1-363/2 | 1-363/2 |
6 DECEMBER 1996
Enig artikel
Het voorgestelde artikel 59 vervangen als volgt :
« Art. 59. § 1. Behalve bij ontdekking op heterdaad kan, tijdens de zitting, geen lid van een van beide Kamers in het kader van de vervolging van misdaden of wanbedrijven in hechtenis worden genomen of aangehouden worden dan met verlof van de Kamer waarvan het lid deel uitmaakt.
§ 2. Behalve bij ontdekking op heterdaad kan, tijdens de zitting, in strafzaken geen huiszoeking noch inbeslagneming plaatsvinden tegen een lid van een van beide Kamers dan in aanwezigheid van de voorzitter van de Kamer waarvan het lid deel uitmaakt of van een door die voorzitter aangewezen lid.
§ 3. Daden van onderzoek en vervolging in strafzaken, die aan de verwijzing naar het vonnisgerecht voorafgaan, moeten zo uitgeoefend worden dat ze de vrije uitoefening van het mandaat van het lid niet hinderen.
§ 4. Bij ontdekking op heterdaad of indien de aanhouding of de verwijzing naar het vonnisgerecht wegens misdaden of wanbedrijven heeft plaats gevonden buiten de zitting, wordt de procedure voor het vonnisgerecht tijdens de zitting, op verzoek van het lid, zo geregeld dat ze de vrije uitoefening van het mandaat van het lid niet hindert. In deze zelfde gevallen wordt de hechtenis tijdens de zitting en voor haar gehele duur geschorst indien de Kamer waarvan het lid deel uitmaakt zulks vordert.
§ 5. De strafvordering tegen een lid van een van beide Kamers kan alleen door de procureur-generaal bij elk hof van beroep worden uitgeoefend. »
Verantwoording
1. De voorgestelde regeling gaat uit van volgende dubbele doelstelling :
1.1. De bescherming van het Parlement als instelling. Dit stemt overeen met de aanvankelijke ratio legis.
1.2. De maximale garantie voor de uitoefening van het parlementair mandaat en de bescherming van het parlementslid tegen tergende, louter politiek geïnspireerde, roekeloze, prima facie ongegronde klachten.
Hoewel dit niet beantwoordt aan de bedoelingen van de grondwetgever, lijkt het niet realistisch om hiermee geen rekening te houden. De beide Kamers hebben in de loop der jaren deze regel aangenomen.
Anno 1996 kan echter moeilijk volgehouden worden dat een parlementair moet beschermd worden tegen de uitvoerende macht die, door middel van misbruik van het positieve injunctierecht bijvoorbeeld, een lastige opposant zou laten vervolgen.
Evenmin bestaat het gevaar dat het parlementslid het slachtoffer zou worden van een eigengereide magistraat. Of is het vertrouwen in het gerecht zo gering ? Mag van het gerecht niet verwacht worden dat het klachten tegen een parlementslid met de grootste omzichtigheid zal benaderen, ook en niet in het minst vanuit de idee dat de democratie beschermd moet worden, precies door tergende, louter politiek geïnspireerde, fantaisistische klachten naar de spreekwoordelijke prullenmand te verwijzen. Als er toch terughoudendheid bestaat, waarom dan niet het onderzoek toevertrouwen aan de Procureur-Generaal ?
Om te vermijden tenslotte dat een parlementslid het slachtoffer zou worden van een persoonlijke afrekening door een op het parlementslid gebeten burger of door een politiek opponent, kan een regeling uitgewerkt worden waarbij de strafvordering niet op gang kan gebracht worden door een klacht met burgerlijke partijstelling bij de onderzoeksrechter. De burgerlijke partij zou zich slechts later bij de strafvordering mogen voegen.
Op basis van deze overwegingen wordt bovenstaand amendement ingediend. Het voorstel kan wellicht de goedkeuring wegdragen van de noodzakelijke meerderheid. Het gaat niet zover de onschendbaarheid op te heffen, maar wil anderzijds de parlementairen ook niet boven de wet plaatsen. In een rechtsstaat kan niet aanvaard worden dat verkozenen des volks vrijuit gaan, waar anderen vervolgd worden.
2. Toelichting bij de diverse paragrafen
§ 1. Door deze bepaling zijn alle daden van onderzoek en vervolging zonder voorafgaand verlof mogelijk. Verlof is alleen nodig voor aanhouding of hechtenis bij vervolging wegens misdaden of wanbedrijven.
§ 2. De huiszoeking en inbeslagneming in aanwezigheid van de voorzitter van de assemblée strekt ertoe waarborgen te bieden voor de onafhankelijke uitoefening van het parlementaire mandaat.
§ 3. Het is duidelijk dat een en ander zal moeten geregeld worden na overleg met de voorzitter van de assemblée.
§ 4. In deze paragraaf vindt men de beginselen vervat in de paragrafen 1 en 3, toegepast op de gevallen van ontdekking op heterdaad of aanhouding/verwijzing buiten de zittingsperiode.
§ 5. Door de bepaling wordt uitgesloten dat de strafvordering op gang zou gebracht worden door een klacht met burgerlijke partijstelling of door een rechtstreekse dagvaarding.
Jan LOONES. Bert ANCIAUX. Chris VANDENBROEKE. |