1-617/3 | 1-617/3 |
1 JULI 1997
Evocatieprocedure
Bij de toepassing van de wet van 10 april 1990 zijn enkele problemen gerezen waarvoor langs wetgevende weg een oplossing moet worden gezocht.
Ten eerste is er het probleem van de zogenaamde « valse zelfstandigen », die het gereglementeerde beroep uitoefenen als medebeheerders van een vennootschap die als dekmantel dient, terwijl in werkelijkheid slechts één beheerder beschikt over de vereiste vergunning en de anderen geen werkelijke band hebben met de vennootschap.
Aangezien deze praktijken onaanvaardbaar zijn, zijn er verschillende processen gekomen zowel voor de burgelijke rechtbanken als voor de Raad van State. De gewezen vonnissen en arresten vormen echter geen homogene rechtspraak.
De minister heeft daarom besloten onderhavige wetswijziging voor te stellen, met als voornaamste principe dat elke zelfstandige persoonlijk aan de vergunningsvereisten moet voldoen, onafhankelijk van een eventuele vennootschap waartoe hij behoort.
De enige uitzondering wordt gemaakt voor beheerders van kleine familievennootschappen : in dit geval is het aanvaardhaar dat zij onder de vergunning van de vennootschap werken, terwijl slechts een van hen over een vergunning beschikt. Dat geldt ook voor de kleine vennootschappen met niet meer dan vier actieve vennoten die de activiteiten uitoefenen waarop dit ontwerp van toepassing is.
Deze principes zijn het resultaat van het overleg tussen de werkgevers en de werknemers van de sector, die ze unaniem aanvaard hebben na een pleidooi voor de sanering van hun sector.
De hoorzittingen in de Kamer hebben dat duidelijk bevestigd.
De verenigingen van zelfstandigen waren ook gewonnen voor de voorgestelde oplossing.
De Kamer heeft de tekst eenparig aangenomen.
Vervolgens is er het probleem van het geldtransport.
In deze sector hebben zich ernstige incidenten voorgedaan inzake ordehandhaving, waarvan de hold-ups de meest extreme vorm zijn.
Uit de ervaring in het buitenland is gebleken dat het aantal « stoepovervallen » sterk kan worden teruggedrongen als men de transportfirma's de mogelijkheid biedt om de transacties uit te voeren in beveiligde ruimten.
Als men dit probleem wil regelen bij koninklijk besluit, is een wetswijziging noodzakelijk.
Die is des te noodzakelijker omdat de bestaande regeling uitsluitend berust op de vrijwillige medewerking van de transportfirma's. Ze zijn echter niet allemaal bereid te doen wat de minister vraagt.
Wat de sancties betreft, is gebleken dat de straffen waarin de wet voorziet, en vooral die welke door de rechtbanken worden opgelegd voor ernstige misdrijven, geen ontmoedigend effect hebben. Anderzijds worden de parketten overspoeld door minder belangrijke dossiers, die ze vaak seponeren.
Deze vaststelling heeft ertoe geleid dat het aantal administratieve boeten voor deze zaken sterk werd uitgebreid.
De bepalingen met betrekking tot de schietstanden hebben eveneens tot een aantal interpretatieproblemen geleid, vandaar de voorgestelde wijziging van de wet op de vuurwapens.
In het algemeen moesten een aantal bepalingen verduidelijkt worden teneinde de strekking van de wet niet af te zwakken.
De heer Goris dient twee amendementen in (nrs. 1 en 2), die hij als volgt verantwoordt.
Het eerste heeft betrekking op het probleem van wat de minister de « valse » zelfstandigen noemt.
Hij wijst erop dat de mensen uit deze sector zich vaak verenigen in coöperatieve vennootschappen, waarin slechts één vennoot beschikt over alle vereiste vergunningen.
Hij is het niet eens met de beweringen van de minister met betrekking tot de « valse » zelfstandigen.
Ook andere categorieën zelfstandigen groeperen zich op deze manier en hij ziet niet in wat het risico daarbij is, mits ze de nodige financiële middelen inbrengen.
Alleen door zich te groeperen kunnen zij concurreren met de grote firma's en zo monopolievorming voorkomen.
De uitzondering waarin het ontwerp voorziet, slaat slechts op een beperkt aantal vennootschappen, die geprivilegieerde betrekkingen onderhouden met een specifiek clienteel. Dit vormt echter geen waarborg tegen monopolievorming.
De coöperatieve vennootschap bestaat als vennootschapsvorm, en iedereen moet het recht hebben er gebruik van te maken.
Zijn tweede amendement (nr. 2) heeft betrekking op de administratieve boetes. Hij vindt het schandalig dat de zelfstandigen eens te meer worden getroffen door parafiscale maatregelen, vooral gezien de omvang van de boetes die in het vooruitzicht worden gesteld.
Dat is in zoverre juist dat het voor de zelfstandigen vaak interessanter is een administratieve boete te weigeren om voor een correctionele rechter te kunnen verschijnen die vaak minder hoge strafrechtelijke boeten uitspreekt.
Wat de schietstanden betreft, vraagt hij of de minister van Binnenlandse Zaken niet onbevoegd is ter zake.
Daarenboven pleit hij voor een overgangsmaatregel.
De heer Hazette dient vier amendementen in (nrs. 3 tot 6) die hij als volgt verantwoordt.
Er bestaan nu eenmaal schijnzelfstandigen. Hij geeft het voorbeeld van een architect die zijn naam leent aan een groep andere jonge architecten die zonder hem niet zouden overleven, bij gebrek aan opdrachten.
Er is daar dus duidelijk een afhankelijkheidsverband.
Alle zelfstandige vennoten zijn evenwel geen valse zelfstandigen. Bestaat er rechtspraak die de thesis die de minister ontwikkeld heeft, bevestigt ?
De regering maakt misbruik van haar macht door de onzekere positie van sommige zelfstandigen te stigmatiseren.
Bovendien onderschat de minister de professionele capaciteiten van de zelfstandigen die verenigd zijn in een coöperatieve vennootschap. Niettemin heeft de minister niet verklaard waarom werknemers, die onder een arbeidsovereenkomst werken, meer garanties zouden bieden.
Via amendement nr. 5 wil de heer Hazette een halt toeroepen aan het misbruik dat de wetgever maakt door de administratieve boeten ondoordacht uit te breiden.
Mevrouw Milquet dient amendement nr. 7 in dat zij als volgt verantwoordt.
Zij heeft oog voor de argumenten van haar collega's waarin rekening gehouden wordt met de problemen van de kleine zelfstandigen.
Zij heeft de indruk dat degenen die zo fanatiek op valse zelfstandigen jagen een verkeerd debat voeren door het verschijnsel te veralgemenen.
Zij is er zich trouwens ook van bewust dat het hier om een speciale sector gaat (wapens, munitie, enz.) die grondig verschilt van de normale commerciële sector.
Die sector vertoont, via de activiteiten ervan, raakvlakken met die van de ordehandhaving.
Men moet de infiltratie van criminele elementen voorkomen.
Een senator komt terug op de geest en de werking van de coöperatieve vennootschappen. Deze houden in dat de leden van coöperatieve vennootschappen persoonlijk betrokken zijn bij de zaak. Hun band is ontegenzeglijk nauwer dan die van gelijk welke ondergeschikte met zijn werkgever, die hij van vandaag op morgen kan verlaten.
De motivering van de regering is grosso modo correct, maar men moet rekening houden met de specifieke band van sommige kleine zelfstandigen met de coöperatieve vennootschap waarin ze participeren.
De minister vindt in de argumentatie van de heer Goris het tegendeel van wat hij beweert. Het voorbeeld van de advocatenassociaties is pertinent, aangezien alle advocaten die zich verenigen in een vennootschap individueel ingeschreven moeten zijn bij de balie.
Het standpunt dat er vooral in deze sector een inviduele vergunning moet worden geëist, hangt samen met de « gevoeligheid » van deze sector op het gebied van veiligheid.
Men dient te weten dat elke aanvrager voor een vergunning door de minister van Justitie aan een grondig onderzoek wordt onderworpen.
Hij heeft niet de indruk dat de coöperatieven worden gehinderd.
Vóór de wet van 1990 (wet -Tobback) van kracht werd, was er voor deze activiteiten een uitzondering nodig op het verbod op de privé-milities.
Enkel grote vennootschappen konden zo'n uitzondering in de wacht slepen, wegens de strenge vereisten.
Door de wetswijziging kwam een liberalisering tot stand voor de zelfstandigen, doch met ernstige waarborgen naar de individuele aanvrager toe.
Zware verplichtingen werden opgelegd, zoals het beveiligd opslaan van wapens. Niets verhinderde verschillende CV's om samen te investeren in een gemeenschappelijke ruimte.
Het enige wat men nu eist (en dat was ook vroeger de ratio legis , die nu uitgehold is door de rechtspraak), is dat iedere beoefenaar persoonlijk aan een aantal vereisten moet voldoen. Zo niet komt men tot vervalste concurrentie.
De minister wil meewerken aan de sanering van de sector door het uitschakelen van het fenomeen van de « valse » zelfstandigen. Dit gebeurt evenwel niet door ze te verbieden, maar door de lat voor iedereen gelijk te leggen.
Het aantal zelfstandigen dat nog in een vennootschap mag werken in het uitzonderingsregime werd op vier bepaald, omdat dit een redelijk en aanvaardbaar aantal is. Omdat het om een uitzondering gaat, moet de toepassing beperkt blijven.
Wat de administratieve geldboetes betreft, zijn voldoende waarborgen ingebouwd tegen misbruik. Hij wijst erop dat elk PV vooraf naar de procureur wordt doorgestuurd, die zelf oordeelt of hij vervolgt.
Wanneer de overtreder weigert te betalen, moet de overheid zich tot de rechter wenden. Er is geen sprake van een soort eigenmachtig optreden via inkohiering. Elk verweer wordt door een rechter geapprecieerd.
Bij seponering en niet-betaling, heeft de procueur een maand de tijd om advies te geven op een voorstel van administratieve geldboete, en dat geldt ook bij een niet-strafrechtelijk feit.
De zelfstandige kan ook zijn toevlucht nemen tot de Raad van State.
Wat de schietstanden betreft, wijst de minister erop dat het ontwerp mede werd ondertekend door de minister van Justitie. Dit had tot doel de bepalingen te dekken die betrekking hebben op de wapenwet.
Wat de geschillen betreft, herhaalt hij dat de uitspraken disparaat zijn. Hij kent de uitspraken van de Raad van State, niet van andere rechtbanken.
Hij benadrukt nogmaals dat de sector goed georganiseerd is, en uit zijn tevredenheid over het feit dat iedereen de voorschriften goed kent en goed georganiseerd is.
Een overgangsmaatregel acht hij niet nodig omdat alle zelfstandigen vanaf de indiening van het ontwerp de tijd hadden om hun situatie te regulariseren.
Een senator vraagt zich nog steeds af waarom de minister een bediende betrouwbaarder acht dan een lid van een coöperatieve vennootschap.
Wat de administratieve geldboetes betreft, vraagt hij nogmaals te preciseren wat er gebeurt bij overtreding van de strafwet, wanneer de procureur seponeert. Hoe zal de burgerlijke rechtbank reageren ?
Wat gebeurt er anderzijds bij overtreding van een puur reglementaire bepaling ?
Zeggen dat de zelfstandigen de tijd hadden om hun situatie te regulariseren is volgens hem zijn kop in het zand steken : vooreerst zijn de voorgestelde bepalingen nog geen wet zolang ze niet zijn afgekondigd.
Vervolgens gaat het om een sector waarin 600 mensen actief zijn als lid van een coöperatieve vennootschap.
Men moet sociale drama's voorkomen zoals die welke zich hebben afgespeeld bij het invoeren van andere vestigingsvoorschriften, zoals voor de boekhouders, de belastingadviseurs en dergelijke.
De minister antwoordt dat men bij het maken van een vergelijking tussen zelfstandigen en werknemers niet mag vergeten dat deze laatsten onder gezag, leiding en toezicht staan.
Deze werknemers staan in de praktijk onder streng toezicht.
Voor de zelfstandigen is uit de ervaring gebleken dat er door de afwezigheid van gezagsrelaties tussen de vergunninghouder en zijn vennoten, ernstige moeilijkheden opduiken bij de controles.
Bovendien werd vastgesteld dat precies bij de coöperatieve vennootschappen de meeste gebreken voorkomen. De repliek van de beheerder is dan steevast dat hij geen vat heeft op zijn vennoten. Bij grotere bedrijven met werknemers wordt er regelmatiger gewerkt.
Wat de boetes betreft, dient nader bepaald dat het ontwerp voorziet in een administratieve geldboete waar strafrechtelijke sancties zijn vastgesteld.
Enkel voor inbreuken tegen reglementaire bepalingen is er een inspraakprocedure van het parket.
Dit onderscheid werd zorgvuldig gemaakt in het ontwerp n.a.v. het advies van de Raad van State.
Op vraag van een lid of er dan voor de werknemers kwalitatieve voorwaarden werden opgelegd, antwoordt de minister dat deze kwaliteitsvereisten reeds zijn opgenomen in artikel 6 van de bestaande wet.
Mevrouw Milquet trekt haar amendement nr. 7 in. Ten gevolge daarvan dient de heer Goris een amendement nr. 8 en een subamendement nr. 9 in, teneinde te voorzien in een overgangsmaatregel.
Artikel 2
De amendementen nrs. 1, 3 en 4 (subamendement op nr. 3) worden verworpen met 6 stemmen tegen 4.
Artikel 12
De amendementen nrs. 2 en 5 worden verworpen met 6 stemmen tegen 4.
Artikel 19bis (nieuw)
Amendement nr. 6 wordt verworpen met 6 stemmen tegen 4.
Artikel 20
Amendement nr. 7 werd ingetrokken, waardoor het subamendement nr. 8 vervalt.
De amendementen nrs. 9 en 10 (subamendement) worden verworpen met 6 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.
Het ontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 6 stemmen bij 4 onthoudingen.
Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur,
Henri MOUTON. |
De voorzitter,
Joëlle MILQUET. |
Zie Gedr. St. 1-617/4