouvoir dire vraiment, sans crainte de rougir à ce sujet, que personne n'a le monopole du coeur et de la solidarité. Je crois à tout le moins que dans cette affaire, du début à la fin, le PRL-FDF a eu celui d'une ligne de conduite qui est restée fidèle et d'une politique de bon sens. (Applaudissements.)

M. le Président. ­ Plus personne ne demandant la parole dans la discussion générale, je la déclare close.

Daar niemand meer het woord vraagt in de algemene beraadslaging verklaar ik ze voor gesloten.