1-862/2

1-862/2

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

18 FEBRUARI 1998


Wetsontwerp houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen met een communautaire dimensie of in concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER D'HOOGHE


De commissie heeft deze aangelegenheid besproken tijdens haar vergadering van 18 februari 1998.

De minister van Tewerkstelling en Arbeid merkt op dat de Raad van ministers van Sociale Zaken van de Europese Unie op 22 september 1994 een richtlijn tot instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen met een communautaire dimensie of in concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers aangenomen heeft.

Deze richtlijn van de Raad heeft tot doel het recht op informatie en raadpleging van de werknemers te waarborgen inzake de grensoverschrijdende vraagstukken wanneer ze tewerkgesteld zijn in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie, namelijk als deze hun activiteiten uitoefenen in minstens twee verschillende landen van de Europese Gemeenschap of van de Europese Economische Ruimte.

Op dat ogenblik waren alle landen, behalve het Verenigd Koninkrijk dat het Sociaal Protocol niet had aangenomen, door deze regeling gebonden. Aangezien het Verenigd Koninkrijk inmiddels het Sociaal Protocol aanvaard heeft, zal de richtlijn ook in dit land van toepassing zijn.

Bovendien is deze richtlijn enkel van toepassing op ondernemingen of concerns die ten minste 1 000 werknemers tewerkstellen in de betrokken landen en die ten minste 150 werknemers tewerkstellen in twee verschillende landen van de Europese Gemeenschap en de Europese Economische Ruimte.

Dit recht op informatie en raadpleging wordt geconcretiseerd ofwel door de instelling van een Europese ondernemingsraad ofwel door de inwerkingstelling van een procedure ter informatie en raadpleging, zonder een overlegorgaan te creëren.

De Commissie heeft geoordeeld dat de procedures ter informatie en raadpleging van werknemers, zoals bepaald in de wetgeving of de gebruiken van de Lid-Staten, niet altijd overeenstemmen met de complexe structuur van de ondernemingen met vestigingen in meerdere Lid-Staten.

Gelet op de vermeerdering van het aantal fusies, opslorpingen en concentraties van ondernemingen, is het voor de Commissie wenselijk en noodzakelijk gebleken om de informatie en de raadpleging van de werknemers in deze ondernemingen te verbeteren door het invoeren van doeltreffende procedures van informatie en raadpleging voor de ondernemingen en concerns met een communautaire dimensie, rekening houdend met de autonomie van de sociale partners. Het is inderdaad enkel in het geval van afwezigheid van een akkoord dat bepaalde minimale voorschriften moeten worden toegepast. Er werd dus voorrang gegeven aan de onderhandeling.

De regeling die als bijlage bij de richtlijn is gevoegd is aldus subsidiair : zij is van toepassing wanneer de sociale partners zelf niet tot een akkoord ter zake komen.

Bovendien is bepaald dat de ondernemingen die reeds een Europese ondernemingsraad hadden vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn, deze mogen behouden.

Aldus kunnen zich drie situaties voordoen : 1. het behoud van een bestaande Europese ondernemingsraad, 2. de oprichting van een Europese ondernemingsraad bij akkoord van de sociale partners, of 3. bij gebreke aan een akkoord, de subsidiaire regeling van de bijlage bij de richtlijn.

Een lid vraagt of deze Europese ondernemingsraad dan functioneert naast de bestaande nationale ondernemingsraad.

De minister bevestigt dit.

Zij merkt op dat de kosten van deze regeling worden gedragen door de werkgever. Zo bijvoorbeeld zal, wanneer een werknemer zich in de context van de Europese ondernemingsraad dient te verplaatsen binnen Europa, dit door de werkgever worden betaald. De bedoeling is transnationale informatie te verkrijgen, met name de informatie die nodig is om de grote verrichtingen van het concern te volgen en erover mee te kunnen discussiëren.

In deze context hebben de in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigde sociale partners besloten om een collectieve arbeidsovereenkomst te sluiten met als doel de omzetting van de richtlijn in Belgisch recht, wat de materies betreft die tot de bevoegdheid van de sociale partners behoren.

In België werd de richtlijn omgezet door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 62, gesloten op 6 februari 1996 in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 22 maart 1996.

De belangrijkste bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 62 hebben betrekking op :

­ de definities van een bepaald aantal begrippen, zoals « ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie, hoofdbestuur, raadpleging, Europese ondernemingsraad en bijzondere onderhandelingsgroep »;

­ de akkoorden die niet onderworpen zijn aan de verplichtingen van de collectieve arbeidsovereenkomst omdat ze reeds bestonden vóór de inwerkingtreding van deze overeenkomst;

­ de berekeningswijze van het aantal in België tewerkgestelde werknemers om na te gaan of de drempels van de effectieven zoals vastgesteld in de overeenkomst, bereikt zijn;

­ de criteria die toelaten om de onderneming te bepalen die zeggenschap uitoefent in een groep;

­ de aanwijzing van de instantie die verantwoordelijk is voor de instelling van een Europese ondernemingsraad, met name het hoofdbestuur;

­ de oprichting, de samenstelling en de werking van de bijzondere onderhandelingsgroep belast met het sluiten van een akkoord met het hoofdbestuur tot instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure ter informatie en raadpleging;

­ de regels betreffende de instelling, de samenstelling, de bevoegdheid en de werking van de Europese ondernemingsraad, opgericht ofwel wanneer het hoofdbestuur en de bijzondere onderhandelingsgroep dit zo beslissen, ofwel wanneer het hoofdbestuur weigert binnen een bepaalde termijn over te gaan tot onderhandelingen of nog, wanneer de onderhandelingen mislukken binnen een bepaalde termijn.

Een aantal moeilijkheden konden evenwel niet via een overeenkomst worden opgelost. Dat diende te geschieden via wetsbepalingen. Het gaat onder meer om het regelen van wetsconflicten, de regels inzake het meedelen van vertrouwelijke informatie door het hoofdbestuur, de bescherming van de vertegenwoordigers van de werknemers, de bijzondere regels inzake de gerechtelijke procedure en het aanwijzen van de ambtenaren belast met het toezicht op de uitvoering van de betrokken bepalingen.

De Nationale Arbeidsraad heeft over deze zaken op 6 februari 1996 het advies nr. 1.141 uitgebracht.

De twee wetsontwerpen zijn opgesteld op basis van de maatregelen die in deze adviezen worden voorgesteld. Het eerste wetsontwerp dat de Kamer heeft aangenomen, regelt aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet en het tweede wetsontwerp, dat hier thans ter behandeling ligt, regelt aangelegenheden als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Het eerste wetsontwerp dat door de Kamer is aangenomen, regelt de volgende aangelegenheden :

­ Het oplossen van wetsconflicten : de Europese ondernemingsraden moeten hun bevoegdheid uitoefenen voor ondernemingen of instellingen gelegen in de verschillende Lid-Staten. Bijgevolg voert hoofdstuk III van het ontwerp een regeling in om conflicten te kunnen afwikkelen die tussen de verschillende wetgevingen kunnen rijzen.

­ De regels inzake het vertrouwelijke karakter van sommige door het hoofdbestuur mee te delen informatie : hoofdstuk IV van het ontwerp voorziet in de mogelijkheid sommige informatie vertrouwelijk te houden indien de verspreiding ervan ernstige schade kan berokkenen aan de onderneming, alsook in de zwijgplicht die van de afgevaardigden kan worden geëist in dezelfde omstandigheden.

­ Hoofdstuk V van het ontwerp waarborgt aan de werknemersvertegenwoordigers in de bijzondere onderhandelingsgroep, de Europese ondernemingsraad of aan de werknemersvertegenwoordigers in het kader van informatie- en raadplegingsprocedures alsook aan hun vervangers dezelfde bescherming als die welke de werknemersvertegenwoordigers genieten in de Belgische ondernemingsraden.

­ Hoofdstuk VI belast de inspectiediensten van het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid en die van het ministerie van Economische Zaken met het toezicht op de naleving van de bepalingen betreffende de Europese ondernemingsraden en de informatie- en raadplegingsprocedures.

­ Hetzelfde hoofdstuk VI maakt de sancties waarin de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités voorziet, van overeenkomstige toepassing op de vertegenwoordigers van het hoofdbestuur van de concerns die geen werkgever zijn van alle werknemers van het concern.

Het tweede ontwerp, dat thans aan de orde is, regelt de volgende aangelegenheden :

­ Hoofdstuk III van het ontwerp voert een bijzondere procedure in bij de arbeidsrechtbank om geschillen inzake vertrouwelijke informatie te beslechten. Het gaat enerzijds om geschillen inzake afwijkingen van de informatieplicht wanneer het hoofdbestuur aanvoert dat het meedelen van bepaalde inlichtingen volgens objectieve criteria schade kan berokkenen aan de onderneming, en anderzijds om geschillen inzake de verplichting sommige informatie niet te verspreiden.

­ Ingevolge hoofdstuk IV kunnen representatieve organisaties van werknemers in rechte optreden om de bepalingen van het eerste door de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen ontwerp te doen naleven, waaronder de bepalingen over de vertrouwelijke informatie.

Dat hoofdstuk IV bevat tevens bijzondere procedureregels : het maakt de arbeidsrechtbanken bevoegd om geschillen te beslechten inzake de instelling of de werking van Europese ondernemingraden en inzake procedures ter informatie en ter raadpleging van de werknemers.

Wat de vraag betreft hoeveel bedrijven in België onder deze regeling kunnen vallen ­ onder voorbehoud aangezien men niet de structuren van de bedrijfsgroepen kent die in België actief zijn ­ zouden een twintigtal ondernemingsraden hun zetel in België hebben. Daarenboven komen eventueel nog de multinaltionale bedrijven die hun zetel buiten Europa hebben doch die in België hun zetel kiezen. Dan zouden er nog twee- tot driehonderd multinationale bedrijven zijn die een filiaal in België hebben doch die hun zetel in een ander Europees land hebben.

Een lid vraagt in welke sectoren al deze bedrijven zich situeren.

De minister antwoordt dat het in hoofdzaak gaat om de informatica-, de petroleum-, de chemie-, de geneesmiddelen- en de metaalsector.

Een senator vindt het verwonderlijk dat men niet met zekerheid de multinationale structuren kent die in België actief zijn. Waarom is er niet in een procedure van neerlegging voorzien ?

De minister licht toe dat geen procedure van neerlegging in de richtlijn is ingeschreven. Een dergelijke procedure is trouwens alleen goed voor de statistieken, voor de rest gaat het om een aangelegenheid die enkel van belang is voor de betrokken werknemers en werkgevers. In elk geval volgt men op Europees niveau permanent de nationale implementatie van de richtlijn op, met name in een bijzondere cel. Een medewerker van de minister is gedurende twee jaar in de betrokken cel werkzaam geweest. De cel stelt omtrent deze aangelegenheid verslagen op.

De vorige spreekster vraagt of de individuele LidStaat verder kan gaan dan hetgeen in de richtlijn is bepaald.

De minister wijst erop dat het de sociale partners zijn die in hun onderlinge regeling verder kunnen gaan dan de richtlijn.

Een lid vraagt waarom de wet in werking moet treden op 22 september 1996. De CAO werd gesloten op 6 februari 1996 en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 22 maart 1996 : vanwaar de vertraging van het dossier ?

De minister merkt op dat het dossier zes maanden bij de Raad van State en zes maanden bij de Kamer van volksvertegenwoordigers is blijven liggen.

Een andere spreker wijst erop dat de Raad van State het ontwerp heeft gekregen op 24 juni 1996 en op 14 november 1996 haar advies heeft gegeven. Het heeft tot juli 1997 geduurd vooraleer het dossier in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend. De vraag rijst waarom de wet met retroactiviteit in werking moet treden, en bovendien met een datum van inwerkingtreding die ogenschijnlijk naar niets verwijst.

De minister repliceert dat de datum van uitspraak van de Raad van State niet de datum is waarop de Raad zijn advies aan de minister meedeelt. In de Kamer heeft de procedure meer tijd in beslag genomen doordat men de tekst heeft moeten splitsen. De bijzondere datum van inwerkingtreding van de wet wordt verklaard door de einddatum waarop volgens de richtlijn de nationale uitwerking dient te hebben plaatsgevonden.

Een lid vraagt waarom inzake artikel 3 met betrekking tot de informatie die al dan niet kan worden medegedeeld, niet de gebruikelijke beroepsprocedure gelding vindt.

De minister verklaart de tussenkomst van de voorzitter in raadkamer op grond van het vertrouwelijke karakter van de betrokken informatie. Dat er geen mogelijkheid van beroep is, heeft te maken met het feit dat de betrokken geschillen heel snel een oplossing dienen te vinden.

Een lid wenst te vernemen of het bedrijf Renault door de nieuwe regeling is gebonden.

De minister bevestigt dit en merkt op dat Renault onder de Franse wetgeving ressorteert.

Een volgende intervenante vraagt of de Europese ondernemingsraad werkelijk zijn rol kan spelen wanneer men zich verschuilt achter de confidentialiteit van de gegevens.

De minister wijst erop dat dit voorbehoud van de confidentialiteit uitdrukkelijk door de richtlijn is bepaald.


STEMMINGEN

Artikel 1 wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Artikel 2 wordt aangenomen met 5 stemmen, bij 3 onthoudingen.

Artikel 3 wordt aangenomen met 5 tegen 2 stemmen, bij 1 onthouding.

Artikel 4 wordt aangenomen met 5 stemmen, bij 3 onthoudingen.

Artikel 5 wordt aangenomen met 5 stemmen, bij 3 onthoudingen.

Artikel 6 wordt aangenomen met 5 stemmen, bij 3 onthoudingen.

Artikel 7 wordt aangenomen met 5 stemmen, bij 3 onthoudingen.

Artikel 8 wordt aangenomen met 5 tegen 2 stemmen, bij 1 onthouding.

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 5 stemmen, bij 3 onthoudingen.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van dit verslag.


TEKSTCORRECTIES

­ In de Franse tekst van artikel 3, tweede lid, eerste en tweede regel, het woord « la » invoegen tussen de woorden « sur » en « base ».

­ In artikel 5 lezen :

· 6º des contestations;

· d'entreprise européens, ainsi qu'aux procédures...


TEKST VERBETERD DOOR DE COMMISSIE VAN DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN


Zie stuk 1-862/3