1-113
COM

1-113
COM

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales des réunions publiques de commission

Handelingen van de openbare commissievergaderingen

COMMISSION DES FINANCES ET DES AFFAIRES ÉCONOMIQUES

COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN

SÉANCE DU MERCREDI 22 OCTOBRE 1997

VERGADERING VAN WOENSDAG 22 OKTOBER 1997

(Vervolg-Suite)

VRAAG OM UITLEG VAN DE HEER ANCIAUX AAN DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN FINANCIËN EN BUITENLANDSE HANDEL OVER « DE BETROKKENHEID VAN DE FISCALE ADMINISTRATIE, IN HET BIJZONDER DE BBI, BIJ HET BOYCOTTEN VAN DE FISCALE FRAUDEDOSSIERS, WAARONDER DE BEAULIEU-ZAAK »

DEMANDE D'EXPLICATIONS DE M. ANCIAUX AU VICE-PREMIER MINISTRE ET MINISTRE DES FINANCES ET DU COMMERCE EXTÉRIEUR SUR « LE RÔLE DE L'ADMINISTRATION FISCALE, ET, EN PARTICULIER, DE L'I.S.I., DANS LE `BOYCOTTAGE' DE DOSSIERS DE FRAUDE FISCALE NOTAMMENT, DANS L'AFFAIRE BEAULIEU »

De voorzitter. ­ Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Anciaux aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Buitenlandse Handel.

Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de voorzitter, mijn vraag om uitleg zal u en ook de vice-eerste minister en minister van Financiën bijzonder interesseren, aangezien ik hiermee voor de zoveelste maal de werking van de fiscale administratie in het land ter sprake breng, en dan in het bijzonder deze van de BBI.

Na al de perikelen waarmee de fiscale administratie de afgelopen maanden geconfronteerd werd, kan niemand nog ontkennen dat daar een en ander grondig fout loopt. De voorbeelden zijn legio : de betrokkenheid van ambtenaren bij het opstellen van fiscale gidsen, de medewerking van ambtenaren aan seminaries waar fiscale spitstechnologie wordt aangeleerd, het KB Lux-dossier met onder meer het verdwijnen van de computer met belangrijke gegevens nopens het onderzoek, de waanzinnige capriolen van de heren Luc Coppens en Jean-Marc Delporte, de aanwijzingen dat bepaalde ambtenaren laks zouden zijn geweest bij het opsporen van fraude in de diamantsector, de bemiddeling bij fiscale geschillen ten gunste van bepaalde banken, de leugenachtige verklaringen in januari 1997 van enkele topambtenaren in de kamercommissie voor de Financiën, de perslekken en de bijhorende machtsspelletjes, de huiszoekingen bij tientallen ambtenaren op hun privé-adres, de huiszoekingen bij de fiscale administratie zelf enzovoorts.

Vandaag moet ik aan deze lijst tot mijn spijt een aantal nieuwe zaken toevoegen. Aangezien de vice-eerste minister in een vraag om uitleg niet in detail op elk onderdeel kan ingaan, heb ik vanochtend een aantal schriftelijke vragen aan hem gericht over nieuwe vreemde situaties bij de fiscale administratie.

Zo doen zich daar bijvoorbeeld intimidatiepraktijken voor. Ik heb zelf ooit aangedrongen op een schoonmaakoperatie, maar deze wordt door de heren Lamy en Delporte eerder gebruikt voor interne machtsspelletjes dan om de geloofwaardigheid van de fiscale administratie te herstellen.

Ik vraag mij ook af waarom de BBI zich speciaal met ambtenaren bezighoudt. Een efficiënte werking van de fiscale administratie kan maar bekomen worden door de wantoestanden in deze dienst weg te werken, maar vindt de vice-eerste minister ook niet dat de efficiëntie van de dienst nu wordt opgeofferd aan het machtsstreven van enkele ambtenaren, vooral van PS-signatuur ? Het is bijzonder opvallend dat het steeds dezelfde mensen zijn die vandaag andere ambtenaren aanpakken, terwijl zij vroeger zelf bij dergelijke praktijken betrokken waren. Ze zijn dus tegelijkertijd rechter en partij.

Dat doet vragen rijzen. Ik apprecieer het ten zeerste dat men probeert orde op zaken te stellen, maar als deze schoonmaakoperatie er alleen maar op gericht is machtsspelletjes te spelen en de eigen posities te verstevigen, dan begin ik te twijfelen aan de eerlijkheid van sommige ambtenaren van de fiscale administratie.

In vroegere parlementaire vragen hekelde ik reeds het feit dat topambtenaren van de fiscale administratie handleidingen publiceerden en aan seminaries en cursussen deelnamen. Eerst verklaarde de vice-eerste minister hiertegen niets te zullen doen, maar nadien trad hij op tegen topambtenaren die hun voorkennis en kennis aan privé-firma's ter beschikking stelden. Ik denk onder meer aan Ced.Samsom. Aan seminaries en cursussen wordt echter nog steeds deelgenomen, hoewel dat vaak nog het meeste risico's inhoudt.

In een van die schriftelijke vragen vestigde ik de aandacht er op dat ambtenaren rechtstreeks informatie doorspelen aan bedrijfsleiders over het omzeilen van de fiscale wetgeving.

Een andere vraag handelt over Fiscanet, een computersysteem van de Fiscale Hogeschool. In de brochure van september 1997 las ik tot mijn verbazing dat Fiscanet tegen betaling « uiterst betrouwbare voorinformatie » verstrekt. Er is beslist dat medewerking aan publicaties niet meer kan. Waarom kan dat bij Fiscanet dan nog wel ? Waarom worden Ced.Samsom en Kluwer aangepakt ­ wat ik uiteraard een goede zaak vind ­ en Fiscanet niet ? Waarom weer twee maten en gewichten ? Heeft dit te maken met de concurrentie in de bedrijfswereld ? Er is nog meer. De BBI heeft huiszoekingen verricht bij Kluwer en Ced.Samsom, maar niet in de Fiscale Hogeschool.

In nog een andere vraag heb ik het over de politieke benoemingen. Niemand zal ontkennen dat er in het verleden ook in de fiscale administratie heel wat politieke benoemingen zijn gebeurd. Onlangs kreeg ik een anonieme brief ­ wat mij zelden overkomt ­ van een ambtenaar die nogal wat concrete feiten opsomt en die een aantal wantoestanden aanklaagt. Hij beweert dat de examens die in de fiscale administratie worden georganiseerd, totaal fictief zijn of dat sommigen de antwoorden op de vragen al vooraf kennen. Ik ben daar nogal bezorgd om en ik hoop dat de vice-eerste minister deze bezorgdheid deelt. Ik zou een onderzoek daaromtrent ten zeerste appreciëren.

In een andere zaak stel ik vast dat de directeur-generaal van de Bijzondere Belastinginspectie, de heer Coppens, die wegens zware deontologische fouten werd geschorst met verlies van wedde, nog deel uitmaakt van de raad van bestuur van de Nationale Loterij. Ik heb de vice-eerste minister al gevraagd of de samenstelling van die raad van bestuur werd gewijzigd. In een antwoord op mijn vraag van 25 juli 1997 heeft hij mij geantwoord dat die samenstelling nog steeds dezelfde is en dat er in de nabije toekomst geen enkele wijziging wordt overwogen. Daaruit leid ik dus af dat de heer Coppens nog altijd zitting heeft in deze raad. Het gaat hier toch niet om vrijblijvende baantjes of kleine VZW's waaraan men meewerkt uit menslievendheid. Het betreft hier een belangrijk mandaat met een aanzienlijke vergoeding. Kan het dat een ambtenaar die geschorst is met verlies van wedde jaarlijks nog honderdduizenden franken opstrijkt aan zitpenningen ? Is het mogelijk dat de vice-eerste minister hieromtrent geen enkele maatregel neemt ?

Ik heb in de Senaat reeds veel vragen gesteld over het optreden van de heer Delporte, die vroeger op de Controledienst der Verzekeringen of CDV werkte. De heer Delporte is ondertussen adjunct administrateur-generaal van de administratie van de Fiscale Zaken. In die functie moet hij zich bezighouden met de schoonmaakoperatie, terwijl hij zelf regelrecht in strijd met de wetgeving heeft gehandeld. Ik heb de vice-eerste minister het hele dossier van meer dan honderd pagina's bezorgd.

De voorzitter. ­ Mijnheer Anciaux, ik wil u erop wijzen dat u volgens het reglement over 15 minuten beschikt voor uw vraag om uitleg. Tot nu toe heeft u nog niets gezegd over de Beaulieu-zaak, die feitelijk de kern van uw betoog uitmaakt.

M. Maystadt, vice-Premier ministre et ministre des Finances et du Commerce extérieur. ­ Monsieur le président, j'attire votre attention sur le fait qu'aucune des questions évoquées jusqu'à présent par M. Anciaux n'est mentionnée dans sa note concernant sa demande d'explications.

M. le président. ­ Monsieur Anciaux, l'affaire Beaulieu est le centre de votre demande d'explications.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de voorzitter, ik dank u voor uw verwittiging. Ik zal mij haasten. Indien ik het in de titel van mijn vraag om uitleg heb over de problematiek ...

De heer Maystadt, vice-eerste minister en minister van Financiën en Buitenlandse Handel. ­ Mijnheer Anciaux, in de nota over uw vraag om uitleg staat niets over wat u tot nu toe hebt gezegd.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de voorzitter, ik ben niet verplicht om de vice-eerste minister een nota op te sturen. Met de titel van mijn vraag om uitleg moet hij al een antwoord kunnen geven. Die is volledig genoeg. De titel luidt immers : « De betrokkenheid van de fiscale administratie, in het bijzonder de BBI, bij het boycotten van fiscale fraudedossiers waaronder de Beaulieu-zaak. » Hiermee verwijs ik heel uitdrukkelijk naar alle mogelijke misbruiken en problemen in die administratie en tevens naar een reeks nieuwe zaken.

De internationale economische organisaties schuiven het belang van een goed werkend en dus corruptieloos-staatsapparaat naar voren als voorwaarde voor een goed draaiende economie. Corruptie en een gunstig economisch klimaat zijn aan elkaar tegengesteld. De fiscale administratie, en in het bijzonder de BBI, heeft een belangrijke rol te spelen in het creëren van die gunstige economische omgeving. De BBI dient aan de spits te staan in de strijd tegen de malafide constructies.

De Beaulieu-zaak is recentelijk opnieuw in de actualiteit gekomen. Het gerecht schijnt over de noodzakelijke bewijzen te beschikken om aan te tonen dat de groep zich onder andere schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van zwart geld. Groot was mijn verwondering toen ik in de uitzending van Terzake van 22 september 1997 een ACV-afgevaardigde van DOMO hoorde beweren dat reeds in het begin van de jaren 80 bij de BBI klacht werd ingediend over fraude in het bedrijf. Hieraan werd echter geen gevolg gegeven.

In de Financieel Economische Tijd van 24 september 1997 wordt gesteld dat ambtenaren van de BBI op het einde van de jaren 80 reeds een onderzoek hebben verricht naar fiscale fraude, door Jan De Clerck. Zij ontdekten toen reeds het gebruik van coderekeningen en andere constructies. Het onderzoek werd echter stilgelegd. Het onderzoek naar een parallel circuit dat verband hield met de groep-Beaulieu werd nooit afgerond en in Brussel geklasseerd.

In de Financieel Economische Tijd van 11 oktober 1997 verscheen een artikel over de vermeende tussenpersoon, de heer Katchadourian. Die beweert dat het Hof van Beroep in Gent in 1995 een vonnis heeft geveld waarbij men zich baseert op een verslag van de BBI-directie van Gent van 2 mei 1989. Volgens hem was er geen vuiltje aan de lucht.

Kan de vice-eerste minister mij meedelen of alles wel degelijk werd onderzocht ? De Nationale Unie van Openbare Diensten, sector Financiën, een representatieve vakbond bij het ministerie van Financiën verklaart immers dat ambtenaren dossiers geregeld zien verdwijnen en er nadien niets meer over horen. Men verwijst naar lopende gerechtelijke onderzoeken zoals KB-Lux en de zaak-De Clerck. Dossiers die jaren geleden werden geopend, verdwijnen en duiken dan weer in heel andere omstandigheden op. Ik baseer mij zeker niet op één enkele bron.

Klopt het dat bepaalde ambtenaren van de BBI op het einde van de jaren 80 een onderzoek uitvoerden in verband met malafide constructies in de groep-Beaulieu ? Klopt de bewering van de FET als zouden hierbij verscheidene van de nu aan het licht gekomen constructies toen reeds zijn ontdekt ? Wanneer werd door de fiscale administratie een onderzoek gestart naar de handel en wandel van de groep-Beaulieu ? Door welke diensten van de fiscale administratie werd dit onderzoek uitgevoerd ? Wat waren de resultaten ervan ? Klopt het dat het BBI-onderzoek werd stilgelegd en dat het werd geklasseerd ? Wie draagt de verantwoordelijkheid voor deze beslissing ? Is de vice-eerste minister niet van mening dat deze ambtenaren uit de BBI moeten worden verwijderd daar zij in strijd handelen met de opdracht van de BBI, namelijk het opsporen van fraudemechanismen ? Is onderzoeksrechter Bulthé op de hoogte van het toenmalige BBI-onderzoek ? Is hij in het bezit van alle gegevens die in het kader van het BBI-onderzoek aan het licht waren gebracht ? Wat is er gebeurd met de klacht van de ACV-vakbondsafgevaardigde ? Waarom werd de klacht niet ten gronde onderzocht ? Mogen wij hieruit besluiten dat de groep-Beaulieu bescherming genoot van bepaalde ambtenaren ?

Een van de grote problemen is dat iedere ambtenaar die in uitvoering van zijn ambt weet krijgt van een misdaad of wanbedrijf volgens artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering verplicht is aangifte te doen bij het gerecht. Het tweede lid van dit artikel bepaalt echter dat de fiscale ambtenaren dit niet mogen doen voor fiscale fraude. Zij moeten hun hiërarchische oversten op de hoogte brengen. Enkel de vier gewestelijke directeurs van de BBI zijn gevolmachtigd om deze informatie aan het parket te bezorgen. Heel wat ambtenaren beklagen zich er echter over dat men vooraf niet kan nagaan of het om een fiscale dan wel om een andere inbreuk gaat. Er moeten dringend initiatieven worden genomen om deze praktijk te veranderen.

Ik heb de indruk dat de vice-eerste minister zich opgejaagd voelt. In mijn persmededeling heb ik geschreven dat al mijn vragen gericht zijn op een betere werking van de fiscale administratie. Hierbij beschouw ik de vice-eerste minister niet als een boeman, maar als een medestander in mijn ­ hopelijk niet naïeve ­ veronderstelling dat hij eveneens streeft naar een eerlijke fiscale administratie ten einde tot een rechtvaardiger overheidsbeleid te komen.

Mijnheer de vice-eerste minister, erger u niet aan mijn vragen, maar aan de praktijk die zich op het terrein voordoet.

M. le président. ­ Chers collègues, je vais me départir quelques instants de ma casquette de président pour poser très brièvement au vice-Premier ministre une question étroitement liée à l'une de celles évoquées par M. Anciaux.

Voici quelques semaines, au début du mois de septembre, nous avons tous pu lire que les autorisations de collaboration des fonctionnaires de l'administration des Finances à des revues, des séminaires ou des cours avaient été révoquées. Pour pouvoir reprendre ce type de collaboration, les fonctionnaires concernés devaient solliciter une nouvelle autorisation.

J'imagine que certains abus avaient été commis et que certains fonctionnaires avaient exagéré, n'ayant plus d'autre activité que leur participation aux séminaires, publications ou cours. Une telle mesure me paraît cependant extrêmement radicale dans le courant de l'année académique. En effet, elle risque de paralyser complètement des activités d'enseignement, des séminaires déjà programmés voire l'édition de textes déjà rédigés et en voie d'être publiés.

J'aimerais donc demander au vice-Premier ministre quelle est la raison d'une mesure aussi radicale. Se justifiait-elle en raison de faits avérés démontrant que, dans le chef des fonctionnaires visés, il s'agissait de bien davantage que d'une simple collaboration scientifique dans l'intérêt même de l'information des contribuables ?

Vous admettrez, monsieur le vice-Premier ministre, que les textes fiscaux tels qu'ils sont votés par le Parlement ne sont pas toujours particulièrement clairs et que, bien souvent, ils sont à peine clarifiés par les arrêtés royaux, les arrêtés ministériels ou les circulaires s'y rapportant. Dans l'intérêt d'une bonne compréhension des textes fiscaux, il s'avère donc parfois utile que des fonctionnaires participent à des séminaires et à des cours ou publient des articles. Aussi, j'espère que la mesure prise était simplement destinée à mettre fin à certains excès et que de nouvelles autorisations seront encore accordées. J'estime que c'est une contribution utile à la nécessaire collaboration entre la société civile et un ministère qu'il convient de rendre plus humain. C'est pourquoi je souhaite que l'on revienne sur cette interdiction globale.

Het woord is aan vice-eerste minister Maystadt.

De heer Maystadt, vice-eerste minister en minister van Financiën en Buitenlandse Handel. ­ Mijnheer de voorzitter, ik kan bevestigen dat de administratie van de Bijzondere Belastinginspectie sedert haar oprichting in 1979 bij het onderzoek van de dossiers van de groep-Beaulieu betrokken is.

Omdat de onderzoeken te weinig concrete gegevens naar voren brachten om tot verantwoorde voorstellen en beslissingen te kunnen komen, besliste de centrale administratie van de BBI op 7 juni 1988 dat een nieuw, grondig onderzoek moest worden ingesteld door de gewestelijke BBI-directies van Antwerpen, Brussel en Gent.

Op grond van het verder onderzoek door de gewestelijke directie van Brussel heeft de toenmalige directeur-generaal van de BBI op 28 juni 1990 een kennisgeving van fiscale overtreding betekend aan de procureurs des Konings van Oudenaarde, Charleroi en Brussel.

Met het oog op een rationele verwerking van de steeds omvangrijker wordende onderzoeken nam de centrale BBI-administratie in 1992 maatregelen om de groep, die belast was met het Beaulieu-onderzoek, te versterken.

Op 29 september 1994 werd een aparte cel opgericht bij de gewestelijke directie te Brussel bestaande uit ambtenaren van de directe belastingen en van de BTW-administratie.

Uit de informatie waarover ik terzake beschik, kan ik alleen maar besluiten dat het BBI-onderzoek nooit werd stilgelegd noch werd geclasseerd.

Verder kan ik meedelen dat ik met betrekking tot het Beaulieu-dossier deze ochtend een brief van de procureur des Konings van Brussel heb ontvangen. De procureur deelt daarin mee dat hij in het licht van de recente evoluties in het dossier meent dat het fiscaal onderzoek meer dan ooit van belang is en stelt daarom voor dat terzake een nieuwe fiscale eenheid zou worden opgericht, samengesteld uit leden van de BBI, die thans het onderzoek naar de groep-Beaulieu voeren, versterkt met ambtenaren van de recent opgerichte anti-BTW-fraude-eenheid en voorzien van de nodige logistieke middelen. Ik heb geen bezwaar tegen dat voorstel en ik heb de betrokken administraties daarvan op de hoogte gebracht.

Voor het overige verbieden de wettelijke bepalingen inzake het beroepsgeheim, met name artikel 337 van het Wetboek op de Inkomstenbelastingen en artikel 93bis van het Wetboek op de Belasting over de Toegevoegde Waarde mij formeel om verdere informatie te verschaffen over de fiscale dossiers van de groep-Beaulieu.

En ce qui concerne le point qui a retenu l'attention à la fois de M. Anciaux et de M. le président Hatry, à savoir la question des autorisations de cumul, je confirme que j'ai pris la décision de révoquer toutes les autorisations portant sur des collaborations à des publications fiscales.

Personnellement, je suis tout à fait favorable à la collaboration de fonctionnaires de l'administration fiscale à des publications spécialisées en matière fiscale. Nous avons tout intérêt à ce que le point de vue de l'administration puisse être expliqué et que les contribuables connaissent l'opinion de l'administration sur un certain nombre de questions de droit fiscal.

J'ai néanmoins pris cette décision parce que j'ai été saisi, début septembre, par l'intermédiaire de l'administrateur général adjoint des impôts, d'un rapport de l'I.S.I. indiquant que, dans un certain nombre de cas, des abus avaient vraisemblablement été commis. Il s'agissait d'abus de divers ordres, notamment quant à l'ampleur du travail effectué.

Je rappelle que les autorisations valent pour des activités exercées en dehors des heures de service. Or, dans certains cas, il est manifeste que l'ampleur du travail implique que les fonctionnaires concernés empiètent sur leurs heures de service pour l'accomplir.

Le rapport de l'I.S.I. relevait d'autres problèmes au sujet de la déclaration de ces revenus : soit ils n'étaient pas déclarés par le fonctionnaire concerné, mais par un tiers, soit ils étaient déclarés comme revenus divers, alors qu'il s'agissait en réalité de revenus professionnels.

Au vu de ce rapport de l'I.S.I., j'ai estimé que la façon la plus directe d'assainir la situation était de révoquer toutes les autorisations de cumul et de demander aux fonctionnaires concernés de réintroduire immédiatement une nouvelle demande d'autorisation. Chaque autorisation sera réexaminée de manière à prévenir, dans toute la mesure du possible, la répétition de tels abus.

Cette mesure n'est donc en aucune manière une opposition de principe à la possibilité pour les fonctionnaires de collaborer à des publications spécialisées en matière fiscale, mais elle a pour but de mettre fin à des abus qui ne concernent vraisemblablement, je le précise immédiatement, qu'un nombre très limité de fonctionnaires.

M. le président. ­ Je suppose, monsieur le vice-Premier ministre, que lorsque des cours sont concernés, vous avez rendu les autorisations afin de ne pas interrompre le processus.

M. Maystadt, vice-Premier ministre et ministre des Finances et du Commerce extérieur. ­ Les autorisations de cumul relatives à des cours n'ont pas été révoquées. Il est évident que les professeurs intéressés peuvent continuer à rédiger le syllabus de leur cours. Par contre, s'il s'agit ensuite de publier ces syllabi en collaboration avec des éditeurs privés, cela tombe sous le coup de la mesure et ces professeurs doivent réintroduire une demande d'autorisation.

Certes, un certain nombre de cas ne posent aucun problème. Je citerai un exemple sur lequel on a attiré mon attention, à savoir la Revue de l'enregistrement et du notariat. Il est évident que la publication de cette revue très spécialisée ne peut se poursuivre que si elle continue à bénéficier de la collaboration des fonctionnaires compétents de l'administration. Dans ce cas, l'autorisation sera immédiatement accordée.

Nous voulons saisir l'occasion de cette nouvelle demande d'autorisation pour mettre un certain nombre de choses au point et prévenir le renouvellement de ces abus qui, je le répète, ne concernent qu'un nombre très limité de fonctionnaires.

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de voorzitter, ik dank de vice-eerste minister voor zijn beknopt antwoord.

Sta me toe eerst dieper in te gaan op het laatste gedeelte van zijn antwoord. Ik vind het vreemd dat de regeling die men begonnen was toe te passen en die reeds leidde tot tal van onderzoeken tegen topambtenaren, nu lakser wordt gehanteerd.

Ik viseerde inderdaad niet het meewerken aan wetenschappelijke uitgaven en het publiceren van gegevens die algemeen bekend zijn en bij manier van spreken worden samengebracht.

In het voorbeeld waarnaar ik daarnet verwees, gaat het om voorkennis en voorpublicatie.

M. Maystadt, vice-Premier ministre et ministre des Finances et du Commerce extérieur. ­ C'est précisément le genre de pratiques que nous voulons empêcher. Le conseil de direction du département a adopté une nouvelle circulaire qui précise les conditions dans lesquelles une autorisation de collaborer à des publications, sous l'une ou l'autre forme, pourra être accordée. Parmi ces conditions, il est précisé ­ c'était déjà le cas auparavant mais il était nécessaire de le rappeler avec force ­ que l'on ne peut en aucun cas publier des informations qui n'ont pas d'abord été communiquées par les voies normales. Il est notamment exclu, comme cela a été malheureusement le cas dans le passé, que des informations soient données en primeur à des éditeurs privés qui peuvent en faire état, avant même que les fonctionnaires des services extérieurs en aient été informés.

De heer Anciaux (VU). ­ Dat is op zichzelf niet slecht, maar het organiseren van colloquia en cursussen met topambtenaren, bijvoorbeeld, over de manier waarop « back to back »-operaties het best worden uitgevoerd, gaat toch te ver.

M. Maystadt, vice-Premier ministre et ministre des Finances et du Commerce extérieur. ­ Il est clair que c'est inacceptable. Un fonctionnaire qui veut participer à un colloque doit chaque fois en demander l'autorisation.

De heer Anciaux (VU). ­ En ook waarover het gaat.

M. Maystadt, vice-Premier ministre et ministre des Finances et du Commerce extérieur. ­ Exactement. S'il apparaît que le but de ce colloque est d'expliquer aux contribuables comment éviter le plus facilement l'impôt, il est clair que l'autorisation sera refusée ! Je viens d'en refuser une. Pourtant, ce cas était limite. L'intitulé du colloque était : « Comment organiser au mieux votre succession. » En soi, ce n'était pas répréhensible, mais j'ai eu le sentiment que le but était d'expliquer comment s'organiser pour éviter le paiement de droits de succession. J'ai refusé l'autorisation qui était sollicitée par un fonctionnaire. Ce n'est pas toujours le cas. Vous ne pouvez pas toujours, sur la base de la demande qui est introduite, discerner quel est l'esprit dans lequel la collaboration est sollicitée.

Dans un certain nombre de cas, je continue à penser qu'il est tout à fait utile qu'un fonctionnaire des Finances participe à un colloque, y compris en vue de donner certains avertissements ou mises au point, par exemple, pour mettre en garde contre telle ou telle construction fiscale. Selon moi, l'administration a elle-même intérêt à mettre en garde les contribuables contre certaines techniques auxquelles ils pourraient être tentés de recourir. C'est à apprécier au cas par cas.

Vous pouvez me signaler les cas concrets dont vous auriez eu connaissance, où il apparaîtrait après coup qu'un fonctionnaire aurait abusé de l'autorisation donnée et se serait livré à une explication sur la manière d'éviter ou de contourner l'impôt, ce qui est tout à fait répréhensible.

L'autorisation n'est donnée que dans le cadre d'un apport positif du point de vue de l'État, c'est-à-dire lorsqu'il s'agit d'expliquer au contribuable, ce que l'on a toujours intérêt à faire, quelle est la loi fiscale et comment elle est interprétée par l'administration. Si c'est dans ce but, j'y suis favorable. Par contre, si l'objectif est répréhensible et si des cas concrets me sont signalés, je demanderai que l'on procède à une enquête.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de voorzitter, sta mij toe hierbij nog twee bedenkingen te formuleren. Mijn vraag werd ingegeven door de bezorgdheid over een situatie waarbij topambtenaren een zeer grote inzet vragen van hun ondergeschikten ­ op zich een lovenswaardige aanpak ­ maar zelf tijdens de diensturen zeer veel tijd besteden aan externe activiteiten, zoals de deelname aan colloquia, de uitgave van syllabi en andere zeer lucratieve initiatieven. Is het oorbaar dat zij dit tijdens de diensturen doen ?

Ik kan de vice-eerste minister bijtreden wanneer hij zegt dat topambtenaren in een aantal specifieke gevallen volkomen legaal uitleg kunnen gaan verschaffen over aangelegenheden waarin zij gespecialiseerd zijn. Het kan zelfs wenselijk zijn dat zulks gebeurt, maar de controle op het legale karakter van dergelijke activiteiten kan pas post factum worden uitgevoerd. Ik wil immers nog wel eens zien welke topambtenaar de vice-eerste minister in een nota om toestemming vraagt voor het verstrekken van een deskundige uitleg aan een aantal kandidaat-fraudeurs. Zo naïef zijn onze ambtenaren niet. Gezien een aantal misbruiken gekend is, zou de vice-eerste minister er goed aan doen wat meer voorzichtigheid aan de dag te leggen en zich niet enkel te verlaten op een vage beoordeling vooraf.

Dan kom ik nu tot het antwoord op mijn eigenlijke vraag. De vice-eerste minister zegde dat het onderzoek in de zaak-Beaulieu in 1979 weinig had opgeleverd, maar dat het in 1988 opnieuw werd geopend. Het arrest van het hof van beroep van 1995 is echter gebaseerd op een verslag van de BBI-directie te Gent van 2 mei 1989 dat in grote lijnen besluit dat er geen vuiltje aan de lucht is.

Mag ik de vice-eerste minister in deze toch meer verduidelijking vragen ?

Hoe komt het dat de BBI-directies te Antwerpen en te Brussel geen verslag hebben opgemaakt ? Werden deze directies geraadpleegd ? Kreeg het verslag van de directie te Gent de goedkeuring van de directies te Antwerpen en te Brussel, want naar verluidt werd het onderzoek op elk van de drie directies heropend ? Zonder in indiscretie te vervallen zou ik toch wel eens willen vernemen of het departement heeft nagetrokken door welke ambtenaar het verslag werd opgesteld. Werd er onderzocht of de zoon van de verantwoordelijke BBI-inspecteur te Gent niet toevallig bij de groep-Beaulieu werkt ? Zouden bepaalde zaken hierdoor niet in een ander daglicht komen te staan ?

Mag ik de vice-eerste minister verzoeken om een en ander na te kijken ? Ik denk dat er nog belangrijke informatie kan worden gevonden en ik veronderstel trouwens dat de vice-eerste minister daarvan zelf ook wel op de hoogte is.

De voorzitter. ­ Het incident is gesloten.

L'incident est clos.