1-633/2

1-633/2

Belgische Senaat

ZITTING 1996-1997

1 JULI 1997


Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 ter bevordering van de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in organen met adviserende bevoegdheid


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE EN ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW THIJS


I. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR MEVROUW MIET SMET, MINISTER VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID EN GELIJKE-KANSENBELEID

Inleiding

De wet van 20 juli 1990 voorziet dat voor elk te begeven mandaat in een orgaan dat in hoofdzaak tot taak heeft advies te verlenen de voordragende instantie de kandidatuur van een man en een vrouw dient voor te dragen.

Uit rapporten die werden gemaakt ter evaluatie van deze wetgeving en uit recent verzameld cijfermateriaal blijkt dat deze wetgeving niet overal de gewenste impact heeft gehad.

Er drong zich een aanpassing van de wetgeving op.

Inhoud en genese van het voorliggend wetsontwerp

­ Er wordt een vorm van resultaatsverbintenis in de wet ingeschreven door middel van het opleggen van de regel dat ten hoogste twee derden van de leden van één adviesorgaan van hetzelfde geslacht mag zijn.

­ Daarnaast wordt er een sanctie voorzien op twee terreinen :

1º Indien de voordracht niet voldoet aan de voorwaarden gesteld in de wet, dient de kandidatuur te worden teruggestuurd naar de organisaties door de aanstellende overheid. Het mandaat blijft vacant tot een wettelijke voordracht wordt gedaan.

2º Het adviesorgaan kan slechts op rechtsgeldige wijze adviezen uitbrengen wanneer het voldoet aan de opgelegde samenstelling (2/3-1/3), behalve wanneer de gemotiveerde aanvraag met berekking tot de onmogelijkheid om te voldoen aan de opgelegde samenstelling wordt voorgelegd door de voogdijminister aan de minister belast met het beleid voor gelijke kansen tussen mannen en vrouwen. Deze motivering wordt als afdoende beschouwd, behoudens anders luidende beslissing van de Ministerraad binnen de twee maanden volgend op de voorlegging. Het betrokken adviesorgaan kan slechts opnieuw op rechtsgeldige wijze advies uitbrengen nadat de bedoelde motivering door de Ministerraad als afdoende werd beschouwd. Deze motivering blijft gelden zolang de samenstelling van het orgaan niet verandert.

­ De samenstelling van de bestaande adviesorganen moet worden aangepast bij de eerstvolgende hernieuwing van de mandaten en uiterlijk tegen 31 december 1999.

De Ministerraad keurde dit ontwerp goed op 10 mei 1996 onder de voorwaarde het ter bespreking te leggen in het Comité B.

Deze onderhandelingen hebben geleid tot het afsluiten van Protocol nr. 244 waarin werd gesteld dat de mogelijkheid moest worden voorzien een aantal organen uit te sluiten van het toepassingsgebied van de wet, dit omwille van de specificiteit van hun samenstelling of functie.

Na de aanpassing van de memorie van toelichting volgens het Protocol nr. 244 van het Comité B, werd het voorontwerp van wet doorgestuurd naar de Raad van State voor advies.

Het voorontwerp van wet werd aangepast aan de opmerkingen van de Raad van State.

Dit wat de inhoud en de historiek van het voorliggend ontwerp betreft. Een ontwerp dat uitvoering geeft aan het Regeerakkoord waarin uitdrukkelijk werd opgenomen dat de regering initiatieven zou nemen teneinde de aanwezigheid van vrouwen in advies- en beheersorganen te bevorderen.


Waarom moet worden gestreefd naar een betere vertegenwoordiging van vrouwen in de adviesorganen ?

Dit initiatief sluit aan bij het Belgische gelijke- kansenbeleid, dat onder andere tot doel heeft de vrouw nader te betrekken bij de besluitvorming, en past bovendien in de filosofie van de « empowerment » van de vrouw, die de Verenigde Naties vooropstellen.

Rosabeth Moss-Kanter beweert overigens dat groepen die binnen een organisatie of instelling minder dan een derde van de leden vormen, als groep onvoldoende of geen invloed kunnen uitoefenen op de besluitvorming binnen die organisatie of instelling. Zij beschouwt een derde dus ook als het cruciale breekpunt.

Waarom wordt met quota's gewerkt ?

Het actieprogramma van de Vierde Wereldvrouwenconferentie in Peking, waaraan België zijn steun heeft toegezegd, bepaalt uitdrukkelijk dat de nationale regeringen moeten zorgen voor een evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in de regeringsorganen, de commissies, de openbare diensten en het gerechtelijk apparaat. Hiertoe dienen zij precieze doelstellingen vast te stellen en maatregelen te nemen om het aantal vrouwen op verantwoordelijke posten gevoelig op te drijven.

Quota's vormen een uitstekend middel om deze doeleinden te bereiken.

Het is overigens niet de eerste keer dat ze worden gebruikt.

In België

In België is sinds 1994 de zogenaamde wet Smet-Tobback van kracht die bepaalt dat (mits in acht name van een overgangsreglementering) vanaf 1999 alle verkiezingslijsten op alle niveaus slechts mogen bestaan uit 2/3 leden van hetzelfde geslacht.

Belangrijk is te vermelden dat ook buiten de gelijke-kansenproblematiek de begrippen quota en pariteit worden gebruikt.

We denken hier bijvoorbeeld aan de diplomatieke wereld waar op een bepaald ogenblik bij benoemingen aan positieve discrimininatie werd gedaan ten gunste van Vlamingen ten einde door middel van deze zogenaamde Fayat-boys het evenwicht tussen Nederlandstaligen en Franstaligen in het diplomatiek korps recht te trekken.

Buitenland

1. Noorwegen

Wet met betrekking tot gelijke behandeling van 1975 stelt dat wanneer Commissies en Raden door de Regering ingesteld slechts voor 60 % kan bestaan uit mensen van hetzelfde geslacht.

2. Finland

Regelgeving die stelt dat maximum 60 % van de leden van adviserende organen van hetzelfde geslacht mogen zijn.

1980 : 25 % vrouwen in deze organen;

1996 : 48 % vrouwen in deze organen.

3. Denemarken

Wet van 24 april 1985 waarin werd opgelegd dat alle Raden en Commissies bij wet opgericht moesten beantwoorden aan het kriterium « evenwichtige samenstelling ». Resultaat hiervan was dat in 1985 12,7 % vrouwen zetelden in deze organen, in 1992 reeds 37 %.

II. BESPREKING

Algemene bespreking

Een lid feliciteert de minister met haar ontwerp.

Ze heeft de indruk dat een politiek die enkel rekent op een vrijwillige aanpak niet van aard is om de 2/3-regel bij te sturen.

Ze meent dat deze positieve discriminatie de juiste oplossing was voor het probleem.

Deze politiek stemt overeen met de Europese opties terzake, maar ook met het platform in Peking goedgekeurd.

In een aantal Europese landen wordt dergelijke oplossing trouwens ook als een evenwichtig en efficiënt middel aangevoeld.

Een overgangsmaatregel voorzien is in dat verband geen onredelijke oplossing.

Een andere senator stelt dat ook zij achter het ontwerp staat. Vrijwilligheid geeft in dergelijke materie weinig resultaten.

Ze heeft evenwel vragen bij de toegepaste sanctie bij negatie van de opgelegde 1/3-2/3 verhouding. Ze vreest dat daarmee het tegenovergestelde effect wordt bereikt. De minister die het advies moet krijgen vraagt misschien niet liever dan dat er geen advies is.

De afwijking van het principe is zeer complex, en biedt wellicht ook geen oplossing.

Nog een senator steunt het ontwerp en denkt dat het de gelijkheid zal versterken.

Er zullen altijd wel pogingen zijn, ondanks de sancties, om die gelijkheid te omzeilen. Waarom dan niet onmiddellijk de verplichtingen opgenomen in het ontwerp van kracht maken bij elke vervanging van een mandataris, in plaats van te wachten tot 1999 ?

De minister antwoordt dat dit gedeeltelijk is voorzien. Wanneer een adviserend orgaan opnieuw moet worden samengesteld, dient rekening gehouden met de nieuwe wet.

Wat de effectieve aanwijzing betreft, heeft men gewacht tot 1999 voor een algehele vernieuwing, omdat anders het toeval een te grote rol zou spelen bij gedeeltelijke vervangingen. Trouwens, nu geldt reeds de verplichting telkens een man en een vrouw voor te stellen. Elk van de afgevaardigden in de adviesraden vertegenwoordigt immers een organisatie of een strekking. Door een vervanging van een lid te laten afhangen van het toeval, zou men de organisatie die hij of zij vertegenwoordigt kunnen in een zwakke positie brengen, omdat ze verplicht een afgevaardigde van een bepaald geslacht moet voorstellen, daar waar de anderen niet volgens dat principe moeten worden aangeduid.

Nog een lid merkt op dat hij het als man beschamend vindt dat er wetten nodig zijn om zulke evidenties in de praktijk om te zetten.

Hij vindt het derhalve spijtig dat dit ontwerp beperkt blijft tot louter adviserende organen.

De minister antwoordt op de vrees van een lid, als zou de complexe regeling voor sommigen goed uitkomen, door te stellen dat men niet mag vergeten dat in vele materies het advies een substantiële vormvoorwaarde is voor de geldige totstandkoming van een norm. In die gevallen bewijst een minister zichzelf geen dienst door zich te richten tot een onregelmatig samengestelde adviesraad.

In andere gevallen brengt het ontbreken van een advies, zelfs al is het niet verplicht, wellicht problemen mee op politiek gebied. De minister zal zich moeten verantwoorden.

De minister geeft toe dat de procedure tot afwijking moeilijk is, en deelt in het verband een schema mee ter verduidelijking.

Ten aanzien van het lid dat de onmiddellijke inwerkingtreding voorstelt van de wet, merkt zij op dat men wellicht een half jaar had kunnen winnen op het voorziene schema van twee jaar, doch dat dit te nipt zou zijn geweest. Om alles niet hals over kop te laten verlopen, heeft men geopteerd voor deze haalbare termijn.

Een lid merkt op dat ze het betreurt dat de mannen zo weinig interesse vertonen voor deze problematiek. In het Adviescomité van de Senaat voor Gelijke Kansen zijn ze bijvoorbeeld nooit aanwezig.

De minister merkt op dat, wat vooral van belang is, is dat de mannen stemmen voor de gelijkberechtiging. Vermits ze in de meerderheid zijn, hangt dit alleen van hen af. In dat verband verheugt ze zich over de positieve commentaar van de mannelijke senator.

Dit wijst duidelijk op een wijziging in de mentaliteit.

Artikelsgewijze stemming

De artikelen 1 tot en met 5 worden unaniem goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.

Stemming over het geheel

Het ontwerp wordt eenparig goedgekeurd door de 10 aanwezige leden.

Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De Rapporteur,
Erika THIJS.
De Voorzitter,
Joëlle MILQUET.

TEKST AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE EN ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN


Zie Gedr. St. 1-633/1


BIJLAGE

Procedure artikel 2bis