1-269/8

1-269/8

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

21 OKTOBER 1997


Wetsontwerp strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan


AMENDEMENTEN


Nr. 16 VAN DE HEER DESMEDT

Art. 2

In het nieuwe lid voorgesteld in artikel 410 van het Strafwetboek de woorden « met wie hij samenleeft of samengeleefd heeft en een duurzame, affectieve en seksuele relatie heeft of gehad heeft » vervangen door de woorden « met wie hij als gehuwde samenleeft » .

Verantwoording

Dit amendement wil de tekst opnieuw invoeren zoals de Senaat die op 27 februari 1997 heeft aangenomen. Deze versie lijkt ons beter overeen te stemmen met de bedoelingen van de wetgever, namelijk het uitvoeren van een van de aanbevelingen aangenomen op de Conferentie van Peking (september 1995) tijdens welke de deelnemers zich ertoe verbonden hebben iedere vorm van geweld en discriminatie tegenover vrouwen te voorkomen en in te perken.

De formulering van de Kamer van volksvertegenwoordigers is te ruim en is indertijd overigens door de Senaat verworpen.

Claude DESMEDT.

Nr. 17 VAN MEVROUW MILQUET EN DE HEER DESMEDT

Art. 7

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De indieners van het amendement menen dat de strafvordering wegens overtreding van de strafwet moet worden ingesteld door het openbaar ministerie. Indien men van mening is dat het openbaar ministerie zijn taak niet naar behoren vervult, moet worden opgetreden door middel van richtlijnen, het ombuigen van het strafrechtelijk beleid, enz.

Men mag die opdracht van het openbaar ministerie niet overdragen aan VZW's wegens het risico dat het openbaar ministerie dan nog minder belang zal hechten aan deze problematiek.

Daar het hier bovendien niet gaat om een klachtmisdrijf maar om een misdrijf waarbij een eenvoudige aangifte de strafvordering op gang moet brengen, zal de reële bijdrage van een vereniging die mishandelde vrouwen verdedigt, vanuit juridisch oogpunt zeer beperkt zijn aangezien die vereniging noch schadevergoeding kan eisen noch de strafvordering kan instellen.

Zij zal ten hoogste het slachtoffer kunnen « bijstaan », zonder dat het gaat om echte rechtsbijstand want dit zou het monopolie van de advocaten in het gedrang brengen. De vereniging kan eigenlijk niets anders doen dan het slachtoffer doorverwijzen naar een advocaat.

De indieners van het amendement verwijzen naar de wetgeving betreffende de mensenhandel.

Wanneer de vereniging Payoke een geval kent waarop deze wet van toepassing kan zijn, deelt zij dat mee aan het openbaar ministerie, die de strafvordering instelt.

Payoke heeft evenwel geen toegang tot de dossiers. Dat zou zij wel kunnen hebben indien zij in rechte zou mogen optreden.

Dergelijke verenigingen hebben er alleen belang bij dat de betrokken feiten vervolgd worden, maar zij hebben er geen belang bij om in rechte te kunnen optreden in de zin van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek.

De tekst is dus een lege doos voor de verenigingen en dreigt bovendien verwarring te stichten wat betreft de juiste inhoud van hun recht om een vordering in te stellen.

Er moet voorkomen worden dat de ontworpen bepaling onterecht gelijkgesteld wordt met andere bepalingen, zoals bijvoorbeeld het recht van de vakbonden om voor hun aangesloten leden in rechte op te treden.

Bovendien kan zo een ongelijke situatie ontstaan met betrekking tot andere, ernstigere feiten, waarbij geen vorderingsrecht wordt toegekend aan verenigingen.

Ten slotte betekent het aanvaarden van een collectief belang impliciet dat hier een afzonderlijk vorderingsrecht geldt, dat wil zeggen onafhankelijk van de wil van het slachtoffer. Dit was nu juist niet de bedoeling.

Joëlle MILQUET.
Claude DESMEDT.