1-354/1

1-354/1

Belgische Senaat

ZITTING 1995-1996

13 JUNI 1996


Wetsvoorstel tot organisatie van het Hoog Comité van Toezicht

(Ingediend door de heren Boutmans en Jonckheer)


TOELICHTING


1. Algemeen

Dit voorstel heeft tot doel de organisatie van een van de bijzonderste instellingen van het Belgische administratief apparaat, na meer dan tachtig jaar werking, een wettelijke basis te geven. Op die manier zal deze politioneel-bestuurlijke instelling gewapend zijn om ook in de eenentwintigste eeuw in het federale België haar opdracht van (mede-)bewaakster en daardoor behoedster van de morele gezondheid van de openbare diensten te kunnen vervullen. Daartoe een institutioneel kader verstrekken is de eerste finaliteit.

Onafgezien van die algemene doelstelling, hebben de opstellers zich ook laten leiden door diverse specifieke oogmerken, die een zo efficiënt mogelijke werking van de instelling moeten toelaten, zonder dat daarbij de grenzen, die een democratische rechtsstaat aan elk overheidsoptreden oplegt, worden overschreden.

Vooraleer dieper op deze krachtlijnen in te gaan, bespreken we eerst de federale bevoegdheid om het Hoog Comité van Toezicht te regelen en vervolgens de vraag of deze normering is voorbehouden aan de uitvoerende macht, dan wel of de wetgevende macht ook in een regeling kan voorzien.

2. Bevoegdheid van de federale wetgever inzake de normering van de organisatie van het Hoog Comité van Toezicht

2.1. De huidige toestand

De organieke inrichting van het Hoog Comité van Toezicht wordt thans geregeld door het koninklijk besluit van 29 juli 1970 (Belgisch Staatsblad van 18 september 1970). Dit besluit regelt in feite twee instellingen die ondergebracht zijn bij het Hoog Comité van Toezicht :

­ het huidige College dat onder de leiding van de Voorzitter optreedt als adviseur en als een soort arbitrage-instelling inzake geschillen ontstaan uit overeenkomsten voor werken, leveringen en diensten;

­ het Bestuur dat onder het gezag van de Voorzitter en onder de leiding van een ambtenaar-generaal belast is met de eigenlijke enquêteverrichtingen.

Dit voorstel beoogt uitsluitend de enquêteverrichtingen te regelen. Het College als adviseur en arbitraal orgaan inzake overheidsgeschillen kan volgens de opstellers van het voorstel in zijn huidige vorm worden afgeschaft. Er is geen enkele reden om de werking van het College, als instelling bevoegd voor geschillen inzake overheidsopdrachten, te verbinden met de werking van de administratief-politionele opdrachten van de dienst Enquêtes. Eventueel kan een dergelijk orgaan worden verbonden aan de Commissie voor de Overheidsopdrachten ingesteld bij de Diensten van de Eerste minister.

Er wordt dan ook in dit voorstel verder uitsluitend gehandeld over de enquêtebevoegdheid van het Hoog Comité van Toezicht.

Op basis van het organiek besluit van 29 juli 1970 kan de Voorzitter ambtenaren van de dienst Enquêtes gelasten een administratief onderzoek in te stellen naar :

1. onregelmatigheden gepleegd door aangestelden van de administratie of door derden naar aanleiding van de werking van :

­ de ministeriële departementen;

­ de instellingen van openbaar nut, vermeld in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954;

2. de uitvoering van overeenkomsten voor werken, leveringen en diensten, gesloten door de Staat of door de Staat gesubsidieerd;

3. de toekenning en de aanwending van subsidies, toegekend door de Staat, of door een overheid die rechtstreeks of onrechtstreeks wordt gesubsidieerd door de Staat.

Met de wet van 26 april 1962 (Belgisch Staatsblad van 26 januari 1963), zoals aangevuld bij de wet van 8 juli 1969 (Belgisch Staatsblad van 30 juni 1969), werd aan de enquêteurs van het Hoog Comité van Toezicht een gerechtelijke bevoegdheid verleend, namelijk tot het opsporen van misdrijven gepleegd bij de werking van de Staat, de provincies, de gemeenten en de instellingen bedoeld in de wet van 16 maart 1954.

2.2. De bevoegde normgever : de federale overheid of de gewesten en/of gemeenschappen.

a) De bepalingen inzake het Hoog Comité van Toezicht zijn « van overeenkomstige toepassing » op de gemeenschappen en gewesten.

Artikel 13, § 4, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (B.W.H.I.) bepaalt :

« De wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof en de bepalingen betreffende het Hoog Comité van Toezicht zijn van overeenkomstige toepassing op de Gemeenschap en op het Gewest. » [Deze bepaling is tevens van toepassing op het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest (artikel 4 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen), en op de Duitstalige Gemeenschap (artikel 5 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige gemeenschap).]

Uit de bepaling vloeit voort dat de instellingen die worden gecreëerd door de gemeenschappen en gewesten, welke kunnen worden ingepast in de administratieve en gerechtelijke bevoegdheidsomschrijving van het Hoog Comité van Toezicht, tot het bevoegdheidsdomein van dit Comité behoren.

Concreet betekent zulks dat het Hoog Comité van Toezicht zowel gerechtelijk als administratief bevoegd is voor :

­ de departementen van de gemeenschappen en gewesten;

­ de door hen opgerichte instellingen van openbaar nut, bedoeld in de wet van 16 maart 1954.

Administratief is het Hoog Comité van Toezicht ook bevoegd voor de controle van de overeenkomsten voor werken, leveringen en diensten die door de gemeenschappen en gewesten worden gesloten of door hen rechtstreeks of onrechtstreeks worden gesubsidieerd en voor de verificaties inzake de toekenning en de aanwending van toelagen door de gemeenschappen en gewesten.

Voor misdrijven gepleegd bij de werking van openbare diensten beheerd door gemeenten en provincies, is het Hoog Comité van Toezicht eveneens bevoegd.

b) De primaire bevoegdheid ligt bij de federale overheid.

De primaire normeringsbevoegdheid ligt ongetwijfeld bij de federale overheid. Het is de federale wetgever die de gerechtelijke bevoegdheid dient te regelen, aangezien de wijze waarop de strafvordering wordt uitgeoefend tot zijn bevoegdheid behoort. De recente uitbreiding van de strafrechtelijke bevoegdheden van de gewesten en de gemeenschappen (artikel 11 B.W.H.I.) wijzigt deze stelregel niet. Weliswaar kunnen gewesten en gemeenschappen :

­ hun ambtenaren de hoedanigheid van officier van de gerechtelijke politie toekennen;

­ de gevallen bepalen waarin een huiszoeking kan plaatshebben;

­ de bewijskracht van processen-verbaal regelen.

Nochtans kan dit enkel in specifieke domeinen waarvoor gewesten en gemeenschappen bevoegd zijn. Het kan dus niet dat van deze strafrechtelijke bevoegdheden gebruik wordt gemaakt om bijvoorbeeld een Vlaams, Waals, Brussels, Duitstalig, Franstalig of met andere woorden een regionaal Hoog Comité van Toezicht op te richten.

Dat zou strijdig zijn met artikel 13, § 4, van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen.

Het komt de federale regering verder toe ook de administratieve bevoegdheid van het Hoog Comité van Toezicht te normeren. Ook hier verbiedt artikel 13, § 4, B.W.H.I. een ingrijpen van de gemeenschappen en gewesten.

c) Is er ruimte voor de gemeenschappen en gewesten om het Hoog Comité van Toezicht, via regelgeving, bijkomende opdrachten te verlenen ?

Artikel 13, § 4, B.W.H.I. verbiedt het verlenen van bijkomende opdrachten niet uitdrukkelijk, maar het lijkt logisch dat elke regeling door de gewesten en de gemeenschappen van de bevoegdheid van het Hoog Comité van Toezicht artikel 13, § 4, B.W.H.I. dreigt te schenden. Het feit dat de regionale en communautaire regelgevers zelf openbare instellingen mogen oprichten krachtens artikel 9 B.W.H.I. en dat daarbij mag worden afgeweken van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, doet daaraan geen afbreuk.

Een uitdrukkelijk antwoord op bovenvermelde vraag kan niet worden gevonden in de parlementaire voorbereiding, die omtrent artikel 13, § 4, B.W.H.I. zeer duister is.

Ook het standpunt van de Raad van State, afdeling wetgeving, verschaft over de mogelijkheid van de decreet- of de ordonnantiegever om aan het Hoog Comité van Toezicht bevoegdheden te verlenen weinig klaarheid.

· In zijn advies bij het ontwerp van decreet tot oprichting van de Vlaamse Vervoermaatschappij (Gedr. St., Vlaamse Raad, 1989-1990, nr. 318/1) oordeelde de afdeling wetgeving van de Raad van State dat een gewestelijke instelling geen opdrachten kan geven aan een federaal orgaan als het Hoog Comité van Toezicht. Artikel 34 van het voorontwerp van decreet strekte ertoe de Vlaamse Vervoermaatschappij onder te brengen in artikel 22 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, waardoor de Voorzitter op vraag van de Vlaamse regering een administratief onderzoek zou kunnen bevelen bij de Vlaamse Vervoermaatschappij. Volgens de Raad van State zou de decreetgever zijn bevoegdheid te buiten gaan, indien artikel 34 van het ontwerp ertoe zou strekken om aan de Vlaamse regering de bevoegdheid te verlenen aan diensten die onder de nationale overheid ressorteren, zoals het Hoog Comité van Toezicht, opdrachten te geven (Gedr. St., Vlaamse Raad, 1989-1990, nr. 357/1, blz. 24). De Vlaamse regering heeft deze bepaling ten gevolge van de opmerking van de Raad van State niet opgenomen in het ontwerp.

· Anderzijds heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State geen opmerkingen geformuleerd bij artikel 37 van het decreet van de Vlaamse Raad van 27 juni 1990 houdende organisatie van een Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap (Belgisch Staatsblad, 8 augustus 1990). Deze bepaling heeft aan het Hoog Comité van Toezicht de bevoegdheid toegekend om binnen de grenzen van het organiek statuut zijn taak te vervullen bij het Fonds. Nochtans leidt artikel 37 V.F.S.I.P.H.-decreet ontegensprekelijk tot een uitbreiding van de administratieve bevoegdheid van het Hoog Comité van Toezicht. Zonder dit artikel kon de Voorzitter van het Hoog Comité van Toezicht geen bevel tot onderzoek geven om bedrog of inbreuken op te sporen bij het Fonds.

· Ook met artikel 16 van het decreet van 7 juni 1990 van de Waalse Gewestraad « portant création d'un Institut scientifique de service public en Région wallonne (I.S.S.E.P.) » (Belgisch Staatsblad, 16 oktober 1990) krijgt de Waalse Gewestregering de bevoegdheid het Hoog Comité van Toezicht te vragen een administratief onderzoek in te stellen bij deze instelling; er moet wel worden onderstreept dat de afdeling wetgeving van de Raad van State over dit ontwerp van decreet geen advies heeft uitgebracht omdat het niet in staat werd geacht (Gedr. St., Waalse Gewestraad, 1989-1990, nr. 1551/1, blz. 7-8).

Met artikel 38 van het decreet van de Waalse Gewestraad van 25 oktober 1984 tot instelling van de Waalse Regionale Maatschappij voor de Huisvesting (Belgisch Staatsblad van 31 mei 1985) werd de Waalse Gewestregering de bevoegdheid verleend het Hoog Comité van Toezicht te vragen bij de Regionale maatschappij of bij de erkende maatschappijen zijn opdracht uit te oefenen. Aangezien deze bepaling werd ingevoegd bij amendement heeft de Raad van State, afdeling wetgeving, zijn advies over de inhoud ervan niet kunnen geven.

2.3. De bevoegde normgever : de wetgevende of de uitvoerende macht.

Eens vastgesteld dat de federale normgever bevoegd is inzake de organisatie van het Hoog Comité van Toezicht, moet nog aandacht worden besteed aan de vraag of de wetgever deze aangelegenheid mag regelen, dan wel of die materie voor de uitvoerende macht is gereserveerd.

Voor de gerechtelijke toezichtsbevoegdheid kan er geen probleem zijn. Het betreft in wezen een normering van de voorwaarden tot vervolging : de strafvordering is gereserveerd voor de wetgever.

De bevoegdheid van de Koning voor het vastleggen van het organiek besluit van het Hoog Comité van Toezicht is hoofdzakelijk gebaseerd op de artikelen 107 en 108 van de Grondwet en op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.

In de praktijk is de Koning alleen bevoegd om het volgende toezicht te regelen :

­ het toezicht op de ministeriële departementen die hij zelf mag oprichten en organiseren (autonome bevoegdheid);

­ het toezicht op de gelden waarover hij zelf de beschikking heeft (autonome bevoegdheid);

­ de organisatie van het toezicht op de instellingen waartoe hij bij wet is gemachtigd in een toezichtsregeling te voorzien (gedelegeerde bevoegdheid).

De bevoegdheid een toezicht te organiseren op bij wet geregelde instellingen, die zelf niet voorziet in een machtiging aan de Koning, lijkt uitgesloten. Indien de wetgever voor sommige instellingen zelf een toezichtsregeling heeft vastgelegd, dan mist de Koning in beginsel de bevoegdheid om op dit vlak op te treden, behoudens een uitdrukkelijke delegatie.

Het ligt dus voor de hand dat de wetgever een algemene toezichtsregeling instelt.

De Raad van State heeft er in het verleden echter altijd op gewezen dat de inrichting, het beheer en het toezicht van de diensten van algemeen bestuur een zaak is van de uitvoerende macht (talrijke adviezen van de Raad van State, afdeling wetgeving, Gedr. St., Kamer, 1979-1980, nr. 576/2, 1981-1982, nr. 31/2 en 127/2, 1985-1986, nrs. 50/2, 14/2 en 1986-1987, nr. 652/2; Gedr. St., Senaat, 1985-1986, nrs. 142/2, 239/2 en 350/2).

Zo besliste de Raad van State dat de eerbied voor de eigen bevoegdheidssfeer van elke instelling verbiedt dat de Voorzitter van een Wetgevende Kamer rechtstreeks het Hoog Comité van Toezicht met een onderzoek zou belasten (Gedr. St., Kamer, 1988-1989, nr. 860/2, 15-18).

In het verleden werd de stelling van de Raad van State echter niet altijd gevolgd. Er zijn diverse gevallen waarin aangelegenheden, die strikt genomen tot het domein van de uitvoerende macht behoren, bij wet werden geregeld (zie voor een overzicht : Leroy M., Les règlements et leurs juges , Brussel, Bruylant, 1983, nr. 44-45, blz. 64-67).

Men dient vast te stellen dat de wetgever zich bij het aannemen van de wet van 18 juli 1991 betreffende het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten, evenmin heeft gestoord aan de traditionele bezwaren die de Raad van State ter zake maakte.

De wetgever heeft met die wet een onder zijn gezag geplaatst orgaan de bevoegdheid gegeven om alle opsporingen te doen inzake onregelmatigheden gepleegd door politieambtenaren en ambtenaren van inlichtingendiensten en heeft zelfs een bijzonder korps van enquêteurs, met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, gecreëerd om de misdrijven gepleegd door bovenvermelde ambtenaren op te sporen.

Het feit dat deze politieambtenaren in de uitoefening van hun administratieve opdrachten onder diverse gezagsdragers van de uitvoerende macht en wat betreft hun gerechtelijke opdrachten onder het toezicht van de procureur-generaal bij het hof van beroep staan, die zelf onder het gezag staat van een lid van de uitvoerende macht, namelijk de minister van Justitie, is geen bezwaar geweest voor de wetgever om het hoge toezicht op het politiewerk bij wet te regelen. Hetzelfde kan ook gezegd worden met betrekking tot de wettelijke regeling inzake het toezicht op (de personeelsleden van) de diverse inlichtingendiensten.

De opstellers van dit voorstel willen de administratieve en de gerechtelijke bevoegdheid met één enkele tekst regelen en op elkaar afstemmen. Daarbij moet rekening worden gehouden met het volgende :

­ het waarborgen van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de instelling vereist een bij wet vastgesteld kader;

­ de administratieve onderzoeksbevoegdheid en de daarbijhorende bescherming van de rechten van de ambtenaren en derden moeten wettelijk worden vastgelegd;

­ met dit voorstel wordt niet alleen een controle geregeld die zich uitstrekt tot de federale, gemeenschaps- en gewestelijke departementen, maar ook tot de instellingen opgericht in het kader van een territoriale en dienstgewijze decentralisatie, zodat een wettelijk kader noodzakelijk is;

­ de wetgever is als eerste macht onder de drie Staatsmachten bevoegd om domeinen die niet uitdrukkelijk toegewezen zijn, te regelen.

Uit dit alles blijkt dat een wettelijke regeling de enig mogelijke is. Het spreekt vanzelf dat aan de uitvoerende macht nog ruimte moet worden gelaten het wettelijk kader in te vullen via uitvoeringsbesluiten.

3. De krachtlijnen van het voorstel

3.1. Het doel van het Hoog Comité van Toezicht

De finaliteit van het Hoog Comité van Toezicht is waken over de wettigheid en de regelmatigheid van de werking van de openbare diensten (artikelen 2 en 21 van het voorstel). Aldus moet het Hoog Comité van Toezicht bijdragen tot de democratische ontwikkeling van de maatschappij (artikel 3).

De openbare diensten zijn een belangrijk element in de relatie burger-overheid. Zij zijn de verpersoonlijking van het begrip overheid, waarmee de burger dagelijks wordt geconfronteerd. Het ongenoegen dat zich thans bij een (groot) deel van de burgers manifesteert, kan ten dele worden verklaard door een niet altijd optimaal functioneren van de openbare diensten. Een eerste voorwaarde voor een goede werking van de openbare diensten is dat die handelen op een wettige en regelmatige wijze. Controle daarop is de bestaansreden van het Hoog Comité van Toezicht.

Daartoe beschikt het Hoog Comité van Toezicht over een administratieve (artikel 20) en een gerechtelijke controlebevoegdheid (artikel 23).

Het Hoog Comité van Toezicht moet zich echter niet inlaten met een beoordeling van de opportuniteit van het overheidsoptreden. Deze regel werd expliciet vermeld in het voorstel wat betreft de administratieve toezichtsbevoegdheid (artikel 21) en is evident wat betreft de gerechtelijke toezichtsbevoegdheid (artikel 21), die immers het opsporen van misdrijven beoogt.

3.2. Het Hoog Comité van Toezicht moet in alle onafhankelijkheid en onpartijdigheid kunnen werken.

De onafhankelijkheid en onpartijdigheid worden op diverse wijzen gegarandeerd (artikelen 9, 11, 13, 16) :

­ het beleid inzake enquêtes is toevertrouwd aan een College bestaande uit magistraten van de hoogste rechtsinstanties in België (artikel 10). Zij zullen oordelen of de aangebrachte feiten van aard zijn een onderzoek door het hoog Comité van Toezicht te wettigen (artikel 30);

­ deze magistraten leggen de eed af in handen van de Koning (artikel 14);

­ deze magistraten hebben een ruime ervaring en oefenen hun hoofdberoep verder uit, zodat zij de band met de rechtspraktijk niet verliezen (artikel 10, vierde lid);

­ de leden van het College worden door de federale uitvoerende macht benoemd voor maximaal twee termijnen van vijf jaar (artikel 15);

­ de procedure voor kandidaatstelling, benoeming en vervanging van de leden is vastgelegd bij wet (artikelen 11-15);

­ de leden van het College beslissen soeverein inzake enquêtes, zij ontvangen daarbij van niemand richtlijnen (artikel 30, vierde lid);

­ de wijze waarop de leden van het College vergaderen en beraadslagen is vastgelegd bij wet (artikel 16). De griffier woont de vergaderingen bij en stelt de notulen op (artikelen 9 en 12);

­ de eigenlijke enquêteverrichtingen gebeuren door een korps van federale ambtenaren, die geen politiek mandaat mogen uitoefenen (artikel 17, derde lid);

­ ook de griffier en de adjunct-griffier die het secretariaat verzorgen mogen geen politiek mandaat uitoefenen (artikel 19, vierde lid).

Het feit dat het Hoog Comité van Toezicht aan een bepaald federaal departement wordt gehecht (artikel 5), mag geen enkele invloed hebben op de werking van de instelling. De bevoegde minister en de secretaris-generaal hebben ten aanzien van de instelling alleen maar een institutioneel gezag. De functionele leiding ligt bij het College en de leidende ambtenaren van het Bestuur. De minister staat bijgevolg in voor het personeelsbeleid, de infrastructuur en de logistiek, doch mag zich niet inlaten met enquêtes.

Artikel 88 bepaalt dat op de begroting van het departement voldoende middelen moeten worden uitgetrokken om een normale werking van het Hoog Comité van Toezicht mogelijk te maken.

De bevoegde minister is verplicht voorafgaandelijk overleg te plegen met het College.

Een efficiënte werking van het Hoog Comité van Toezicht is slechts mogelijk met een gecombineerde bevoegdheid :

­ een uitsluitend administratieve bevoegdheid is voor het Hoog Comité van Toezicht zinloos : administratieve enquêtes kunnen ook gebeuren door de bestuurlijke overheden zelf; bovendien zijn de aan te wenden onderzoeksmiddelen door de aard van een dergelijk onderzoek beperkt;

­ een administratief onderzoek moet, indien de feiten van strafrechtelijke aard lijken te zijn, gevolgd kunnen worden door een strafrechtelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de enquêteurs, die ook het administratief onderzoek hebben verricht. Dit zal tijdverlies, verlies aan efficiëntie en papierverspilling vermijden.

Dit mag echter niet betekenen dat de enquêteurs slechts in gerechtelijke onderzoeken kunnen optreden voor vaststellingen die zij hebben gedaan ter gelegenheid van een administratief onderzoek.

Het zou immers meebrengen dat het loutere feit dat een klager een zaak eerst aanbrengt bij een andere politiedienst, bijvoorbeeld door onwetendheid over de precieze bevoegdheden van het Hoog Comité van Toezicht, tot gevolg heeft dat het Comité de bevoegdheid zou missen om dit gerechtelijk onderzoek te voeren.

De gerechtelijke overheden moeten de mogelijkheid hebben om onderzoeken rechtstreeks aan het Hoog Comité van Toezicht toe te vertrouwen, ook al is er geen voorafgaand administratief onderzoek gevoerd. De magistraten van het openbaar ministerie of de onderzoeksmagistraten kunnen het immers wenselijk achten dat het Hoog Comité van Toezicht, gelet op zijn ervaring binnen bepaalde administraties, zijn nationale werking, de nodige afstand ten aanzien van lokale situaties, enz., het gerechtelijk onderzoek uitvoert, of eventueel overneemt van een andere politiedienst.

Nogal wat magistraten vertrouwen gerechtelijke onderzoeken met betrekking tot feiten die zich afspelen in lokale of provinciale instellingen toe aan het Hoog Comité van Toezicht, omdat de enquêteurs verder afstaan van bepaalde (plaatselijke) gevoeligheden.

De « gerechtelijke » bevoegdheid wordt in dit voorstel bijgevolg niet beperkt tot de misdrijven die worden vastgesteld in het kader van een administratief onderzoek.

De administratieve controlebevoegdheid wordt vastgelegd in de artikelen 20 tot 22, de uitoefening van de gerechtelijke in de artikelen 23 tot 25.

3.4. Het bevoegdheidsdomein moet ruim worden omschreven : het Hoog Comité van Toezicht moet overal een enquête kunnen voeren waar overheidsgeld vloeit of de overheid bestuurt of controle houdt, met andere woorden overal waar Belgische overheden belangen hebben.

3.4.1. Bevoegdheid ratione loci

Het Hoog Comité van Toezicht is bevoegd over heel het Rijk (artikel 2).

3.4.2. Bevoegdheid ratione materiae (artikelen 20-21 juncto artikel 6, artikel 23 juncto artikel 6).

Het Hoog Comité van Toezicht moet overal kunnen optreden waar publieke gelden vloeien of publieke belangen betrokken zijn. Een ruime bevoegdheidsomschrijving biedt ook het voordeel van de duidelijkheid. Op dit ogenblik is de bevoegdheid veel te verward. Er wordt veel tijd en onmetelijk veel papier verspild aan de vraag of het Hoog Comité van Toezicht al dan niet bevoegd is. Dat is negatief voor :

­ de burger, die niet begrijpt waarom het Hoog Comité van Toezicht in het ene geval wel en in het andere geval niet optreedt;

­ de betrokken overheden, die niet weten waaraan zich te houden;

­ de enquêteurs, die hun onderzoek soms niet meer kunnen verderzetten, omdat zij plots terechtkomen bij een instelling waarvoor zij niet langer bevoegd zijn.

Artikel 6 komt aan de wens van een ruime bevoegdheidsomschrijving tegemoet. Naast een expliciete opsomming van de belangrijkste publieke instellingen, wordt met artikel 6, 14º en 15º, een passe-partout-formule ingevoerd, waarmee alle instellingen worden bedoeld waarin de overheid financiële of beleidsmatige belangen heeft. Een dergelijke formule biedt bovendien het voordeel dat de wet niet moet worden aangepast, telkens wanneer de overheid nieuwsoortige publiekrechtelijke instellingen opricht of gebruik maakt van privaatrechtelijke procédés voor het uitvoeren van taken van openbaar belang.

Uit de gehanteerde bevoegdheidsomschrijving vloeit ook voort dat het Hoog Comité van Toezicht administratief en gerechtelijk bevoegd is voor onregelmatigheden en misdrijven gepleegd bij instellingen van de wetgevende (of decreetgevende of ordonnantiegevende) macht en de rechterlijke macht. Er is geen enkele reden om de bevoegdheid te beperken tot de instellingen van de uitvoerende macht.

Zo zijn er in het verleden al vragen geweest om een administratief onderzoek uit te voeren bij de diensten van een parlementaire assemblée. Dit verzoek werd dan niet ingewilligd gelet op de onbevoegdheid van het Hoog Comité van Toezicht.

Dit voorstel maakt een dergelijk administratief onderzoek wel mogelijk bij de diensten van parlementaire assemblées of daarvan afhangende instellingen (Rekenhof, Vaste Comités I en P, ...) of bij gerechtelijke diensten (secretariaat van het parket, griffies, ...).

De wetgevende assemblées zijn immers ook vatbaar voor onregelmatigheden, corruptie, enz., met betrekking tot bestellingen, aanbestedingen, enz. Zij beschikken zelf niet over goede mogelijkheden om dergelijke onregelmatigheden te onderzoeken. Het vertrouwen van de bevolking in de parlementaire instellingen zal toenemen, zodra bekend is dat ook de leden en het personeel van die instellingen niet boven de wetten verheven zijn, die ze zelf totstandbrengen. Een en ander zal vanzelfsprekend geen afbreuk doen aan de grondwettelijke regels inzake parlementaire onschendbaarheid, ongeacht of die herzien zullen worden of niet.

Ik verwijs trouwens naar het recente arrest van het Arbitragehof (25 mei 1996) waarin wordt gesteld dat bestuurlijke handelingen van parlementaire instellingen op de een of andere manier op hun rechtmatigheid getoetst moeten kunnen worden (het arrest gaat expliciet alleen over personeelskwesties, maar het principe kan daar bezwaarlijk toe beperkt blijven).

In dezelfde zin moet ook het Hoog Comité van Toezicht niet afgehouden worden van aanbestedingen, aankopen, uitgaven en dergelijke van de parlementen hoewel het zich, uiteraard, niet in de plaats van de wetgever mag kunnen stellen.

Om de autonomie van de wetgevende en de rechterlijke macht niet in het gedrang te brengen bepaalt het voorstel dat het onderzoek geen betrekking kan hebben op de rechtsprekende en de wetgevende functie (art. 22).

Wat de gerechtelijke bevoegdheid betreft, geldt als principe dat het Hoog Comité van Toezicht kan optreden voor het opsporen van misdrijven gepleegd bij de drie machten, en dit in opdracht van de bevoegde gerechtelijke overheid en met inachtneming van de grondwettelijke en wettelijke bepalingen daaromtrent.

3.4.3. Bevoegdheid ratione personae

De hoedanigheid van de bij een onderzoek betrokken persoon is irrelevant voor de bevoegdheid van het Hoog Comité van Toezicht. Het bepalend criterium is dat er onregelmatigheden (administratieve toezichtsbevoegdheid) of misdrijven (gerechtelijke toezichtsbevoegdheid) zijn gepleegd bij de werking van de openbare dienst.

3.4.4. Specificering van de bestuurlijke toezichtsbevoegdheid

Die fraudegevoelige sectoren in het overheidsoptreden zijn de overheidsopdrachten en de subsidies. Die twee domeinen worden dan ook in de omschrijving van de administratieve toezichtsbevoegdheid expliciet opgenomen (artikel 20, 2º en 3º).

3.4.5. Bijzondere bevoegdheden

Er wordt geen afbreuk gedaan aan de bijzondere bevoegdheden van de enquêteurs (onder meer inzake fiscaliteit en verkeer) (artikel 72).

3.5. Het Hoog Comité van Toezicht kan en moet nochtans niet alle onderzoeken verrichten waarbij overheidsbelangen in het geding zijn : zijn optreden moet beperkt blijven tot die onderzoeken waarvoor de interventie van het Comité als gespecialiseerd administratief-politioneel orgaan aangewezen is.

Het is evident dat het niet mogelijk is dat het Comité alle onderzoeken inzake onregelmatigheden bij openbare diensten uitvoert. Er moet een selectie worden gemaakt en dat is de taak van het College. Het kan nooit de bedoeling zijn, inzonderheid bij onderzoeken naar de toekenning en de aanwending van subsidies of inzake overheidsopdrachten, dat de enquêteurs het werk van bestaande inspectiediensten overdoen. De enquêtes moeten erop gericht zijn structurele tekortkomingen of overtredingen aan het licht te brengen.

Het College moet de prioriteiten vastleggen (artikel 26).

Het is het College dat moet oordelen of een administratief onderzoek door het Comité verantwoord is. Het College beslist ter zake soeverein (artikel 31, vierde lid), doch zal bij afwijzing van het verzoek zijn beslissing moeten motiveren (artikel 32, tweede lid).

In dringende gevallen beveelt de voorzitter een onderzoek; maar hij kan het nooit blokkeren (artikel 30).

De volgende overwegingen kunnen meespelen bij de beslissing van het College al dan niet een onderzoek te bevelen :

­ de zwaarwichtigheid van de aangebrachte feiten;

­ het te ramen financieel nadeel voor de overheid;

­ de bewijsbaarheid van de aangebrachte feiten;

­ de motieven van de klager;

­ het ongenoegen in de publieke opinie over bepaalde misbruiken;

­ het veralgemeend karakter van bepaalde aan de kaak gestelde onregelmatigheden;

­ het effectief aan personeelsleden en middelen;

­ hangende gerechtelijke onderzoeken.

De enquêteurs zijn steeds verplicht gevolg te geven aan de vorderingen van de gerechtelijke overheden. Indien het evenwel zo zou zijn dat de gerechtelijke opdrachten de uitvoering van administratieve onderzoeken onmogelijk zouden maken, dan kan het College de vorderende overheden ter zake inlichten (artikel 26, tweede lid) en met die overheden afspraken maken om de werklast te verminderen. Daartoe werd in het voorstel een bepaling ingeschreven die werd overgenomen uit de wet op het politieambt.

3.6. Het Hoog Comité van Toezicht moet ambtshalve of op verzoek ook preventief kunnen werken.

In de regel zal de aanleiding voor een administratief onderzoek een klacht van een burger of van een bevoegde overheid zijn (artikel 28). Wie de bevoegde overheden zijn voor de diverse instellingen waarvoor het Hoog Comité van Toezicht een toezichtsbevoegdheid heeft, is vastgelegd in artikel 7.

Preventief optreden moet mogelijk zijn, doch het is evident dat dit meer mensen en middelen zal vergen. Het College moet nochtans kunnen bevelen, buiten enige klacht om, dat de regelmatigheid van bepaalde dossiers aan een onderzoek wordt onderworpen. Die bevoegdheid put het College uit artikel 30 van het voorstel waarin wordt bepaald dat het College ambtshalve een administratief onderzoek kan bevelen.

Het moet duidelijk zijn dat het willekeurig selecteren van sommige dossiers, bijvoorbeeld inzake subsidies, weinig zinvol is indien men geen of slechts vage aanwijzingen van fraude heeft. In het wilde weg beginnen speuren naar onregelmatigheden is weinig zinvol en inefficiënt.

Wat de preventie betreft, mag in elk geval niet uit het oog worden verloren dat de repressieve acties ook een preventief effect hebben. Potentiële sjoemelaars zullen door geslaagde repressieve onderzoeken minder geneigd zijn onregelmatigheden te plegen.

3.7. Welke middelen mogen de enquêteurs gebruiken bij hun onderzoek ?

Dat is totnutoe vooral op het vlak van het administratief onderzoek onvoldoende geregeld. Er moet een duidelijker regeling komen, die ook aandacht besteedt aan de rechten van betrokken ambtenaren en particulieren.

Dwang kan alleen worden aangewend in de gevallen bepaald bij de wet (artikel 4).

3.7.1. Voor de administratieve en de gerechtelijke toezichtsbevoegdheid werd een regeling uitgewerkt inzake :

­ fouillering (artikel 69);

­ identiteitscontrole (artikel 70);

­ aanhouding (artikel 71);

­ gebruik van geweld (artikelen 72 en 73);

­ verwerking van persoonsgegevens (artikelen 74 en 75);

­ legitimatieplicht (artikel 76);

­ het recht de bijstand te vorderen van burgers of politiediensten (artikelen 77 en 78).

De betreffende bepalingen werden hoofdzakelijk ontleend aan de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt en aangepast aan de noden van het Hoog Comité van Toezicht.

Met betrekking tot de opsporingsmiddelen voor de administratieve toezichtsbevoegdheid werd het volgende vastgelegd :

­ de bevoegdheid ambtenaren en derden te ondervragen (artikel 36);

­ de verplichting voor ambtenaren om in te gaan op een vraag tot verhoor, tenzij ze zichzelf zouden kunnen beschuldigen (artikel 38);

­ het recht alle nuttige inlichtingen in te winnen en de nodige vaststellingen te doen (artikelen 38 en 39);

­ het recht van toegang tot overheidsgebouwen (artikel 41);

­ de verplichting voor instellingen waarvoor het Hoog Comité van Toezicht bevoegd is om alle gevraagde stukken en documenten te overhandigen en het recht voor de enquêteurs over te gaan tot bestuurlijk beslag op die documenten bij weigering (artikel 41);

­ verzegeling (artikel 41);

­ de regeling van een zoeking met toestemming (artikelen 42 en 43);

­ de aanstelling van deskundigen (artikel 44);

­ het geheim karakter van het administratief onderzoek (artikel 48);

­ de verplichting voor de instellingen om aan het Hoog Comité van Toezicht bepaalde documenten of gegevens inzake personeel, subsidies en overheidsopdrachten voor te leggen (artikelen 40, 45 tot 47);

Specifiek met betrekking tot de gerechtelijke toezichtsbevoegdheid wordt bepaald dat de enquêteurs beschikken over alle bevoegdheden waarover een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings beschikt (artikel 62). Ook werd een bepaling opgenomen waardoor opdrachten die worden uitgevoerd in een ander gerechtelijk arrondissement niet meer gevalideerd hoeven te worden.

3.8. De structuur van het Hoog Comité van Toezicht : vereenvoudiging en meer duidelijkheid.

De volgende structuur is uitgewerkt (artikel 8) :

­ een College bestaande uit drie magistraten (en drie plaatsvervangers), die hun hoofdambt verder blijven uitoefenen;

­ een Bestuur, bestaande uit :

* een Dienst Enquêtes, die zelf bestaat uit twee afdelingen (één per taalrol), elk geplaatst onder de leiding van een hoofdcommissaris (artikelen 17 en 18);

* een Administratieve Dienst, met een eigen personeelskader, onder de leiding van een griffier en een adjunct-griffier (artikelen 12 en 19).

Het Hoog Comité van Toezicht staat onder het gezag van het College. Het is het College dat :

­ beslist over het al dan niet bevelen van een administratief onderzoek (artikel 30);

­ een klager of een bevoegde overheid inlicht over het gevolg dat aan zijn verzoek tot onderzoek wordt gegeven, of beslist dat zulks nadelig is voor de noodwendigheden van het onderzoek (artikel 32);

­ het model van het bevel tot onderzoek vastlegt (artikel 30);

­ meester is van het administratief onderzoek en ter zake alle beslissingen kan nemen en algemene richtlijnen kan geven (artikel 30);

­ de teruggave van inbeslaggenomen of overhandigde stukken beveelt (artikel 41 en 43);

­ in een administratief onderzoek deskundigen kan aanstellen (artikel 44);

­ een bindend advies verleent, zo de Koning de bedragen wenst te wijzigen met betrekking tot het toezenden van zekere bescheiden inzake toelagen en overheidsopdrachten (artikelen 45 tot 47);

­ alle beslissingen neemt inzake het toezenden van verslagen of het verlenen van publiciteit aan die verslagen (artikelen 48 tot 55) met betrekking tot administratieve onderzoeken, evenals met betrekking tot gerechtelijke onderzoeken doch slechts met de toestemming van de bevoegde gerechtelijke overheden (artikelen 64 tot 67);

­ door de hoofdcommissaris wordt ingelicht over de stand van de lopende gerechtelijke onderzoeken en kennis kan nemen van alle stukken van die dossiers (artikel 59);

­ verantwoordelijk is voor het jaarverslag (artikel 74);

­ het inzetten van de tuchtvordering voor vergrijpen die betrekking hebben op de administratieve onderzoeken, kan vragen (artikel 78);

­ wordt geconsulteerd vooraleer op de begroting kredieten worden ingeschreven voor het Hoog Comité van Toezicht (artikel 80);

­ een reglement van orde kan vaststellen ter uitvoering van de bepalingen van de wet met betrekking tot de werking van het College (artikel 81).

Het College heeft een voorzitter met beperkte bevoegdheden. Hij kan wel een dringend onderzoek gelasten, maar hij kan niet alleen beslissen geen onderzoek in te stellen.

Binnen het bestuur worden de volgende leidende functies ingesteld :

­ per afdeling van de Enquêtedienst : een hoofdcommissaris, die de werking van zijn dienst regelt, en die benoemd wordt uit de ambtenaren van de afdeling die ten minste tien jaar anciënniteit in niveau 1 hebben (artikel 18);

­ voor de Administratieve Diensten : een griffier, die deze dienst leidt en daar verantwoordelijk is voor het personeelsbeleid, de infrastructuur en de logistiek. De griffier wordt bijgestaan door een adjunct-griffier. De griffier pleegt overleg met de hoofdcommissarissen over alles wat een weerslag heeft op de werking van de Enquêtedienst. Hij wordt benoemd onder de ambtenaren van het Bestuur met ten minste tien jaar anciënniteit in niveau 1. Dit geldt ook voor de adjunct-griffier (artikel 12).

De Koning moet nadere regels uitwerken inzake de benoeming van deze ambtenaren (artikelen 12 en 18).

De voorzitter, en de griffier of de adjunct-griffier, moeten tweetalig zijn (artikel 13).

Het zijn de enquêteurs die de eigenlijke enquêteverrichtingen uitvoeren (artikel 17), na daartoe het bevel te hebben gekregen van het College voor administratieve onderzoeken (artikel 30) of van de bevoegde gerechtelijke overheden voor de gerechtelijke onderzoeken (artikel 59).

3.9. De rapportering

Van elk administratief onderzoek wordt, zo nodig, een verslag opgemaakt ten behoeve van de bevoegde overheid of ten behoeve van de toezichthoudende overheid (artikel 48). Deze overheid moet binnen een termijn van drie maanden het College inlichten over het gevolg dat aan de zaak is gegeven (artikel 49).

Het College kan beslissen dat :

­ een persoon die een administratief onderzoek heeft gevraagd of er het voorwerp van vormt, een exemplaar van het verslag ontvangt (artikel 50);

­ aan de bevoegde wetgevende vergadering een verslag wordt bezorgd (artikelen 51 en 52);

­ aan het verslag publiciteit wordt verleend en in welke mate (artikel 53).

Bij het nemen van die beslissingen houdt het College rekening met :

­ het gevolg dat aan het verslag gegeven is;

­ het privé-leven van de betrokkenen;

­ het recht dat de samenleving heeft op informatie over de werking van de openbare diensten (artikel 54).

Deze regeling geldt ook voor de gerechtelijke onderzoeken, doch zolang er geen eindbeslissing is kan een verslag alleen maar worden verspreid met toestemming van de bevoegde gerechtelijke overheid (artikelen 64 tot 67).

3.10. Diverse bepalingen

In dit voorstel zijn bepalingen opgenomen inzake :

­ de verhouding met andere diensten (artikelen 70 en 71);

­ een regeling voor de burgerlijke aansprakelijkheid en rechtshulp die gelijk is met die van de politiediensten (arikel 73);

­ het jaarverslag (artikel 74);

­ de bevoegdheden van de stagedoende enquêteurs (artikel 75);

­ het ambtsgeheim (artikel 76);

­ de vergoeding voor de leden van het College (artikel 77);

­ de tuchtprocedure (artikel 78);

­ de toepasselijkheid van het statuut van het Rijkspersoneel op de ambtenaren van het Hoog Comité van Toezicht (artikel 79);

­ de verplichting voor de minister om de nodige kredieten uit te trekken die een normale werking van het Hoog Comité van Toezicht moeten mogelijk maken en de verplichting voor de minister om vooraf het College te consulteren (artikel 80);

­ de opheffing, de overgang en de inwerkingtreding (artikelen 82-84).

3.11. Dit voorstel is budgettair neutraal

Het voorstel moet budgettair neutraal zijn. Er wordt niet voorzien in nieuwe ambten. Het is ook niet noodzakelijk het aantal enquêteurs op te voeren. Het is integendeel mogelijk om het aantal topfuncties terug te dringen tot twee hoofdcommissarissen en een griffier en een adjunct-griffier.

Het komt de Koning toe de precieze modaliteiten van de benoeming in die ambten en het bezoldigingsstatuut ervan te bepalen.

De budgettaire neutraliteit is bovendien ook een argument om de leden van het College hun hoofdambt verder te laten uitoefenen en hen dus niet permanent te laten werken voor het College. Zij ontvangen dan ook alleen een toelage.

4. Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1

Algemene bepalingen

Artikel 2

Dit artikel omschrijft de finaliteit van het Hoog Comité van Toezicht, met name goed werkende openbare diensten, vrij van onregelmatigheden, fraude en corruptie. Daartoe beschikt het Comité over een tweeledige bevoegdheid : de administratieve èn de gerechtelijke controlebevoegdheid.

Artikel 3

Deze opdracht die elk overheidshandelen moet beheersen en die voor het eerst ten aanzien van het politieel optreden werd geformuleerd in artikel 1, tweede lid, van de wet op het politieambt, is ook determinerend voor het handelen van de enquêteurs van het Hoog Comité van Toezicht.

Artikel 4

Overheidsgeweld kan alleen worden aangewend onder de voorwaarden die de wetgever heeft vastgelegd. Dit principe, expliciet geformuleerd in artikel 1, derde lid, van de wet op het politieambt, geldt ook voor het Hoog Comité van Toezicht : het wordt nader uitgewerkt in de artikelen 72 en 73 van dit voorstel.

Artikel 5

Het komt de federale uitvoerende macht toe te bepalen aan welk departement het Hoog Comité van Toezicht wordt verbonden en welk departement dan ook zal instaan voor de logistieke, personeels- en financiële ondersteuning. Dit wordt de minister die ook het institutioneel gezag zal hebben over het Hoog Comité van Toezicht en bijgevolg ook politiek verantwoordelijk zal zijn voor het Hoog Comité van Toezicht, rekening houdend het bepaalde in artikel 31.

Artikel 6

Em. procureur-generaal en ere-voorzitter van het Hoog Comité van Toezicht Raymond Charles schreef in 1986, ter gelegenheid van het vijfenzeventigjarig bestaan van het Hoog Comité van Toezicht, over de in het organiek besluit van 1970 gehanteerde bevoegdheidsomschrijving ratione personae :

« cet arrêté n'est cependant pas d'application envers un certain nombre d'organismes créés par la loi ou un arrêté royal ultérieur et est également dépassé par l'évolution des modes de gestion des fonds publics tendant de plus en plus à la diversification ».

en hij verbond daaraan de conclusie :

« il faudrait donc revoir l'organisation juridique du Comité sur la base non plus d'un arrêté royal mais d'une loi de telle manière qu'il ne soit plus nécessaire d'adapter le domaine de ses compétences chaque fois qu'un nouvel organisme est créé » (Charles, R., Allocution prononcée au cours de la séance solennelle tenue à l'occasion de la célébration du 75e anniversaire du Comité Supérieur de contrôle », Adm. Publ. (T.), 1986, blz. 234).

Zoals blijkt uit het voorgestelde artikel wordt voor een brede bevoegdheidsomschrijving ratione personae geopteerd. Het Comité moet kunnen optreden telkens de belangen van een Belgische overheid in het gedrang zijn en de bevoegdheid mag niet afhangen van de wijze waarop de diverse Belgische overheden openbare instellingen oprichten.

Voor de instellingen vermeld onder het 1º tot en met 3º was het Hoog Comité van Toezicht reeds bevoegd en dit zowel administratief als gerechtelijk. Voor de instellingen vermeld onder het 5º en 6º was er alleen een gerechtelijke bevoegdheid. Sinds het arrest van het Hof van Cassatie van 16 mei 1989 (Arr. Cass., 1989, blz. 1083), werd de gerechtelijke bevoegdheid ook aanvaard inzake O.C.M.W.'s.

Onderhavig voorstel breidt de bevoegdheid van het Hoog Comité van Toezicht uit tot alle vermelde instellingen en dit zowel op administratief als gerechtelijk vlak. Bevoegdheidsbetwistingen zullen bijgevolg nagenoeg uitgesloten zijn.

Wat het 9º betreft dient een wet te worden aangenomen die de voorwaarden vastlegt waaronder dergelijke instellingen kunnen worden opgericht.

Wat het 12º betreft moet worden onderstreept dat zowel de instellingen vermeld in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 worden bedoeld alsook de instellingen waarop sommige of alle bepalingen van deze wet van toepassing zijn verklaard, zonder dat die instellingen expliciet werden genoemd in artikel 1 van de wet.

Verder zijn vooral het 14º en 15º van belang. Het Hoog Comité van Toezicht wordt bevoegd voor alle instellingen, ongeacht hun rechtsstatuut, waarin een publieke overheid (gedeeltelijk) financieel of beheersmatig participeert.

Dergelijke passe-partout-formule is noodzakelijk om te vermijden dat de bevoegdheid van het Hoog Comité van Toezicht moet worden aangepast telkens een overheid erin slaagt een nieuwe vorm te ontwerpen van een instelling met een publiek of privaat karakter, doch met een taak van algemeen belang of gefinancierd uit publieke middelen.

Artikel 7

In deze bepaling wordt voor elk overheidsorgaan waarvoor het Comité bevoegd is een instantie aangewezen als bevoegde overheid. Deze overheid kan dan het Comité verzoeken een administratief onderzoek in te stellen naar bepaalde onregelmatigheden gepleegd binnen de instelling.

Het spreekt vanzelf dat dit geen afbreuk doet aan het recht van het Comité ambtshalve een onderzoek in te stellen naar bepaalde onregelmatigheden gepleegd bij de in artikel 6 vermelde instellingen.

De bevoegde overheden zullen ook de instanties zijn die de verslagen, welke door het Hoog Comité van Toezicht worden opgesteld naar aanleiding van een administratief of gerechtelijk onderzoek, zullen ontvangen. Het komt immers in de eerste plaats aan deze organen toe de maatregelen te nemen die zij noodzakelijk achten om bepaalde wantoestanden recht te zetten en om dienaangaande het College in te lichten.

Het spreekt vanzelf dat ook andere organen binnen die instellingen die het voorwerp zijn van een onderzoek, kennis kunnen nemen van de verslagen van het Hoog Comité van Toezicht, voor zover de reglementering dit toestaat. Zo is het evident dat een verslag nopens een onregelmatigheid gepleegd binnen de werking van een gemeente, dat wordt toegezonden aan het college van burgemeester en schepenen, ook valt onder het inzagerecht van een gemeenteraadslid, conform artikel 84 van de nieuwe gemeentewet.

HOOFDSTUK 2

Organisatie

Artikel 8

Deze structuur is min of meer de bevestiging van de bestaande toestand. Ook het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten werkt volgens dit organisatiemodel.

Artikel 9

Het beslissingsrecht inzake administratieve enquêtes en het gezag over het Hoog Comité van Toezicht worden met dit voorstel toevertrouwd aan een College in plaats van aan één voorzitter. Dit moet toelaten elk vermoeden van partijdigheid bij het (niet-)bevelen van administratieve onderzoeken te weren. Deze beslissingen worden immers genomen door een collegiaal orgaan, behoudens dringende enquêtes.

De benoemingen dienen te gebeuren bij in Ministerraad overlegde besluiten, zodat de benoeming van het College als geheel en die van Voorzitter in het bijzonder dan ook de goedkeuring van de gehele Regering moet wegdragen.

Artikel 10

In dit artikel worden de benoemingsvoorwaarden voor de leden van het College vastgelegd. Zij zijn erop gericht het College en bijgevolg ook het Hoog Comité van Toezicht op zich een volstrekte onafhankelijkheid en onpartijdigheid te verzekeren.

Die onafhankelijkheid wordt verzekerd door slechts magistraten als leden van het College toe te laten.

Bovendien wordt een zekere verscheidenheid gegarandeerd in het College door een lid van de zittende magistratuur en een lid van het openbaar ministerie van de hoogste rechterlijke instanties toe te laten, evenals een lid van de Raad van State. De ervaring van deze magistraten in hun onderscheiden functies zal bovendien toelaten dat zij met kennis van zaken kunnen oordelen over de opportuniteit van een administratief onderzoek.

Dit is trouwens de reden waarom het door de opstellers van het voorstel wenselijk wordt geacht dat de leden van het College hun hoofdopdracht verder uitoefenen, zodat de band met de praktijk blijft bestaan.

Vanzelfsprekend mogen zij geen andere functies uitoefenen die hun onpartijdigheid als lid van het College in het gedrang zouden brengen.

Voor de benoeming tot lid van het College is de bijzondere toelating, bedoeld in artikel 294, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek of artikel 107 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, niet vereist.

Artikel 11

Elk lid van de magistratuur dat aan de voorwaarden vermeld in deze wet voldoet, moet zich kandidaat kunnen stellen voor het ambt bij het College. Een zekere publiciteit van de kandidaturen is dan ook noodzakelijk. Om de Koning in de gelegenheid te stellen de kwaliteiten van de diverse kandidaten te vergelijken moet hij in staat zijn hun titels en verdiensten te kunnen vergelijken, niet alleen zoals zij door de kandidaten zelf zijn naar voren gebracht, maar ook op basis van de adviezen van de korpsoversten, zoals vereist is in artikel 107 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. Publikaties zijn eveneens een belangrijk gegeven om de geschiktheid van de kandidaat te beoordelen.

Artikel 12

Het College heeft nood aan administratieve ondersteuning, afkomstig uit het Bestuur en meer bepaald uit de Administratieve Dienst. De griffier vervult de rol van secretaris van het College. Hij wordt benoemd door de Koning.

Artikel 13

Aangezien het College een federale instelling is, moeten de voorzitter, en de griffier of de adjunct-griffier, tweetalig zijn.

Artikel 14

Door de leden van het College de eed te laten afleggen in handen van de Koning wordt enerzijds het belang van hun ambt onderstreept en anderzijds ook hun bevoegdheid voor alle overheidsinstellingen in het federale België benadrukt.

Artikel 15

De voorgestelde regeling is analoog met die voor de vervanging van de leden van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten. Ze is erop gericht continuïteit te garanderen in de werking van de instelling.

Derde lid : overname en aanpassing van artikel 9 van het organiek besluit van 29 juli 1970.

Artikel 16

De bepaling wordt opgenomen teneinde het College in staat te stellen praktisch te kunnen werken.

Tweede lid : overname en aanpassing van artikel 10 van het organiek besluit van 29 juli 1970.

Artikel 17

De eigenlijke onderzoeken gebeuren door de enquêteurs van het Hoog Comité van Toezicht en niet door de leden van het College.

Het is evident dat de Koning de personeelsformatie zo moet vaststellen dat in voldoende ambten wordt voorzien voor een zinvolle uitoefening van de opdrachten.

De onafhankelijkheid van de Dienst enquêtes vereist dat de enquêteurs geen politiek mandaat uitoefenen. Het gaat niet op dat een enquêteur gemeenteraadslid, schepen, burgemeester, provincieraadslid, ... is en terzelfder tijd in politiek gevoelige milieus enquêtes uitvoert.

Artikel 18

De ervaring heeft geleerd dat de praktische leiding over de Dienst Enquêtes het best wordt toevertrouwd aan de ambtenaar die zelf in het korps heeft gewerkt en vertrouwd is met de noden ervan. Deze ambtenaar is het best geplaatst om onder het gezag van het College de werking van de dienst te regelen.

Artikel 19

Zoals elke instelling heeft ook het Hoog Comité van Toezicht nood aan een administratie. Die taak komt de Administratieve Dienst toe. Het hoofd van die administratie, namelijk de griffier, bijgestaan door de adjunct-griffier, staat ook in voor de notulering van de vergadering van het College. De voorgestelde regeling is ontleend aan het model van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten.

Het is het hoofd van de Administratieve dienst die, na ruggespraak met de hoofdcommissarissen van de beide afdelingen, ook verantwoordelijk is voor de administratie, de personeelsaangelegenheden, de budgettaire aspecten enz., van het Hoog Comité van Toezicht.

Aangezien de griffier en de adjunct-griffier, de dienst naar buiten toe vertegenwoordigen en zij het secretariaat van het College uitoefenen, moeten voor beide ambtenaren een cumulatieverbod met een politiek ambt gelden om elk vermoeden van partijdigheid te weren.

Artikel 20

De bevoegdheidsomschrijving die hier ratione materiae wordt vastgelegd, is analoog met die van artikel 35 van het organiek besluit van 29 juli 1970.

Artikel 21

Het doel van een administratief onderzoek moet altijd beperkt blijven tot een onderzoek naar onregelmatigheden. Het kan geen betrekking hebben op de opportuniteit. De controlefunctie kan immers niet in de plaats treden van de beleidsfunctie.

Artikel 22

In de mate dat een administratief onderzoek wordt uitgevoerd in wetgevende of rechterlijke diensten kan dit onderzoek nooit betrekking hebben op de wetgevende of rechterlijke functie, daar dit de autonomie van deze instellingen zou aantasten en aldus strijdig zou zijn met het beginsel van de scheiding der machten.

Artikel 23

Overname van de wet van 26 april 1962, zoals gewijzigd door de wet van 8 juli 1969 en aanpassing aan de brede bevoegdheidsomschrijving.

Artikel 24

Overname van de wet van 26 april 1962, zoals gewijzigd door de wet van 8 juli 1969.

Artikel 25

Logisch gevolg ex artikel 279 en volgende van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 26

Het mag niet de bedoeling zijn dat het Hoog Comité van Toezicht wordt overstelpt met gerechtelijke opdrachten van beperkt belang. De gerechtelijke opdrachten moeten in hoofdzaak betrekking hebben op belangrijke of gespecialiseerde aangelegenheden, waarvoor andere politiediensten minder goed zijn uitgerust.

Artikel 27

In dit artikel wordt het individueel klachtrecht van elke burger en van de in artikel 6 vermelde bevoegde overheden vastgelegd om administratieve onregelmatigheden bij de werking van openbare diensten te melden.

Het is belangrijk te onderstrepen dat het feit dat aan de bevoegde overheden vermeld in artikel 7 uitdrukkelijk de bevoegdheid wordt verleend een onderzoek te vragen, geen afbreuk doet aan het recht van andere overheden of personen zulks ook te doen.

Artikel 28

Naast burgers en bevoegde overheden kunnen ook de ambtenaren van de Dienst Enquêtes vaststellingen doen die van aard zijn dat zij een administratief onderzoek, bevolen door het College, kunnen wettigen.

Artikel 29

Overname en aanpassing van artikel 40 van het organiek besluit van 29 juli 1970.

Artikel 30

Overname en aanpassing van artikel 36 van het organiek besluit van 29 juli 1970.

Het College is meester van het administratief onderzoek. Dit impliceert dat het alle beslissingen inzake de administratieve onderzoeken kan nemen.

Het College kan algemene richtlijnen geven over de wijze waarop die onderzoeken moeten worden gevoerd, doch de leden kunnen zelf geen onderzoeksverrichtingen stellen. Dat is de taak van de enquêteurs.

Artikel 31

Het College neemt al zijn beslissingen inzake de Enquêtedienst na advies van de hoofdcommissarissen. Zij zijn het best geplaatst om vanuit hun ervaring het College voor te lichten en te wijzen op eventuele theoretische of praktische overwegingen die van belang kunnen zijn bij het nemen van een beslissing.

Teneinde achteraf discussies te vermijden worden de besprekingen vastgelegd in notulen, opgesteld en bijgehouden door de griffier of de adjunct-griffier.

Het College beslist volstrekt soeverein over het geven van een bevel tot onderzoek.

Artikel 32

In beginsel moet een klager of een bevoegde overheid worden ingelicht over het gevolg dat aan zijn klacht of verzoek wordt gegeven. Het College moet nochtans de mogelijkheid hebben om dit niet te doen, indien dit het onderzoek zou kunnen belemmeren.

De klager of de bevoegde overheid moet altijd worden ingelicht indien aan de vraag om onderzoek geen gevolg wordt gegeven. Bovendien moet de reden van het negatief antwoord worden medegedeeld.

Bij onbevoegdheid past het dat het College de klager doorverwijst naar een bevoegde instantie.

Deze regeling zorgt voor een grote transparantie in de werking van het Hoog Comité van Toezicht en biedt meer waarborgen voor de klagende burger of overheid. Hij zal weten of zijn klacht al dan niet wordt onderzocht en zich eventueel kunnen wenden tot een andere instantie.

Met dit artikel krijgen de beginselen van de openbaarheid van bestuur en van de motiveringsplicht voor de overheid meer vorm en inhoud.

Artikel 33

Explicitering van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 34

Op dit ogenblik wordt van de fase van de administratieve toezichtsbevoegdheid overgestapt naar die van de gerechtelijke toezichtsbevoegdheid.

Artikel 35

Formalisering van een bestaande praktijk.

Artikel 36

Overname van artikel 35 van het organiek besluit van 29 juli 1970.

Artikel 37

Overname en aanpassing van artikel 37 van het organiek besluit van 29 juli 1970.

Met aangestelde wordt bedoeld elkeen die in dienst is van de in artikel 6 vermelde instellingen en dit in zeer ruime zin, dus ongeacht het rechtskarakter van dit dienstverband. Het betreft dus zowel statutaire personeelsleden, contractuele werknemers, bestuursleden, occasionele medewerkers, enz.

Het is een deontologische plicht voor een persoon, die werkt voor een overheid of een door de overheid (mede-)gefinancierde of (mede-) beheerde instelling mee te werken aan de administratieve onderzoeken van het Hoog Comité van Toezicht.

Nochtans kan de verplichting mee te werken er nooit toe leiden dat een aangestelde verplicht zou worden zichzelf te beschuldigen.

Het ambtsgeheim kan de enquêteurs van het Hoog Comité van Toezicht niet tegengeworpen worden. De aangestelden van de in artikel 5 bedoelde instellingen kunnen immers zelf niet beschikken over het beroepsgeheim. Dit komt de instelling zelf toe.

Anderszijds zijn de enquêteurs van het Hoog Comité van Toezicht zelf gehouden het beroepsgeheim te respecteren.

Artikel 39

Overname en aanpassing van artikel 37 van het organiek besluit van 29 juli 1970.

Artikel 40

De enquêteurs krijgen toegang tot de databank van het overheidspersoneel.

Voor instellingen die niet onderworpen zijn aan het toepassingsgebied van het koninklijk besluit nr. 141, wordt een verplichting opgelegd om jaarlijks twee lijsten inzake het personeel en de bestuursorganen over te zenden. Deze verplichting vraagt voor deze instellingen weinig extra werk, maar is voor de enquêteurs een belangrijk documentatie- en daardoor opsporingsmiddel.

Artikel 41

Regeling van de toegang tot overheidsgebouwen, het opvragen van bestuurlijke documenten, het beslag op bestuurlijke documenten bij weigering ze te overhandigen, de teruggave van deze documenten en de mogelijkheid van verzegeling.

Artikel 42

Regeling van de huiszoeking met toestemming in het kader van een administratief onderzoek.

Artikel 43

Regeling van de procedure van de huiszoeking met toestemming. De toestemming moet schriftelijk en voorafgaandelijk worden gegeven. De betrokkene moet worden gewezen op het feit dat hij mag weigeren.

Eens de toestemming is gegeven impliceert zij echter het recht stukken in beslag te nemen. Anders oordelen zou een zoeking met toestemming totaal zinloos maken.

Anderzijds gaat het hier om bestuurlijke onderzoeken, dus is inbeslagneming van goederen die privé-eigendom zijn in beginsel niet toegestaan.

Artikel 44

Overname en aanpassing van artikel 37, tweede lid, van het organiek besluit.

Artikel 45

Overname en aanpassing van artikel 42 van het organiek besluit van 29 juli 1970.

Derde lid : de Koning moet bij gewijzigde omstandigheden het bedrag van de minimumdrempel kunnen wijzigen.

Artikel 46

Overname en aanpassing van artikel 43 van het organiek besluit van 29 juli 1970.

Derde lid : de Koning moet bij gewijzigde omstandigheden het bedrag van de minimumdrempel kunnen wijzigen.

Artikel 47

Met deze bepaling wordt de privacy van de betrokkenen beschermd. De bepaling is ook noodzakelijk om op een zinnige wijze een onderzoek te kunnen voeren.

Aangezien het administratief onderzoek gevoerd door het Hoog Comité van Toezicht geen tuchtrechtelijk karakter heeft, doch alleen tot doel heeft de waarheid aan het licht te brengen omtrent onregelmatigheden, is het eveneens uitgesloten dat personen die betrokken zijn in een administratief onderzoek zich zouden laten bijstaan door een advocaat of een syndicaal afgevaardigde.

Artikel 48

Overname en aanpassing van artikel 38 van het organiek besluit van 29 juli 1970.

Artikel 49

Overname en aanpassing van artikel 38, tweede lid, van het organiek besluit van 29 juli 1970. Er wordt voorzien in een redelijke termijn waarbinnen de bevoegde overheid melding moet maken van het gevolg dat aan het verslag wordt gegeven.

Artikel 50

Onder de regeling vervat in het organiek besluit van 1970 kreeg alleen de bevoegde minister kennis van het verslag. Deze wetsbepaling heeft tot doel dit verslag eventueel ook mede te delen aan de klager of aan de ambtenaren of derden die er het voorwerp van vormen.

Het College beslist soeverein, rekening houdende met het bepaalde in artikel 54.

Artikel 51

Het lijkt vanuit het oogpunt van een democratische controle wenselijk dat het College kan beslissen dat het verslag van een onderzoek wordt medegedeeld aan de Wetgevende Kamers.

Het College beslist wederom soeverein, rekening houdende met het bepaalde in artikel 55.

Artikel 52

Het lijkt vanuit het oogpunt van een democratische controle wenselijk dat het College kan beslissen dat het verslag van een onderzoek wordt medegedeeld aan de assemblée van het betrokken gewest of de betrokken gemeenschap.

Artikel 53

Het College kan ertoe gebracht worden aan het verslag van een bepaald onderzoek een zekere publiciteit te geven, bijvoorbeeld via een persmededeling.

Het College beslist soeverein, rekening houdende met het bepaalde in artikel 55.

Het spreekt vanzelf dat het College slechts uitzonderlijk van deze mogelijkheid gebruik zal maken, doch deze optie mag niet worden uitgesloten en kan mogelijks noodzakelijk blijken indien een bevoegde overheid bijvoorbeeld systematisch weigert het College in te lichten over de gevolgen die aan verslagen van het Hoog Comité van Toezicht worden gegeven.

Artikel 54

In de gevallen waarin de bekendmaking van het verslag facultatief is, met andere woorden aan andere overheden of personen dan de in artikel 7 bedoelde bevoegde overheden, moet het College de hierboven criteria in overweging nemen.

Het College kan maatregelen bevelen om de identiteit van de betrokkenen te verbergen.

Het College beslist soeverein.

Artikel 55

Overstap van de administratieve naar de gerechtelijke toezichtsbevoegdheid.

Artikel 56

Explicitering van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 57

Verdere uitwerking van de verplichtingen vervat in artikel 11 en 29 van het Strafwetboek.

Artikel 58

Formalisering van de bestaande praktijk.

Artikel 59

Het is normaal dat het College van het Hoog Comité van Toezicht een overzicht krijgt van alle lopende gerechtelijke onderzoeken, ook al zijn de leden van het College zelf geen officieren van gerechtelijke politie. Als orgaan belast met het gezag over de instelling hebben zij het recht alle stukken inzake de gerechtelijke enquêtes in te zien. Zij moeten bovendien kennis hebben van de gerechtelijke onderzoeken om te oordelen of het evenwicht tussen administratieve en gerechtelijke onderzoeken niet verstoord is.

Artikel 60

Overname en aanpassing van artikel 5, tweede lid, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt. De algemene richtlijnen die de minister van Justitie uitvaardigt inzake gerechtelijke opdrachten gelden ook voor de enquêteurs van het Hoog Comité van Toezicht, wat betreft de uitvoering van hun gerechtelijke opdrachten.

Artikel 61

Overname van artikel 6, tweede lid, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt. De magistraten van het openbaar ministerie of de onderzoeksmagistraten mogen uiteenzetten op welke wijze zij hun vorderingen wensen uitgevoerd te zien, doch zij mogen zich niet inlaten met de interne werking van de dienst.

Artikel 62

Omschrijving van de opdrachten van gerechtelijke politie. Verwijzing naar de omschrijving gehanteerd in de wet op het politieambt van 5 augustus 1992.

Artikel 63

Dit artikel beoogt te vermijden dat de enquêteurs van het Hoog Comité van Toezicht, met een federale bevoegdheid en in de praktijk ook optredend in geheel het Rijk, de gerechtelijke opdrachten die moeten worden uitgevoerd in een andere gerechtelijk arrondissement dan dit van de vorderende magistraat, moeten laten valideren door de ambtsgenoten van dit arrondissement. Deze federale rogatoire commissies hebben elk belang verloren.

Aldus wordt één van de voorstellen van de Commissie tot hervorming van strafprocesrecht gerealiseerd.

Artikel 64

Het kan in het kader van een gerechtelijk onderzoek nuttig zijn dat de bevoegde administratieve overheid onverwijld wordt ingelicht, zodat deze passende maatregelen kan nemen om te vermijden dat publieke belangen nog meer worden geschaad. Dergelijk voorlopig verslag kan nuttig zijn voor het bevelen van ordemaatregelen zoals overplaatsing of schorsing van ambtenaren die ernstige feiten als verduistering of omkoping hebben gepleegd. Dergelijk verslag kan ook nuttig zijn om te vermijden dat een onrechtmatig toegezegde subsidie wordt uitbetaald.

Artikel 65

Formalisering van een bestaande praktijk.

Artikelen 66 en 67

Vergelijking met de regeling voor administratieve onderzoeken.

Artikel 68

Het leek logisch een algemene verwijzing naar de wet op het politieambt toe te voegen.

Artikel 69

Door de opname van deze bepaling wordt vermeden dat het Hoog Comité van Toezicht aan personen kennis zou moeten geven, wanneer zij worden geregistreerd in een bestand dat het Hoog Comité van Toezicht bijhoudt met het oog op het vervullen van zijn opdrachten, of dat een persoon het recht heeft kennis te nemen van deze gegevens.

Controle is wel steeds mogelijk door de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, overeenkomstig artikel 13 van de wet van 8 december 1992.

Artikel 70

Overname van artikel 3 van het organiek besluit van 29 juli 1970.

Artikel 71

Overname en aanpassing van artikel 8 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.

Basisregel is dat de enquêteurs steeds onder hiërarchisch bevel staan van de eigen hiërarchische meerderen, maar indien na samenspraak tussen de verantwoordelijken van het Hoog Comité van Toezicht, en een andere controledienst een samenwerking wordt opgezet, is het mogelijk dat de enquêteur voor het verrichten van die taken ressorteert onder het gezag van personeelsleden van andere diensten. Het moet duidelijk zijn dat deze samenwerking niet kan leiden tot een wijziging van het juridisch statuut van de betrokken enquêteur.

7. Bijzondere bevoegdheden van
de ambtenaren van de Dienst enquêtes

Artikel 72

Talrijke wetten en besluiten verleenden aan het enquêtepersoneel van het Hoog Comité van Toezicht bijzondere bevoegdheden, vooral op het vlak van fiscaliteit (inkomstenbelastingen, met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, douane en accijnzen) en het verkeer (politie over het openbaar vervoer, taxi's, wegverkeer, ...).

Deze wet laat deze bijzondere bevoegdheden onverkort bestaan.

8. Regeling van de burgerlijke aansprakelijkheid en rechtshulp

Artikel 73

Overname van de regeling van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, doch alleen voor de opdrachten inzake de administratieve en de gerechtelijke toezichtsbevoegdheid.

Artikel 74

Verplichting te rapporteren aan de bevoegde minister.

Er wordt in de mogelijkheid voorzien een ruime publiciteit te geven aan het jaarverslag. Daarbij moet rekening gehouden worden met het bepaalde in artikel 55, eerste en tweede lid.

Artikel 75

Met deze bepaling worden de bevoegdheid van de stagedoende enquêteurs vastgelegd.

Zij kunnen alle verrichtingen stellen die een vastbenoemd enquêteur mag doen, doch dit dient wat betreft de gerechtelijke enquêtes steeds te gebeuren onder toezicht en leiding van een ervaren enquêteur, zonder dat daarvoor vereist is dat deze laatste fysiek bij al die verrichtingen aanwezig is.

Artikel 76

Het ambtsgeheim is evident.

Uiteraard doet het geen afbreuk aan de in deze wet geregelde verplichte opstelling van processen-verbaal of rapporten.

Artikel 77

Overname en aanpassing van de bepalingen uit het organiek besluit van 29 juli 1970.

Artikel 78

Onder de geldende regeling kan de Voorzitter van het College van het Hoog Comité van Toezicht geen rol spelen in de tuchtvordering. Dat is niet logisch, aangezien hij het gezag voert over de instelling.

In ons voorstel wordt dit gezag, en daarom ook het exclusieve initiatief op disciplinair gebied bij het College gelegd.

Voor het overige worden de gewone regels van het ambtenarenstatuut toegepast. Het College beslecht de tuchtvordering dus niet.

Als het om een tuchtvordering in het raam van een gerechtelijke opdracht gaat, is alleszins de instemming van de procureur-generaal vereist. Het initiatief kan zowel van deze magistraat als van het College uitgaan. De huidige regeling vertoonde hier een lacune, omdat alleen de geringe straffen van artikel 279 en volgende van het Wetboek van Strafvordering konden worden opgelegd.

Artikel 79

De ambtenaren van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht blijven federale ambtenaren. Alle wettelijke en reglementaire bepalingen inzake de federale ambtenaren zijn op hen van toepassing, voor zover deze wet er niet van afwijkt.

Artikel 80

De federale overheid moet jaarlijks op de begroting voldoende middelen uittrekken opdat een normale werking van het Hoog Comité van Toezicht mogelijk zou zijn. Daartoe dient de bevoegde minister jaarlijks overleg te plegen met het College. Een belangrijke rol in deze besprekingen is weggelegd voor de Griffier, die fungeert als secretaris van het College en verantwoordelijk is voor de aangelegenheden inzake personeel en infrastructuur.

Artikel 81

Aan het College moet de mogelijkheid worden gelaten de procedure voor zijn werking vast te leggen in een reglement dat deze wet aanvult en verduidelijkt.

9. Bepalingen inzake opheffing, overgang en inwerkingtreding

Artikel 82

Opheffing van oude bepalingen.

Artikel 83

De Koning moet de overgang bepalen van het Bestuur oude vorm naar het Bestuur nieuwe vorm volgens door hem vast te leggen modaliteiten, maar met respect voor verworven rechten.

Artikel 84

Aan de Koning moet een ruime periode worden gelaten om de diverse uitvoeringsmaatregelen te kunnen treffen.

Eddy BOUTMANS.

WETSVOORSTEL


I. Algemene bepalingen

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Er wordt een Hoog Comité van Toezicht opgericht dat tot taak heeft te waken over de wettigheid en de regelmatigheid van de werking van de openbare diensten. Daartoe beschikt het Hoog Comité van Toezicht over een bestuurlijke en over een gerechtelijke controlebevoegdheid voor heel het Rijk.

Art. 3

Bij het vervullen van zijn opdrachten waakt het Hoog Comité van Toezicht over de naleving en draagt het bij tot de bescherming van de individuele rechten en vrijheden, evenals tot de democratische ontwikkeling van de maatschappij.

Art. 4

Ter vervulling van de in artikel 2 vermelde opdrachten worden slechts dwangmiddelen aangewend onder de voorwaarden door de wet bepaald.

Art. 5

De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, bij welk ministerieel departement het Hoog Comité van Toezicht administratief wordt ingedeeld.

Art. 6

De bevoegdheid van het Hoog Comité van Toezicht strekt zich uit over :

1º de Staat, daarin begrepen de diensten van het federale parlement;

2º de Gemeenschappen, daarin begrepen de diensten van de gemeenschapsraden;

3º de Gewesten, daarin begrepen de diensten van de gewestraden;

4º de gemeenschapscommissies;

5º de provincies;

6º de gemeenten;

7º de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;

8º de intercommunales;

9º de instellingen opgericht krachtens artikel 163, laatste lid, van de Grondwet;

10º de publiekrechtelijke verenigingen;

11º de polders en de wateringen;

12º de in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut genoemde instellingen, alsook de instellingen op wie sommige of alle bepalingen van deze wet van toepassing zijn verklaard;

13º de autonome overheidsbedrijven en de naamloze vennootschappen van publiek recht bedoeld door de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;

14º de instellingen, met of zonder rechtspersoonlijkheid, ongeacht hun rechtsvorm, waarvan één of meer van de sub 1º tot 13º vermelde overheden geheel of gedeeltelijk de leden van de directie-, bestuurs- of toezichtsorganen benoemt of voordraagt voor benoeming;

15º de instellingen, met of zonder rechtspersoonlijkheid, ongeacht hun rechtsvorm, waarvan één of meer van de sub 1º tot 13º vermelde overheden rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gedeeltelijk bijdraagt tot de financiering.

Art. 7

Bevoegde overheid voor de in artikel 6 bedoelde instellingen zijn :

1º voor de Staat :

­ voor de ministeriële departementen en de ervan afhangende commissies en instellingen zonder afzonderlijke rechtspersoonlijkheid : de bevoegde minister;

­ voor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat : de voorzitter;

­ voor het Rekenhof : de eerste voorzitter;

­ van de Vaste Comités P en I : de voorzitter;

2º voor de Gemeenschappen :

­ voor de raden : de voorzitter;

­ voor de ministeriële departementen en de ervan afhangende commissies en instellingen zonder afzonderlijke rechtspersoonlijkheid : de bevoegde Regering;

3º voor de Gewesten :

­ voor de raden : de voorzitter;

­ voor de ministeriële departementen en de ervan afhangende commissies en instellingen zonder afzonderlijke rechtspersoonlijkheid : de bevoegde Regering;

4º voor de gemeenschapscommissies :

­ voor de vergadering of de verenigde vergadering : de voorzitter;

­ voor de diensten van de gemeenschapscommissies en de ervan afhangende commissies en instellingen zonder afzonderlijke rechtspersoonlijkheid : het college;

5º voor de provincies : de bestendige deputatie van de provincieraad of de gouverneur alleen;

6º voor de gemeenten : het college van burgemeester en schepenen of de burgemeester alleen;

7º voor de O.C.M.W.'s : het vast bureau of de voorzitter alleen;

8º voor de instellingen bedoeld in artikel 6, 12º : de bevoegde minister of de bevoegde regering;

9º voor de instellingen bedoeld in artikel 6, 13º : de raad van bestuur of de bevoegde minister;

10º voor de instellingen vermeld in artikel 6, 8º en 11º, 14º en 15º : het orgaan van de instelling dat krachtens de wet of de statuten bevoegd is om de instelling in rechte te vertegenwoordigen.

II. Organisatie

Art. 8

Het Hoog Comité van Toezicht bestaat uit een College, een Dienst Enquêtes en een Administratieve Dienst. De Dienst Enquêtes en de Administratieve Dienst vormen samen het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht.

Het Bestuur van Hoog Comité van Toezicht staat onder het gezag van het College.

Art. 9

Het College van het Hoog Comité van Toezicht bestaat uit drie vaste leden en drie plaatsvervangende leden, allen benoemd door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit. Zij dragen de titel : « lid van het College van het Hoog Comité van Toezicht ».

Onder de vaste leden benoemt de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit de voorzitter. Hij draagt de titel van « voorzitter van het Hoog Comité van Toezicht ».

Het College wordt bijgestaan door een griffier en een adjunct-griffier, ambtenaren van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht.

Art. 10

Op het ogenblik van hun benoeming moeten de leden van het College van het Hoog Comité van Toezicht en hun plaatsvervangers de volle leeftijd van veertig jaar hebben bereikt.

Bovendien dienen bij hun benoeming :

­ één lid en één plaatsvervangend lid magistraat te zijn in een hof van beroep of in het Hof van Cassatie;

­ één lid en één plaatsvervangend lid magistraat te zijn van het parket bij een hof van beroep of het Hof van Cassatie;

­ één lid en één plaatsvervangend lid deel uit te maken van de Raad van State.

De drie vaste leden mogen niet behoren tot dezelfde taalrol. De plaatsvervangers dienen te behoren tot dezelfde taalrol als het vast lid voor wiens vervanging zij instaan.

De leden en de plaatsvervangende leden mogen geen openbaar mandaat uitoefenen, behalve hun hoofdambt. Zij mogen geen activiteiten uitoefenen die de onafhankelijkheid of de waardigheid van het ambt in gevaar zouden kunnen brengen.

Voor een benoeming tot lid van het College wordt de machtiging bedoeld in artikel 294, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, niet vereist. Evenmin dient daartoe een afwijking te worden verleend in de zin van artikel 107 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 juni 1973.

Art. 11

Wanneer een plaats van lid van het College van het Hoog Comité van Toezicht vacant is, laat de minister bevoegd voor het Hoog Comité van Toezicht met het oog op het inzamelen van de kandidaturen, onverwijld een bericht in het Belgisch Staatsblad verschijnen, met opgave van de in deze wet bepaalde voorwaarden.

De kandidaten zenden aan de minister, binnen vijftien dagen na het verschijnen van de oproep in het Belgisch Staatsblad , bij een ter post aangetekend schrijven hun kandidatuur, met een opgave van hun titels en verdiensten voor het ambt. Zij maken inzonderheid melding van juridische, staatsrechtelijke of bestuurskundige publikaties.

Door bemiddeling van de minister bevoegd voor de Justitie en voor de Raad van State, wint de minister bevoegd voor het Hoog Comité van Toezicht bij de korpsoversten van de kandidaten advies in. Zij verlenen dit schriftelijk gemotiveerd advies binnen vijftien dagen na het verzoek daartoe.

Art. 12

De griffier en de adjunct-griffier van het Hoog Comité van Toezicht worden benoemd door de Koning uit de ambtenaren van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht met een anciënniteit van ten minste tien jaar in niveau 1. De griffier en de adjunct-griffier moeten tot een verschillende taalrol behoren.

De Koning legt de benoemingsprocedure vast en kan bijkomende benoemingsvoorwaarden opleggen.

Art. 13

De voorzitter en de griffier of de adjunct-griffier van het Hoog Comité van Toezicht dienen bij hun benoeming het bewijs te leveren van tweetaligheid, hetzij overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet op het gebruik van de talen in gerechtszaken, hetzij op basis van een door de Vaste Wervingssecretaris uitgereikt bewijs van tweetaligheid voor ambtenaren van niveau 1.

Art. 14

De leden van het College van het Hoog Comité van Toezicht leggen de eed af in handen van de Koning in de volgende bewoordingen :

« Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgisch volk en het mij toegekende ambt van lid van het College van het Hoog Comité van Toezicht eerlijk en nauwgezet uit te voeren. »

Art. 15

De leden van het College van het Hoog Comité van Toezicht worden benoemd voor een termijn van vijf jaar. Die termijn is éénmaal hernieuwbaar. Na afloop van die termijn blijven de leden in hun functie aan tot een opvolger is benoemd.

Indien een mandaat voortijdig is beëindigd door overlijden of ontslag van een lid, wordt de lopende vijfjarige termijn door de plaatsvervanger voltooid.

Bij het openvallen van een plaats van plaatsvervangend lid gaat de Koning onverwijld over tot benoeming.

Bij het verstrijken van hun mandaat en voor zover zij gedurende ten minste vijf jaar aan de werkzaamheden van het College hebben deelgenomen, kunnen de leden ervan gemachtigd worden de eretitel van hun ambt te dragen.

Art. 16

Het College van het Hoog Comité van Toezicht kan slechts geldig vergaderen indien twee van de drie leden aanwezig zijn. Het neemt zijn beslissingen bij meerderheid van stemmen. Bij gelijkheid van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Bij verhindering van de Voorzitter neemt het lid met de grootste anciënniteit in het College het voorzitterschap van het College waar. Bij gelijke anciënniteit treedt het oudste lid in jaren op als voorzitter.

Art. 17

De Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht bestaat uit een korps door de Koning benoemde ambtenaren die de eigenlijke enquêteverrichtingen van het Hoog Comité van Toezicht uitvoeren.

De Koning stelt de personeelsformatie van de Dienst Enquêtes vast.

De ambtenaren van de Dienst Enquêtes mogen geen politiek mandaat uitoefenen. Aanvaarden zij toch een dergelijk mandaat dan worden zij ambtshalve en zonder vergoeding ontslagen.

Art. 18

De Dienst Enquêtes van het bestuur van het Hoog Comité van Toezicht bestaat uit twee afdelingen, één van de Nederlandse taalrol en één van de Franse taalrol. De afdelingen worden elk door een hoofdcommissaris geleid.

De hoofdcommissaris wordt door de Koning benoemd uit de ambtenaren van de Dienst Enquêtes met een anciënniteit van ten minste tien jaar bij de Dienst Enquêtes in niveau 1. Indien er niet ten minste vijf ambtenaren een dergelijke anciënniteit hebben, wordt de hoofdcommissaris benoemd uit de vijf oudst benoemde ambtenaren.

De Koning stelt de benoemingsprocedure vast en kan bijkomende benoemingsvoorwaarden opleggen.

Art. 19

De Administratieve Dienst van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht bestaat uit administratief en logistiek personeel ten dienste van het College en de Dienst Enquêtes van het Hoog Comité van Toezicht.

De Administratieve Dienst wordt geleid door de griffier en de adjunct-griffier, in overleg met de beide hoofdcommissarissen wier advies ze vragen voor alles wat een weerslag kan hebben op de werking van de Dienst Enquêtes.

De Koning stelt de personeelsformatie van de Administratieve Dienst vast.

De griffier en de adjunct-griffier mogen geen politiek mandaat uitoefenen. Aanvaarden zij een dergelijk mandaat dan worden zij ambtshalve en zonder vergoeding ontslagen als griffier en adjunct-griffier.

III. Administratieve toezichtsbevoegdheid

Art. 20

De administratieve toezichtsbevoegdheid van het Hoog Comité van Toezicht bestaat uit :

1º het opsporen van onregelmatigheden gepleegd hetzij door aangestelden hetzij door derden, naar aanleiding van de werking van de in artikel 6 vermelde instellingen;

2º het uitoefenen van toezicht op de totstandkoming en de uitvoering van overeenkomsten voor werken, leveringen en diensten, die hetzij worden gesloten door de in artikel 6 vermelde instellingen, hetzij rechtstreeks of onrechtstreeks door deze instellingen worden gesubsidieerd;

3º het uitoefenen van toezicht op de toekenning en de aanwending van toelagen die rechtstreeks of onrechtstreeks worden toegekend door in artikel 6 vermelde instellingen.

Art. 21

De administratieve controle heeft tot doel na te gaan of bij de werking van de in artikel 6 vermelde instellingen de wettigheid en de regelmatigheid in acht zijn genomen. Deze controlebevoegdheid heeft geen betrekking op de opportuniteit van de werking van de instellingen.

Art. 22

De administratieve controlebevoegdheid heeft geen betrekking op de uitoefening van de rechtsprekende en de wetgevende functie.

IV. Gerechtelijke controlebevoegdheid

Art. 23

De ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht hebben als opdracht het opsporen van misdrijven gepleegd naar aanleding van de werking van de in artikel 6 genoemde instellingen.

Zij hebben daartoe de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de krijgsauditeur.

Zij stellen van hun onderzoeksverrichtingen en vaststellingen processen-verbaal op die gelden tot bewijs van het tegendeel.

Art. 24

De hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de krijgsauditeur, verwerven de ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Hoog Comité van Toezicht ambtshalve door hun benoeming in vast dienstverband bij de Dienst Enquêtes van het Hoog Comité van Toezicht.

Zij leggen als officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de krijgsauditeur, de eed af voor de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement van hun woonplaats in de volgende bewoordingen :

« Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgisch volk en het mij toegekende ambt van ambtenaar van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht eerlijk en nauwgezet uit te voeren. ».

Bij verandering van woonplaats zal de akte van eedaflegging worden overgeschreven en geviseerd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg waaronder de nieuwe woonplaats ressorteert.

Art. 25

De ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht staan, wat de uitoefening van de gerechtelijke toezichtsbevoegdheid betreft, onder het toezicht van de procureur-generaal van het hof van beroep.

V. Werking van het Hoog Comité van Toezicht

5.1. Algemene bepaling

Art. 26

Het beleid inzake enquêtes wordt bepaald door het College van het Hoog Comité van Toezicht. Het College zorgt daarbij voor een evenwicht tussen het aantal administratieve onderzoeken en de opdrachten die de ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht uitvoeren ten behoeve van de gerechtelijke overheden, maar houdt anderzijds ook rekening met de belangrijkheid en de dringende aard van laatstgenoemde onderzoeken om de rangorde te bepalen.

Wanneer het niet wenselijk is in te gaan op een vordering van de gerechtelijke overheid, omdat dit de uitvoering van de administratieve controlebevoegdheid in het gedrang zou brengen, wordt de vorderende overheid door het College zo spoedig mogelijk ingelicht. Deze bepaling ontheft de ambtenaren van de Dienst Enquêtes niet van de verplichting de vorderingen uit te voeren.

5.2. Bestuurlijke controle

5.2.1. Het aanbrengen van zaken voor bestuurlijk onderzoek

Art. 27

Elke burger en elke overheid bevoegd krachtens artikel 7 voor de in artikel 6 genoemde instellingen, kan het College van het Hoog Comité van Toezicht verzoeken een administratief onderzoek te gelasten naar onregelmatigheden gepleegd naar aanleiding van de werking van de in artikel 6 genoemde instellingen.

Art. 28

Elke ambtenaar van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht die in uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van onregelmatigheden gepleegd naar aanleiding van de werking van de in artikel 6 genoemde instellingen, licht het College in.

Art. 29

Onverminderd artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering moet elke grove onregelmatigheid die aan het licht komt naar aanleiding van de werking van de in artikel 6 genoemde instellingen, onmiddellijk ter kennis worden gebracht van het Hoog Comité van Toezicht, zo nodig in dringende gevallen telefonisch, per telefax of langs elektronische weg.

5.2.2. Het bevel tot een administratief onderzoek

Art. 30

Het College van het Hoog Comité van Toezicht kan ambtshalve of op basis van meldingen, bedoeld in de artikelen 26 tot 28, de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht gelasten over te gaan tot een onderzoek van de feiten waarvan het kennis krijgt en die van aard zijn dat de tussenkomst van het Hoog Comité van Toezicht is gerechtvaardigd.

Het College richt daartoe een geschreven bevel tot administratief onderzoek aan de hoofdcommissaris van de betrokken afdeling en indien de zaak een tweetalig karakter heeft aan beide hoofdcommissarissen.

Het model van een bevel tot onderzoek wordt door het College vastgelegd.

Het College heeft de leiding van het onderzoek en het kan de ambtenaren van de Dienst Enquêtes algemene richtlijnen geven over de wijze waarop de administratieve onderzoeken moeten worden uitgevoerd.

In dringende gevallen kan de voorzitter een onderzoek gelasten. Hij is evenwel niet bevoegd om een bevel te verlenen dat geen onderzoek zal worden ingesteld.

De leden van het College kunnen zelf geen onderzoeksverrichtingen stellen.

Art. 31

Het College van het Hoog Comité van Toezicht neemt de beslissing bedoeld in artikel 30 op advies van de hoofdcommissarissen, welke daatoe met adviserende stem deelnemen aan de vergaderingen van het College.

Elke beslissing van het College inzake de administratieve toezichtsbevoegdheid wordt door de griffier in de notulen vermeld.

Over de opportuniteit tot het al dan niet verlenen van een bevel tot administratief onderzoek oordeelt het College soeverein. Het College heeft ter zake van geen enkele overheid bevelen te ontvangen.

Art. 32

Het College van het Hoog Comité van Toezicht licht de bevoegde overheid, vermeld in artikel 7, of de derde die om een administratief onderzoek heeft verzocht, in over het gevolg dat aan het verzoek werd gegeven, voor zover dit niet strijdig is met de noodwendigheden van het administratief onderzoek.

Indien geen bevel tot onderzoek wordt verleend, dient die beslissing gemotiveerd te zijn. Bij onbevoegdheid wordt de verzoeker, zo mogelijk, doorverwezen naar een bevoegde instantie.

Art. 33

Indien de verzoeker als misdrijf omschreven feiten aanklaagt, die buiten de gerechtelijke toezichtsbevoegdheid van het Hoog Comité van Toezicht vallen, wordt, overeenkomstig artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, de bevoegde ambtenaar van het openbaar ministerie ingelicht.

Art. 34

Indien de verzoeker als misdrijf omschreven feiten aanklaagt, die binnen de gerechtelijke controlebevoegdheid van het Hoog Comité van Toezicht vallen, wordt gehandeld zoals bepaald in artikel 57.

5.2.3. Het administratief onderzoek

Art. 35

De hoofdcommissaris wijst één of meer ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht aan die belast worden met de uitvoering van het bevel tot administratief onderzoek.

Voor tweetalige zaken gebeurt die toewijzing door beide hoofdcommissarissen.

Het door het College van het Hoog Comité van Toezicht verleende bevel tot onderzoek geldt daarbij als bewijs van de rechtsgeldigheid van hun opdracht.

Art. 36

Voor het vervullen van hun opdrachten in het kader van een administratief onderzoek, beschikken de ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht over de ruimste onderzoeksbevoegdheden.

Art. 37

De ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht mogen elke persoon, zowel de aangestelden van de in artikel 6 vermelde instellingen, als derden, ondervragen wier verhoor nuttig lijkt te zijn.

Art. 38

De aangestelden van de in artikel 6 genoemde instellingen zijn verplicht in te gaan op een uitnodiging tot verhoor en aan de ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht alle informatie te verschaffen welke die vorderen. Zij zijn evenwel niet verplicht te antwoorden op vragen waarmede zij zichzelf zouden beschuldigen.

De aangestelden van de in artikel 6 genoemde instellingen kunnen zich ten aanzien van de ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht niet beroepen op het beroepsgeheim.

Art. 39

De ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht doen alle nuttige vaststellingen en winnen alle nuttige inlichtingen in.

Art. 40

De ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht hebben toegang tot de gegevens opgeslagen in de databank betreffende de personeelsleden van de overheidssector, ingesteld bij het koninklijk besluit van 30 december 1982 tot oprichting van een databank betreffende de personeelsleden van de overheidssector. De modaliteiten van deze toegang worden vastgesteld in het besluit genomen door de minister bevoegd voor het Hoog Comité van Toezicht, op advies van het College van het Hoog Comité van Toezicht.

De in artikel 6 vermelde instellingen, die niet onderworpen zijn aan het koninklijk besluit nr. 141 van 30 december 1982, bezorgen het Hoog Comité van Toezicht jaarlijks tegen 31 maart een lijst met opgave van de personen die zitting hebben in de bestuurs- en toezichtsorganen van de instelling, alsook een lijst van de personeelsleden van de instelling. De beide lijsten vermelden de naam, voornaam, functie en graad, adres en administratieve standplaats van de betrokkenen. Deze gegevens mogen met het akkoord van de griffier van het Hoog Comité van Toezicht in de vorm van een elektronisch bestand worden overgezonden.

Art. 41

De ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht hebben te allen tijde, op het louter vertonen van hun legitimatiebewijs, toegang tot alle gebouwen en domeinen van de in artikel 6 genoemde instellingen.

Zij mogen zich door het personeel van deze instellingen alle voorwerpen en documenten van enig belang voor hun opsporingen laten overhandigen. Bij weigering kunnen zij overgaan tot inbeslagname.

Zij overhandigen aan de verantwoordelijke van de instelling een inventaris van de overhandigde of inbeslaggenomen voorwerpen en documenten.

Zij zijn evenwel in het raam van een bestuurlijk onderzoek niet bevoegd tot inbeslagneming van voorwerpen of documenten die aan particulieren toebehoren. Zij kunnen die alleen voorlopig in bewaring nemen in afwachting van een beslissing van de bevoegde rechter of parketmagistraat.

De ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht hebben de bevoegdheid over te gaan tot verzegeling van lokalen of voorwerpen binnen of buiten die lokalen indien zulks noodzakelijk is voor de noodwendigheden van het onderzoek.

De overhandigde en inbeslaggenomen voorwerpen en documenten worden terugbezorgd aan de in artikel 6 vermelde instellingen, vanaf het ogenblik dat zij niet meer nuttig zijn voor het onderzoek.

Eventuele vorderingen tot teruggaven moeten worden gericht tot het College van het Hoog Comité van Toezicht dat binnen de maand na ontvangst van het verzoek uitspraak doet. Die uitspraak wordt met redenen omkleed.

Het College kan bevelen dat eensluidend verklaarde kopieën worden genomen van de documenten waarvan het de teruggave beveelt.

Art. 42

Indien zich in de gebouwen bedoeld in artikel 41 evenwel lokalen bevinden die als woning worden gebruikt, hebben de ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht daar slechts toegang mits toestemming van degene die er het werkelijk genot van heeft.

Tot woningen van ambtenaren of derden hebben de ambtenaren van de Dienst Enquêtes eveneens slechts toegang mits toestemming van hij die er het werkelijk genot van heeft.

Art. 43

De toestemming bedoeld in artikel 42 moet vooraf en schriftelijk worden gegeven.

De betrokkene dient er vooraf op te worden gewezen dat hij mag weigeren.

De toestemming van de betrokkene, die onherroepelijk is, brengt voor de ambtenaren van de Dienst Enquêtes het recht mee om alle lokalen en aanhorigheden van de woning te doorzoeken en alle voorwerpen en documenten van enig belang voor de opsporingen in beslag te nemen.

De betrokkene ontvangt een inventaris van de inbeslaggenomen of in bewaring genomen voorwerpen en documenten.

De voorwerpen en documenten worden terugbezorgd aan de rechtmatige bezitters vanaf het ogenblik dat zij niet meer nuttig zijn voor het onderzoek, of onmiddellijk nadat de bevoegde magistraat of het College de teruggave ervan heeft bevolen.

Eventuele vorderingen tot teruggave moeten worden gericht aan het College van het Hoog Comité van Toezicht dat binnen de maand na ontvangst van het verzoek uitspraak doet.

Art. 44

Indien het College het nodig acht, kan het, voor de noodwendigheden van het onderzoek, een beroep op deskundigen doen.

De deskundigen handelen zoals in strafzaken en bezorgen hun verslag aan het College.

De kosten vallen ten laste van de begroting van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht.

Art. 45

De in artikel 6 genoemde instellingen sturen aan het Hoog Comité van Toezicht, wanneer het bevel tot uitvoering wordt afgeleverd, voor elke aanneming van werken, leveringen of diensten tot een bedrag van meer dan 3 000 000 frank :

1º een exemplaar van het bestek of een afschrift van de bescheiden die het vervangen;

2º een afschrift van het proces-verbaal over het openen van de inschrijvingen of offertes;

3º een afschrift van de goedgekeurde inschrijving of offerte, alsmede van de bijkomende samenvattende opmeting of de inventaris;

4º een afschrift van de bestelbrief of van het bevel tot uitvoering;

5º de naam en het administratief adres van de leidend ambtenaar en van de toezichters.

Op zijn uitdrukkelijke vraag, ontvangt het Hoog Comité van Toezicht eveneens een afschrift van de verrekeningen of andere bescheiden.

De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit en op het eensluidend advies van het College van het Hoog Comité van Toezicht, dit bedrag aanpassen rekening houdend met de evolutie van de prijzen.

Art. 46

De begunstigden van een subsidie, toegekend door een in artikel 6 genoemde instelling, sturen aan het Hoog Comité van Toezicht, wanneer het bevel tot uitvoering wordt afgeleverd en zo de toelage meer dan 3 000 000 frank bedraagt en betrekking heeft op een aanneming van werken, leveringen en diensten, de bescheiden opgesomd in artikel 45.

Deze verplichting wordt hun schriftelijk ter kennis gebracht samen met de toekenning van de subsidie.

De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit en op het eensluidend advies van het College van het Hoog Comité van Toezicht, het bedrag aanpassen rekening houdend met de evolutie van de prijzen.

Art. 47

Het administratief onderzoek is geheim. Bij onderzoeksverrichtingen mogen alleen die personen aanwezig zijn wier tegenwoordigheid voor het onderzoek strikt noodzakelijk is.

5.2.4. De opvolging van een administratief onderzoek

Art. 48

Van elk administratief onderzoek wordt een omstandig verslag opgemaakt dat door het College van het Hoog Comité van Toezicht aan de bevoegde overheid, vermeld in artikel 7 van de in artikel 6 bedoelde instellingen wordt gestuurd.

Het College kan ook beslissen dat dit verslag wordt gestuurd aan de toezichthoudende overheden van de in artikel 6 bedoelde instellingen.

Art. 49

Het College van het Hoog Comité van Toezicht wordt door de bevoegde overheid binnen een termijn van drie maanden ingelicht over het gevolg dat aan het verslag wordt gegeven.

Art. 50

Het College van het Hoog Comité van Toezicht kan beslissen dat het in artikel 48 bedoelde verslag wordt medegedeeld aan de persoon die om een onderzoek heeft verzocht, alsook aan de personen die er het voorwerp van vormen.

Art. 51

Het College van het Hoog Comité van Toezicht kan beslissen dat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en/of aan de Senaat, het in artikel 48 bedoelde verslag wordt gestuurd, indien het onderzoek betrekking heeft op een federale instelling.

Art. 52

Het College van het Hoog Comité van Toezicht kan beslissen dat het in artikel 48 bedoelde verslag wordt toegestuurd aan de Raad van een Gewest of een Gemeenschap, indien het onderzoek betrekking heeft op een instelling van die Gemeenschap of dat Gewest.

Art. 53

Het College van het Hoog Comité van Toezicht kan beslissen dat aan het in artikel 48 bedoelde verslag publiciteit wordt verleend, en bepaalt de wijze daarvoor.

Art. 54

Bij het nemen van de beslissingen bedoeld in de artikelen 50 tot en met 53 houdt het College van het Hoog Comité van Toezicht onder meer rekening met :

­ het gevolg dat door de bevoegde overheid aan het verslag is gegeven;

­ de bescherming van het privé-leven van de in de zaak betrokken personen;

­ het recht dat de bevolking en haar vertegenwoordigers hebben ingelicht te worden over de werking van de openbare diensten.

Het College kan maatregelen bevelen die de identiteit van de personen betrokken bij het onderzoek beschermen.

Het College kan bovendien bevelen dat het verslag slechts gedeeltelijk zal worden bekendgemaakt.

Het College kan bij het verslag opmerkingen formuleren over de wijze waarop de bevoegde overheid er gevolg aan heeft gegeven.

5.2.5. De vaststellingen van strafbare feiten tijdens een administratief onderzoek

Art. 55

Indien in de loop van een administratief onderzoek wordt vastgesteld dat strafbare feiten werden gepleegd, die binnen de gerechtelijke bevoegdheid van het Hoog Comité van Toezicht vallen, wordt gehandeld zoals bepaald in artikel 57.

Art. 56

Indien in de loop van een administratief onderzoek wordt vastgesteld dat strafbare feiten werden gepleegd, die buiten de gerechtelijke bevoegdheid van het Hoog Comité van Toezicht vallen, wordt overeenkomstig artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering de bevoegde ambtenaar van het openbaar ministerie van deze feiten ingelicht.

5.3. De gerechtelijke controlebevoegdheid

Art. 57

Indien de aan het College van het Hoog Comité van Toezicht overeenkomstig de artikelen 27 tot 29 ter kennis gebrachte feiten strafbare feiten betreffen die binnen de gerechtelijke bevoegdheid van het Hoog Comité van Toezicht vallen, of indien de ambtenaren van de Dienst Enquêtes in het kader van een administratief onderzoek strafbare feiten vaststellen waarvoor zij bevoegd zijn, stellen zij proces-verbaal op.

Dit proces-verbaal wordt, na te zijn geviseerd door de bevoegde hoofdcommissaris, toegestuurd aan de bevoegde ambtenaar van het openbaar ministerie. In dringende gevallen kunnen de ambtenaren van de Dienst Enquêtes deze processen-verbaal rechtstreeks bezorgen aan de bevoegde ambtenaar van het openbaar ministerie, onder de verplichting onverwijld de hoofdcommissaris in te lichten.

De hoofdcommissaris licht het College zo spoedig mogelijk in over de door de ambtenaren van de Dienst Enquêtes opgestelde processen-verbaal.

Art. 58

De bevoegde ambtenaren van het openbaar ministerie of de bevoegde onderzoeksmagistraten kunnen aan de ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering de uitvoering van opdrachten van gerechtelijke politie toevertrouwen.

Deze opdrachten worden gericht aan de hoofdcommissaris. Bij hoogdringendheid kunnen de ambtenaren van het openbaar ministerie of de onderzoeksmagistraten deze opdrachten rechtstreeks toevertrouwen aan de ambtenaren van de Dienst Enquêtes. Deze laatsten lichten onverwijld de hoofdcommissaris in.

Art. 59

De hoofdcommissarissen geven het College van het Hoog Comité van Toezicht periodiek een overzicht van de stand van zaken omtrent de gerechtelijke onderzoeken.

Het College heeft het recht alle stukken inzake de gerechtelijke onderzoeken in te zien.

Art. 60

Onverminderd de eigen bevoegdheden van de hoven van beroep, van de procureurs-generaal bij deze hoven, van de auditeur-generaal bij het militair gerechtshof, van de procureurs des Konings, van de krijgsauditeurs en van de arbeidsauditeurs, staan de ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht voor het vervullen van hun gerechtelijke opdrachten onder het gezag van de minister van Justitie, die hun de algemene richtlijnen kan geven die nodig zijn voor het vervullen van deze opdrachten. De minister van Justitie deelt deze algemene richtlijnen mede aan het College van het Hoog Comité van Toezicht en aan de minister bevoegd voor het Hoog Comité van Toezicht.

Art. 61

Ter uitvoering van de aan het Hoog Comité van Toezicht gerichte vorderingen verduidelijken de bevoegde overheden, zonder zich te mengen in de organisatie van de dienst, het voorwerp van de vordering en kunnen ze aanbevelingen en precieze aanwijzingen geven omtrent de middelen die moeten ingezet en aangewend worden.

Art. 62

De ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht beschikken voor de uitvoering van hun opdrachten van gerechtelijke politie over alle bevoegdheden die het Wetboek van Strafvordering en de bijzondere wetten toekennen aan de officieren van gerechtelijke politie, hulpofficieren van de procureur des Konings.

Art. 63

De daden van onderzoek en opsporing die op vordering van de bevoegde ambtenaren van het openbaar ministerie of de bevoegde onderzoeksmagistraten aan ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht worden opgedragen, worden steeds geacht vereist te zijn door ernstige en dringende omstandigheden in de zin van artikel 23, tweede lid, en artikel 62bis , tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Art. 64

Indien het wenselijk lijkt, kan het College van het Hoog Comité van Toezicht beslissen dat tijdens een opsporings- of gerechtelijk onderzoek, een voorlopig verslag wordt opgesteld dat wordt toegezonden aan de bevoegde overheid, vermeld in artikel 7 van de in artikel 6 bedoelde instellingen, teneinde die in staat te stellen maatregelen te nemen om hun belangen of die van derden te vrijwaren.

Dit verslag kan slechts worden verstuurd met instemming van de bevoegde ambtenaar van het openbaar ministerie. Indien deze zijn instemming weigert binnen 15 dagen nadat hij de vraag daartoe heeft ontvangen onthoudt het College zich van toezending. Indien binnen die termijn geen kennis van een weigering is gegeven, handelt het College naar eigen inzicht.

Art. 65

Indien er noodzaak toe bestaat, kan het College van het Hoog Comité van Toezicht beslissen dat nadat een opsporings- of gerechtelijk onderzoek werd beëindigd, een omstandig verslag wordt opgesteld dat wordt toegezonden aan de bevoegde overheid vermeld in artikel 7.

Dit verslag kan slechts worden verstuurd met instemming van de bevoegde ambtenaar van het openbaar ministerie.

Art. 66

Het College van het Hoog Comité van Toezicht wordt door de bevoegde overheid binnen een termijn van drie maanden ingelicht over het gevolg dat aan het verslag wordt gegeven.

Art. 67

De artikelen 50 tot 54 zijn van overeenkomstige toepassing op de in artikel 65 bedoelde verslagen.

Zij kunnen echter slechts worden medegedeeld nadat een gerechtelijke eindbeslissing is genomen.

VI. Bepalingen gemeen aan de uitoefening van de administratieve en gerechtelijke toezichtsbevoegdheid

Art. 68

De artikelen 28 en 29, 31, 34 tot 39 en 41 en 42 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt zijn van overeenkomstige toepassing op de ambtenaren van de Dienst Enquêtes.

Art. 69

De verwerking van persoonsgegevens voor de uitoefening van zijn taak door het Hoog Comité van Toezicht worden geacht geschied te zijn in de zin van artikel 11, 2º en 3º, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Art. 70

De bij deze wet aan het Hoog Comité van Toezicht verleende bevoegdheden doen geen afbreuk aan de bevoegdheden van andere diensten.

Art. 71

Bij het vervullen van hun opdrachten staan de ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht onder leiding van de meerderen van hun dienst, behoudens uitdrukkelijke overeenkomsten met andere diensten.

VII. Bijzondere bevoegdheden van de ambtenaren van de Dienst Enquêtes

Art. 72

Deze wet doet geen afbreuk aan de bijzondere bevoegdheden die aan de ambtenaren van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht werden toegekend door of krachtens andere wetten of besluiten.

VIII. Regeling van de burgerlijke aansprakelijkheid
en rechtshulp

Art. 73

De artikelen 47 tot 53 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt zijn van overeenkomstige toepassing op de ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht in de uitoefening van hun administratieve en gerechtelijke controlebevoegdheid.

Voor de Staat treedt de minister bevoegd voor het Hoog Comité van Toezicht op.

IX. Diverse bepalingen

Art. 74

Het College van het Hoog Comité van Toezicht dient een jaarverslag in bij de minister bevoegd voor het Hoog Comité van Toezicht met opgave van de verrichte activiteiten en eventuele aanbevelingen inzake de werking van de openbare diensten.

Het College kan beslissen aan dit jaarverslag, in een door hem te bepalen vorm, een ruime publiciteit te verlenen.

Bij het opstellen van het jaarverslag houdt het College rekening met het bepaalde in artikel 54.

Art. 75

De stagedoende ambtenaren bij de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht verrichten autonoom administratieve onderzoeken. Gerechtelijke onderzoeken dienen zij te verrichten onder leiding en toezicht van een vastbenoemd ambtenaar, daartoe aangewezen door de hoofdcommissaris.

Art. 76

De leden van het College van het Hoog Comité van Toezicht en de ambtenaren van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht zijn gehouden het geheim van hun ambtsverrichtingen te bewaren. Schending van dit ambtsgeheim wordt bestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

Art. 77

De leden van het College van het Hoog Comité van Toezicht ontvangen voor de duur van hun mandaat een jaarlijkse geïndexeerde toelage die door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit wordt bepaald.

Art. 78

De tuchtregeling voor de Rijksambtenaren is geheel van toepassing op de ambtenaren van de Dienst Enquêtes van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht. Nochtans kan alleen het College de tuchtoverheid verzoeken de tuchtvordering in te zetten. De tuchtoverheid is verplicht aan dit verzoek gevolg te geven.

Ten aanzien van tuchtrechtelijke vergrijpen die gepleegd zijn in de uitvoering van opdrachten van gerechtelijke politie, kan de tuchtoverheid slechts een tuchtprocedure instellen op vordering van de procureur-generaal of met diens voorafgaande instemming. Bevoegd is de procureur-generaal van het ambtsgebied waar het vergrijp zou zijn gepleegd.

Art. 79

Op de ambtenaren van het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht is het administratief, geldelijk en syndicaal statuut van de federale ambtenaren van toepassing, voor zover er bij deze wet niet wordt van afgeweken.

Art. 80

Op de begroting van het departement, waaraan het Hoog Comité van Toezicht overeenkomstig artikel 5 is gehecht, worden jaarlijks voldoende kredieten uitgetrokken om een normale werking van het College en het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht mogelijk te maken. Daartoe pleegt de minister bevoegd voor het Hoog Comité van Toezicht voorafgaandelijk overleg met het College.

Art. 81

Het College kan ter aanvulling van de bepalingen van deze wet zijn werkingsprocedure vastleggen in een reglement van orde. Dit reglement treedt in werking na de publikatie ervan in het Belgisch Staatsblad.

X. Bepalingen inzake opheffing, overgang en inwerkingtreding

Art. 82

Opgeheven worden :

­ het koninklijk besluit van 29 juli 1970 houdende organiek reglement van het Hoog Comité van Toezicht, zoals gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 oktober 1984, 15 december 1987 en 17 mei 1991;

­ de wet van 26 april 1962 tot verlening der bevoegdheden van de gerechtelijke politie aan sommige personeelsleden van het Hoog Comité van Toezicht, zoals gewijzigd door de wet van 8 juli 1969 tot aanvulling van de wet van 26 april 1962 tot verlening der bevoegdheden der gerechtelijke politie aan sommige personeelsleden van het Hoog Comité van Toezicht.

Art. 83

De Koning bepaalt de modaliteiten van de overgang van de personeelsleden die op de datum van de inwerkingtreding van deze wet, ambtenaar, stagedoend ambtenaar of contractueel personeelslid zijn bij het Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht naar het nieuwe Bestuur met behoud van rang, wedde en andere voordelen.

Art. 84

De Koning bepaalt de datum waarop deze wet in werking treedt en uiterlijk één jaar na de afkondiging ervan.

Eddy BOUTMANS.
Pierre JONCKHEER.