1-414/1

1-414/1

Belgische Senaat

ZITTING 1995-1996

9 SEPTEMBER 1996


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 2, § 1, 1º, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

(Ingediend door de heer D'Hooghe)


TOELICHTING


Artikel 2, § 1, 1º, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, voorziet in belangrijke afwijkingen op de algemene regel inzake de bevoegdheid tot steunverlening, vervat in artikel 1, 1º, van dezelfde wet.

De wetgever vond het immers onlogisch dat bepaalde commissies van openbare onderstand (de huidige openbare centra voor maatschappelijk welzijn) op wier grondgebied toevallig bepaalde instellingen gevestigd zijn waar inwoners van het ganse land een onderkomen vinden, daardoor bij toepassing van de algemene bevoegdheidsregel als steunverlenend centrum moeten optreden en aldus financiële lasten dienen te dragen voor de steun verleend aan daarin verblijvende personen die vaak vreemd zijn aan hun gemeente (Parlementaire Bescheiden, Senaat, 1964-1965, nr. 193, blz. 3 en Kamer, 1970-1971, nr. 1015/2, blz. 8).

Aldus heeft de wetgever bij de invoering van voornoemde afwijkingen op de algemene bevoegdheidsregel onder andere melding gemaakt van de opneming of het verblijf in « een erkend rustoord voor bejaarden » (uitgebreid tot de niet-erkende rustoorden ingevolge artikel 20bis van dezelfde wet).

De prioriteiten in het bejaardenbeleid en de nood aan aangepaste voorzieningen voor bejaarden hebben evenwel een toename van nieuwe voorzieningen tot gevolg gehad, die vooralsnog niet zijn opgenomen in de limitatieve lijst van uitzonderingen op de algemene bevoegdheidsregel van artikel 1, 1º, van genoemde wet. Dit is inzonderheid het geval voor serviceflatgebouwen en woningcomplexen met dienstverlening die een antwoord bieden aan een reële behoefte, met name het verlangen van vele bejaarde personen om zelfstandig te kunnen wonen, gekoppeld aan een collectieve dienstverlening waarop zij facultatief een beroep kunnen doen.

Aangezien de bepaling van voornoemd artikel 2, § 1, 1º, als uitzonderingsregel beperkend moet geïnterpreteerd worden, staat een opname in een serviceflat of woningcomplex met dienstverlening niet gelijk met een opname in « een (erkend) rustoord voor bejaarden ». Met andere woorden, wanneer de hulpverlening vereist is bij de opneming of gedurende het verblijf van een bejaarde in een (erkend) rustoord voor bejaarden, is het bevoegd steunverlenend centrum het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar de betrokkene op het ogenblik van zijn opneming voor zijn hoofdverblijf in het bevolkings- of vreemdelingenregister of in het wachtregister was ingeschreven. Indien dezelfde bejaarde daarentegen opgenomen wordt in een serviceflat of woningcomplex met dienstverlening, dan is het O.C.M.W. van de gemeente waar deze voorziening gevestigd is bevoegd, bij toepassing van de algemene bevoegdheidsregel. Luidens artikel 1, 1º, van de wet van 2 april 1965 zijn de openbare centra voor maatschappelijk welzijn immers bevoegd om maatschappelijke hulp te verstrekken aan de personen die zich op het grondgebied van hun gemeente bevinden, d.w.z. die er gewoonlijk verblijven. Zulks heeft tot gevolg dat wanneer de steun gevraagd wordt tijdens de opname, de serviceflat of het woningcomplex met dienstverlening kan beschouwd worden als de gewoonlijke verblijfplaats van de betrokken bejaarde.

Zoals reeds geargumenteerd werd in een wetsvoorstel van volksvertegenwoordiger B. Vandendriessche, d.d. 1 april 1994 (Gedr. St., Kamer, 1993-1994, nr. 1395/1) is deze consequentie onlogisch en in strijd met de onderliggende bedoeling van de wet van 2 april 1965. De verantwoording die destijds voor de uitzonderingsbepaling van artikel 2, § 1, 1º, van deze wet werd aangevoerd, geldt immers evenzeer voor de openbare centra van de gemeenten op wier grondgebied serviceflatgebouwen of woningcomplexen met dienstverlening gevestigd zijn. Deze centra moeten momenteel financieel tussenkomen wanneer de inkomsten van de opgenomen bejaarden niet volstaan om hun verblijf te betalen en dit onafgezien de gemeente van herkomst van de betrokkenen.

Het is dan ook aangewezen deze bejaardenvoorzieningen tot te voegen aan de lijst van instellingen, opgesomd in artikel 2, § 1, 1º, van de wet van 2 april 1965, teneinde een billijke spreiding van de kosten van steunverlening te realiseren onder de verschillende openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Zoals hierboven uitvoerig toegelicht, geldt de verantwoording die destijds voor de uitzonderingsbepaling van artikel 2, § 1, 1º, van de wet van 2 april 1965 werd ingeroepen, namelijk het ontlasten van de O.C.M.W.'s van de gemeenten op wier grondgebied toevallig bepaalde instellingen gevestigd zijn, evengoed voor O.C.M.W.'s van de gemeenten waar aangepaste voorzieningen voor bejaarden zoals serviceflatgebouwen en woningcomplexen met dienstverlening gevestigd zijn.

Om te vermijden dat de openbare centra met dergelijke instellingen op hun grondgebied (centra die reeds veelal zware kosten op zich namen voor de realisatie van de voorzieningen) steeds de kosten van het verblijf van de bejaarden in die voorzieningen moeten ten laste nemen ingeval van behoeftigheid, is het om reden van billijkheid wenselijk ook deze instellingen op te nemen in het artikel 2, § 1, 1º, van de wet van 2 april 1965.

Om discussies te vermijden omtrent de begrippen « serviceflatgebouw » en « woningcomplex met dienstverlening », zal de nieuwe afwijking op de algemene bevoegdheidsregel enkel van toepassing zijn op de instellingen, die als dusdanig door de overeenkomstig de wetten op de staatshervorming bevoegde overheid als serviceflatgebouw of woningcomplex met dienstverlening werden erkend op grond van de ter zake geldende erkenningsvoorwaarden.

Jacques D'HOOGHE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 2, § 1, 1º, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt in fine aangevuld als volgt :

« hetzij in een serviceflatgebouw of woningcomplex met dienstverlening, voor zover die voorzieningen door de bevoegde overheid erkend zijn. »

Jacques D'HOOGHE.