1-310/4 | 1-310/4 |
11 JUNI 1996
Evocatieprocedure
De staatssecretaris verklaart dat de artikelen 65 tot 67 van het ontwerp, die betrekking hebben op de O.C.M.W.'s, kaderen in het streven van de Regering naar een betere en maatschappelijk verantwoorde opvang van asielzoekers.
Met de huidige structuur van de opvang kan de asielzoeker die het land binnenkomt, zich vrij vestigen en een beroep doen op dienstverlening van het O.C.M.W. Dit brengt ernstige moeilijkheden mee voor de O.C.M.W.'s. Zij staan niet alleen in voor de financiėle hulp aan deze mensen maar ook voor de materiėle opvang. Het is niet evident huisvesting te vinden voor personen die misschien maar enkele maanden in het land verblijven.
Deze situatie is ook problematisch voor de vluchtelingen zelf. Zij verblijven meestal in de grotere centra, die hun, ondanks alle goede bedoelingen, geen goed begeleide opvang kunnen verzekeren.
Naast de O.C.M.W.'s zijn er open centra van de N.G.O.'s of van de overheid (Klein Kasteeltje en Florennes) die wel een degelijke opvang kunnen verzekeren, maar waar de capaciteit beperkt is.
De staatssecretaris merkt op dat door de voorliggende bepalingen een dubbele structuur wordt uitgewerkt waarbij de O.C.M.W.'s alleen instaan voor de asielzoekers van wie de aanvraag ontvankelijk is verklaard.
Deze groep, die ongeveer een derde van het totale aantal asielzoekers omvat, zal hoe dan ook gedurende een langere periode in het land verblijven omdat het gegrondheidsonderzoek enige tijd in beslag neemt.
Aangezien deze groep beperkt is, zullen de O.C.M.W.'s een betere opvang kunnen aanbieden.
De asielzoekers voor wie het ontvankelijkheidsonderzoek nog niet is afgerond, kunnen voor maatschappelijke hulpverlening in principe alleen terecht in de open onthaalcentra van de N.G.O.'s of van de Federale overheid. Zij behouden de mogelijkheid zich vrij in het land te vestigen, maar kunnen in dat geval geen aanspraak maken op steun van de overheid.
De artikelen van het ontwerp schetsen dit algemene concept en verduidelijken op een aantal vlakken de taken van de O.C.M.W.'s tegenover asielzoekers :
Artikel 65 bepaalt dat een persoon die illegaal in het Rijk verblijft, geen recht heeft op maatschappelijke dienstverlening, met uitzondering vanzelfsprekend van de dringende medische hulpverlening.
Het betreft hier een juridische verduidelijking van een bepaling uit 1993, die conform de wens van de Raad van State en in het licht van een constante cassatierechtspraak wordt ingeschreven : een afgewezen asielzoeker verblijft illegaal in het Rijk vanaf het moment dat hem een uitvoerbaar bevel om het grondgebied te verlaten betekend is.
Artikel 67 preciseert hoe de taken worden verdeeld tussen de betrokken O.C.M.W.'s wanneer de asielzoeker in een andere gemeente verblijft dan die waar hij ingevolge het spreidingsplan aanspraak kan maken op maatschappelijke dienstverlening.
Artikel 66 voorziet in een systeem van thesaurievoorschotten voor de N.G.O.'s die vluchtelingen opvangen. Thans zijn zij geregeld verplicht leningen aan te gaan om hun werking gedurende de eerste maanden van het jaar te kunnen financieren.
Een lid vraagt of er werd berekend wat de opvang in onthaalcentra van de asielzoekers voor wie het ontvankelijkheidsonderzoek loopt, zal gaan kosten.
Algemeen wordt aangenomen dat een dergelijke opvang een stuk duurder is dan geļndividualiseerde steunverlening.
Het voornemen om alle asielzoekers bij het begin van de procedure op te vangen in open centra lijkt ook in te gaan tegen de tendens in de hulpverlening waarbij wordt gestreefd naar meer verantwoordelijkheid van de betrokkenen wat het eigen levensonderhoud betreft.
De staatssecretaris antwoordt in de eerste plaats dat het moeilijk is een vergelijking te maken van de totale kostprijs voor de gemeenschap tussen de opvang van vluchtelingen in open centra en de steunverlening via O.C.M.W.'s. Voor bijvoorbeeld het Klein Kasteeltje kan precies worden bepaald wat de uitgaven zijn, die overigens op een aanvaardbaar peil liggen.
Voor de vluchtelingen die maatschappelijke dienstverlening krijgen van het O.C.M.W. is weliswaar geweten hoeveel het leefgeld bedraagt, maar tal van andere kosten worden niet in rekening gebracht. Zo heeft het Brusselse O.C.M.W. een aanzienlijk aantal personeelsleden in dienst die voltijds instaan voor de opvang van asielzoekers. Naast de overheadkosten komen nog de uitgaven voor huisvesting en andere vormen van materiėle hulpverlening.
De staatssecretaris onderstreept hierbij dat over het algemeen de kwaliteit van de opvang in de open centra beter is dan in de steden. Zij kunnen een intensieve medische, psychologische en educatieve begeleiding van de asielzoeker verzekeren, die voor de O.C.M.W.'s, door de problemen waarmee die te kampen hebben, vrijwel niet haalbaar is.
Dit is vooral belangrijk bij de opvang van bepaalde risicogroepen. Zo bieden het Klein Kasteeltje, het Rode-Kruiscentrum van Deinze en een aantal N.G.O.s' een specifieke opvangstructuur aan voor minderjarige asielzoekers. Jongeren die anders in de stad zouden verdwijnen, worden hier opgevangen en begeleid.
Het Klein Kasteeltje heeft ook ervaring opgebouwd in de opvang van mensen met psychiatrische problemen die vaak het gevolg zijn van de trauma's die de vluchtelingen in het land van herkomst hebben opgelopen.
De staatssecretaris concludeert dat, ook al zou de residentiėle opvang duurder zijn dan de gewone maatschappelijke dienstverlening, dit ook volkomen verantwoord is. De O.C.M.W.'s in de grote steden zijn dermate overbelast dat zij niet dezelfde kwaliteit kunnen bieden.
De vorige spreekster vreest dat er problemen zullen ontstaan wanneer men alle vluchtelingen die het land binnenkomen, vaak gezinnen met kinderen, gaat opvangen in onthaalcentra waar, blijkens de verklaringen van de staatssecretaris, een aanzienlijk deel van de bewoners uit psychiatrische patiėnten bestaat.
De staatssecretaris verklaart dat het aantal vluchtelingen in het Klein Kasteeltje met zware medische of maximaal 10 pct. psychiatrische problemen bedraagt van het totale aantal bewoners. Dit is inderdaad een moeilijke groep, die evenwel goed opgevangen wordt. Het Klein Kasteeltje beschikt over een degelijk uitgebouwde medische dienst in een aparte vleugel. Bovendien heeft het centrum overeenkomsten met gespecialiseerde instellingen waar de betrokkenen, indien nodig, kunnen verblijven.
Het spreekt vanzelf dat bij doorverwijzing naar de centra nauwlettend wordt toegekeken op de samenstelling van de populatie, zowel wat de nationaliteit betreft als inzake de gezinssituatie of medische indicaties. Overigens zijn er wat dit betreft weinig moeilijkheden.
Een senator merkt op dat zich onder de asielzoekers in ons land nogal wat minderjarigen bevinden, waarvan er een aanzienlijk deel alleenstaand is. De minister van Binnenlandse Zaken heeft op een vraag gesteld in de Commissie voor de Binnenlandse Aangelegenheden geantwoord dat zij onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen ressorteren en derhalve geen aanspraak kunnen maken op O.C.M.W.-hulp.
Dit betekent in de praktijk dat deze jongeren aan hun lot worden overgelaten.
Een andere spreekster is het daarmee eens. Slechts een beperkt deel van de alleenstaande minderjarigen die het land binnenkomen wordt door de overheid opgevangen. De anderen komen in het beste geval bij gezinnen terecht, maar verdwijnen vaak in de grote steden.
Naar verluidt worden er met de Gemeenschappen onderhandelingen gevoerd over de opvang van deze jongeren in gezinsvervangende tehuizen of, met de nodige begeleiding, in gezinnen.
Zij vraagt hoever deze onderhandelingen gevorderd zijn. Een dergelijke opvang lijkt immers zowel vanuit educatief oogpunt als inzake spreiding en integratie verkieslijk boven een opvang in opvangcentra waar deze jongeren geconcentreerd worden.
De staatsscretaris zegt hierop dat in 1995 het Klein Kasteeltje 118 en de Foyer in Brussel 31 alleenstaande minderjarige asielzoekers hebben opgevangen. Nadien gaan de jongeren door naar de tweede lijn, waar de opvang wordt verzorgd door N.G.O.'s zoals het Rode-Kruiscentrum in Deinze of L'Escale in Brussel.
Van de 431 jongeren die in 1995 het land binnenkwamen, zijn er uiteindelijk slechts 150 ą 200 in de opvangstructuren terechtgekomen, wat inderdaad op een probleem wijst. Het in het ontwerp voorgestelde systeem zou op dit vlak een aanzienlijke vooruitgang moeten bieden, aangezien alle asielzoekers die zonder middelen het land binnenkomen, in een opvangcentrum worden opgevangen. Jongeren zullen dus niet zonder meer « in de woestijn » verdwijnen.
Bij de interministeriėle conferentie migrantenbeleid werd een werkgroep opgericht om een begeleidingsstructuur voor minderjarige asielzoekers op te zetten in het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen, de dienst Vreemdelingenzaken en de opvangcentra.
In de interministeriėle conferentie worden inderdaad ook onderhandelingen gevoerd met de gemeenschapsminister van Cultuur, Gezin en Welzijn over een meer duurzame opvang van alleenstaande jongeren in de bijzondere jeugdzorg. Zodra er een vergelijk is over de verdeling van de financiėle lasten, is er zeker een akkoord mogelijk.
De staatssecretaris onderstreept overigens dat de opvang die momenteel door de N.G.O.'s wordt aangeboden kwalitatief op een hoog niveau staat. Meestal betreft het hier kleinschalige projecten.
Een senator wijst erop dat het ontwerp geen oplossing biedt voor de personen die niet in aanmerking komen voor het statuut van politiek vluchteling, maar van wie de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen erkent dat ze om humanitaire redenen niet naar hun land kunnen terugkeren. Voor deze mensen is de drastische beperking van de O.C.M.W.-hulp een levensgroot probleem.
De staatssecretaris erkent dat er een probleem is in verband met de asielzoekers die werden afgewezen maar die om redenen onafhankelijk van hun wil niet naar hun land terug kunnen.
Zoals ook in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd meegedeeld, zullen hier geen algemene maatregelen worden getroffen, maar zijn er individuele oplossingen mogelijk. Het uitvaardigen van een algemene maatregel heeft immers als nadeel dat hij een aantrekkingsfactor kan betekenen voor illegale immigratie. Zo belet bijvoorbeeld Serviė momenteel dat Kosovaren, zelfs zij die vrijwillig willen teruggaan, naar Kosovo kunnen terugkeren. Voor de betrokkenen zal zoveel mogelijk een individuele oplossing gezocht worden; het is evenwel niet wenselijk dat bij algemene maatregel gesteld zou worden dat Kosovaren sowieso hier rechtsgeldig kunnen verblijven na de definitieve afwijzing van hun asielaanvraag. Bepaalde personen zouden dan louter naar Belgiė kunnen komen om hier oneigenlijk te genieten van deze algemene maatregel inzake de verblijfstatus van Kosovaren. De O.C.M.W.'s kunnen deze personen steun verlenen, maar die wordt niet terugbetaald door het ministerie van Volksgezondheid.
Een senator merkt op dat de vreemdeling die een verklaring ondertekent waarin hij zijn uitdrukkelijk voornemen te kennen geeft het grondgebied zo snel mogelijk te verlaten, gedurende maximum een maand recht zal hebben op maatschappelijke dientsverlening. Wat gebeurt er na die termijn ? De betrokkene zal volledig zonder bestaansmiddelen komen te zitten.
De staatssecretaris beaamt dat de asielzoeker die wordt uitgewezen en verklaart het land te willen verlaten via de Internationale Organisatie voor Migratie (I.O.M.), nog maximaal één maand aanspraak kan maken op maatschappelijke dienstverlening.
Normaal volstaat een periode van één maand om de procedure inzake vrijwillige repatriėring af te ronden. Mocht dit voor bepaalde landen niet het geval zijn, dan kan de betrokkene een verlenging van zijn verblijfsvergunning vragen aan de dienst Vreemdelingenzaken en blijft hij gedurende deze verlenging gerechtigd op maatschappelijke dienstverlening.
Verschillende leden hebben vragen in verband met de notie « dringende medische hulp » die wordt gehanteerd in het voorgestelde artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Het tweede lid van deze paragraaf geeft de Koning de bevoegdheid te bepalen wat onder het begrip dient te worden verstaan.
De sprekers zien niet hoe « dringende medische hulp » in een reglementaire tekst kan worden gevat.
Zij vragen hoe de staatssecretaris het begrip opvat en waarom het nodig werd geacht ter zake een machtiging aan de Koning in het ontwerp in te schrijven.
De staatssecretaris antwoordt dat ook hij niet ziet hoe de notie « dringende medische hulp » in een wettelijke omschrijving zou kunnen worden gevat. Zoals zij in de voorliggende tekst wordt opgevat, is het uitsluitend de behandelende geneesheer die, vanuit zijn deontologische verantwoordelijkheid, bepaalt welke verzorging hij noodzakelijk en dringend acht.
Indien de arts een behandeling als dringende hulpverlening attesteert, wordt die door het ministerie van Volksgezondheid terugbetaald aan het O.C.M.W. In de praktijk betekent dit dat de hulp niet beperkt is tot opname in een ziekenhuis of een spoedafdeling, maar een ruim spectrum van zorgverlening kan omvatten, inclusief preventieve behandelingen, prothesen en dergelijke meer.
De staatssecretaris merkt op dat er thans ook binnen het geneesherenkorps en de ziekenhuizen in dit verband nogal wat onzekerheid is. Die moet worden weggenomen via een koninklijk besluit waarin uitdrukkelijk wordt bepaald dat dringende medische hulp ruimer is dan de intramurale zorgverlening.
Anderzijds echter zal in het besluit worden vereist dat de hulpverlening een medisch karakter heeft. Een bepaalde rechtspraak heeft het begrip verruimd tot zaken zoals huisvesting of het toekennen van bestaansmiddelen. Dat kan niet de bedoeling van de wetgever geweest zijn.
Een lid stelt vast dat de staatssecretaris de dringende medische hulp op een ruime wijze opvat. Uiteindelijk bepaalt de arts, vanuit zijn deontologische code, wat al dan niet kan.
Zij vraagt in het licht hiervan waarom het nog nodig werd geacht de beperking in de wet in te schrijven.
De staatssecretaris antwoordt dat het begrip « dringende medische hulp » wel degelijk een restrictie inhoudt. Louter kosmetische ingrepen, bijvoorbeeld, kunnen niet « dringend » geacht worden.
De verantwoordelijkheid om te bepalen of een preventieve of curatieve ingreep dringend is, wordt evenwel bij de arts gelegd en die moet ter zake in eer en geweten oordelen.
Een commissielid merkt op dat de bepaling van artikel 65 die de maatschappelijke dienstverlening voor sommige personen beperkt tot de dringende medische hulp, afwijkt van artikel 1 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, dat stelt dat de maatschappelijke dienstverlening tot doel heeft een ieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. Het ontwerp gaat ook in tegen artikel 23 van de Grondwet en aan de internationale mensenrechtenverdragen.
In de Kamer van volksvertegenwoordigers heeft de minister van Binnenlandse Zaken dit standpunt betwist onder verwijzing naar de jurisprudentie van het Arbitragehof en het Hof van Cassatie, die staande hielden dat de voorgenomen maatregelen stroken met de internationale verplichtingen die Belgiė is aangegaan.
Op welke rechterlijke beslissingen heeft de minister zich gebaseerd ?
Een ander lid deelt de twijfel van de vorige spreker en vraagt hoe de beperking van de dienstverlening aan specifieke groepen tot dringende medische hulp te rijmen valt met het principe verwoord in artikel 1 van de organieke wet op de O.C.M.W.'s.
De staatssecretaris deelt mee dat hij de teksten van het cassatiearrest van 4 september 1995 en van het Arbitragehof van juni 1994 aan de commissie zal meedelen.
De vorige spreekster stelt vast dat de staatssecretaris, wat de overeenstemming van het voorgestelde artikel 57, § 2, met artikel 1 van het O.C.M.W.-wet en artikel 23 van de Grondwet betreft, verwijst naar de rechtspraak van het Hof van Cassatie en het Arbitragehof, maar niet naar het advies van de Raad van State, die in dit verband wel ernstig voorbehoud maakt.
Zij merkt voorts op dat naar het oordeel van de staatssecretaris, de notie « dringende medische hulp » voldoende ruim wordt opgevat om de noden bij de betrokken groep op te vangen. Hoe kan dan het « succes » worden verklaard van de Organisatie van begeleiders van uitgeprocedeerden en Artsen zonder Grenzen, die alternatieve netwerken van geneesheren en ziekenhuizen opbouwen om medische hulp te bieden aan personen die illegaal in het land verblijven ?
De staatssecretaris ziet hiervoor twee redenen.
Hoe zeer dat ook te betreuren valt, toch stelt men vast dat een aantal artsen en ziekenhuizen weigeren hun verantwoordelijkheid te nemen. Zij sturen dit soort patiėnten door naar openbare ziekenhuizen of naar organisaties zoals Artsen zonder Grenzen.
Daarnaast is er de vrees bij de uitgeprocedeerde asielzoekers zelf, dat de medische gegevens zullen worden doorgegeven met het oog op een repatriėring.
De staatssecretaris onderstreept dat deze angst volkomen ongegrond is. Integendeel, iemand die opgenomen wordt met het oog op het verstrekken van dringende medische hulp krijgt bijna automatisch een verlenging van de uitwijzingstermijn.
De situatie is vergelijkbaar met de problemen die zich enige tijd geleden in het onderwijs voordeden. Personen die illegaal in het land verbleven, weigerden hun kinderen naar school te sturen uit vrees dat dit tot repatriėring zou leiden. In Vlaanderen heeft dit geleid tot een protocol met de onderwijssector en een formele belofte van de minister van Binnenlandse Zaken dat dit niet het geval zou zijn.
De staatssecretaris deelt mee dat het in zijn bedoeling ligt, naar analogie hiervan, een inspanning te leveren naar de medische wereld en de ziekenhuizen toe.
Een spreekster stipt aan dat er naast de twee door de staatssecretaris genoemde redenen, nog andere factoren in de gezondheidszorg drempelverhogend werken voor bestaansminimumtrekkers in het algemeen en asielzoekers in het bijzonder.
Zo moeten privé-ziekenhuizen in sommige steden noodgedwongen patiėnten weigeren omdat de betrokken O.C.M.W.'s de verstrekte zorg weigeren terug te betalen vanuit de redenering dat patiėnten die O.C.M.W.-steun krijgen, zich ook in een O.C.M.W.-ziekenhuis moeten laten verzorgen.
Het gebeurt zelfs dat ter zake protocollen worden gesloten tussen de ziekenhuizen. Dit is niet alleen een aanslag op de vrije artsenkeuze. Het brengt bovendien de patiėnten in verwarring die denken dat ze helemaal geen recht hebben op medische verzorging.
Een senator is van oordeel dat de angst van de illegalen om hulp te vragen aan een officiėle instantie, niet onterecht is.
Het voorliggende ontwerp, evenals de huidige wet, laat voor bepaalde groepen slechts een beperkte hulpverlening toe. Dit houdt per definitie in dat elke vorm van dienstverlening gekoppeld wordt aan een verwittiging van de dienst Vreemdelingenzaken.
Een andere spreker meent te weten dat de bestanden van de O.C.M.W.'s inderdaad worden gekoppeld aan die van de dienst Vreemdelingenzaken.
De staatssecretaris antwoordt hierop dat op geregelde tijdstippen de O.C.M.W.-bestanden van gerechtigden op het equivalent van het bestaansminimum worden vergeleken met die van de dienst Vreemdelingezaken, om misbruiken met het bestaansminimum tegen te gaan.
Het betreft hier derhalve personen die legaal in het land verblijven en er zijn geen medische gegevens opgeslagen.
Wanneer een persoon die illegaal in het land verblijft een beroep doet op medische hulpverlening die terugbetaalbaar is door het ministerie van Volksgezondheid, is dit vanzelfsprekend op de hoogte van de verstrekte zorg. Deze gegevens worden evenwel niet doorgegeven aan de dienst Vreemdelingenzaken.
Indien het een ernstige ziekte betreft, al dan niet gepaard gaand met ziekenhuisopname, kan de betrokkene een opschorting van de uitwijzingstermijn om humanitaire redenen vragen. Het strekt de dienst Vreemdelingenzaken tot eer dat hier vrijwel automatisch wordt op ingegaan.
De vraag tot opschorting kan alleen uitgaan van de betrokkene of van zijn directe omgeving.
Een lid vreest dat met de invoering van het begrip « dringende medische hulp », zoals opgevat door de staatssecretaris, de deur wordt opengezet voor willekeur. Wat voor de ene arts dringend is, zal dat voor de andere niet zijn. Overigens is het ook voor een geneesheer in bepaalde gevallen niet altijd duidelijk wat de consequenties op lange termijn kunnen zijn van sommige kwalen. Een onjuiste inschatting van wat « dringend » is kan ernstige gevolgen hebben voor de betrokken patiėnt.
Zij wenst er daarom nogmaals voor te pleiten dat het voorgestelde artikel 57, § 2, in overeenstemming wordt gebracht met het algemene beginsel verwoord in artikel 1 van de organieke wet op de O.C.M.W.'s. Dit zou betekenen dat de persoon die illegaal in het land verblijft, recht heeft op de medische hulp die hem in staat stelt « een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid ».
De staatssecretaris repliceert dat het enige alternatief voor de voorgestelde regeling erin zou bestaan de definitie van dringende medische hulp vast te leggen in de wet of het koninklijk besluit. Dit zou zijns inziens tot onoverzienbare moeilijkheden leiden.
Door de omschrijving die het lid voorstelt, worden de door haar vermelde bezwaren niet weggenomen. Ook bij de verwijzing naar artikel 1 van de O.C.M.W.-wet behoudt de arts zijn beoordelingsbevoegdheid.
Een senator verklaart het eens te zijn met de visie van de staatssecretaris.
Indien de medische hulpverlening voor personen die illegaal in het land verblijven niet aan restricties wordt onderworpen, loopt men het risico dat personen het land gaan binnenkomen, alleen om zich te laten verzorgen.
Een te ruime omschrijving leidt tot misbruiken en die worden altijd betaald door andere groepen in de samenleving.
Hij vindt het alleen jammer dat van de toelichting die de staatssecretaris heeft verstrekt, niets is terug te vinden in het ontwerp.
De staatssecretaris antwoordt hierop dat die verduidelijkingen wel zullen worden opgenomen in het koninklijk besluit bedoeld in artikel 65.
Een lid vraagt of er reeds een ontwerptekst van dit koninklijk besluit, beschikbaar is. Zo niet, kunnen dan meer precieze gegevens worden meegedeeld over de inhoud ervan ?
Ook de informatie die door de staatssecretaris in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd verstrekt, is wat dit betreft erg vaag.
Zij stelt vervolgens vast dat, blijkens de antwoorden van de staatssecretaris, geen informatie over de medische hulpverlening aan illegalen wordt doorgegeven aan de dienst Vreemdelingenzaken of het Commissariaat-generaal. Waarom acht hij het dan nodig om in dit verband een protocol met de ziekenhuizen af te sluiten ?
De staatssecretaris antwoordt op deze laatste vraag dat de problemen die zich momenteel voordoen inzake de dringende medische hulp voor een groot deel te maken hebben met onwetendheid bij de zorgverstrekkers en angst bij de illegalen te worden verklikt.
Een aantal zorgverleners en zelfs sommige O.C.M.W.'s vrezen dat zij niet zullen worden terugbetaald voor het toedienen van ambulante medische hulp.
Deze vrees is volkomen onterecht aangezien ook met de huidige bepalingen er door de administratie geen enkele opportuniteitstoetsing gebeurt. Wanneer een arts hulp als dringend attesteert, wordt die ook terugbetaald.
Vandaar dat het nuttig zou zijn, naar analogie van de operatie die in het onderwijs werd doorgevoerd, een duidelijk rondschrijven aan het medisch korps en ziekenhuizen te richten waarin :
ze worden gewezen op hun plicht dringende medische hulp te verstrekken;
hun wordt verzekerd dat die hulp ook wordt terugbetaald;
uitdrukkelijk wordt bevestigd dat de medische gegevens die zij met het oog op deze terugbetaling verstrekken niet worden doorgegeven aan de instanties belast met de repatriėring;
wordt beklemtoond dat ook zij deze gegevens niet mogen doorgeven.
De staatssecretaris verklaart vervolgens dat de tekst van het koninklijk besluit nog niet werd uitgewerkt.
Hij stipt aan dat de procedure voor de terugbetaling van dringende medische hulp thans is vastgelegd in het ministerieel besluit van 30 januari 1995. Dit bepaalt dat de kosten worden terugbetaald op voorwaarde dat het O.C.M.W. een doktersattest voorlegt waaruit de dringende noodzakelijkheid van de verstrekkingen blijkt. De terugbetaling gebeurt derhalve ook nu uitsluitend op attestering door de behandelende arts. Dit blijkt ook uit de facturatie van ongeveer 100 dossiers per jaar die worden terugbetaald. Zij heeft betrekking op de meest diverse soorten preventieve en curatieve behandelingen.
Het koninklijk besluit zal :
de procedure bepalen om terugbetaling te bekomen;
vastleggen dat de arts alleen uitmaakt welke zorg nodig is in het kader van de dringende medische hulp;
verduidelijken dat dringende medische hulp niet beperkt is tot intramurale zorg en een preventief of curatief karakter kan hebben;
bepalen dat de zorg een medisch karakter moet hebben. De tekst zal op dit vlak derhalve enger zijn dan de definitie gehanteerd door een bepaalde rechtspraak, die ook financiėle steun en huisvesting als dringende medische hulp erkent.
Een lid stelt vast dat de voorwaarden en de procedure voor het terugbetalen van dringende medische hulp nu reeds vastgelegd zijn in een ministerieel besluit, dat blijkbaar naar behoren werkt. Waarom is het dan noodzakelijk deze materie opnieuw te gaan regelen in een koninklijk besluit ?
Een ander lid merkt op dat zowel de artsen als de ziekenhuizen deontologisch de plicht hebben personen in nood te helpen. Dit is een humanitair beginsel dat overal ter wereld wordt aanvaard en dat derhalve niet bij koninklijk besluit moet worden bevestigd.
Wat de vergoeding van deze zorg betreft, kan een dubbel standpunt worden ingenomen. De overheid kan post factum controleren of de verstrekte zorg wel nodig was en de terugbetaling hiervan afhankelijk maken of zij vertrouwt op de ernst en de vakbekwaamheid van het medisch korps. Ook in deze laatste hypothese, die de meest logische lijkt, hoeven er geen reglementaire bepalingen te worden uitgevaardigd.
Een derde spreekster is van oordeel dat de beperking tot « dringende » hulp altijd een appreciatie post factum van hogere instantie veronderstelt.
Uit de verklaringen van de staatssecretaris zou kunnen worden besloten dat een geslachtsverandering niet als dringende medische hulp wordt gezien. Wat echter indien de arts hiertoe toch besluit om een zelfmoord te voorkomen ?
Volgens welke procedure wordt uitgemaakt of de ingreep noodzakelijk was en welke criteria worden daarbij gehanteerd ?
De staatssecretaris antwoordt dat in de huidige situatie door het ministerie van Volksgezondheid geen opportuniteitstoetsing wordt gedaan bij de terugbetaling van de kosten. Er zijn ter zake ook weinig problemen. De 100 dossiers die jaarlijks worden terugbetaald, zijn een mengeling van acute ziekenhuisgeneeskunde, gewone geneeskundige zorg, fysiotherapie, tandverzorging, enz.
Dit neemt niet weg dat de administratie een algemene analyse maakt van de verstrekte zorg om eventuele misbruiken op te sporen. Wanneer van de 100 voorgelegde dossiers een substantieel deel afkomstig zou zijn van dezelfde zorgverlener en bovendien betrekking zou hebben op een specifiek soort behandeling, zal men zich vanzelfsprekend vragen gaan stellen.
De vorige spreekster concludeert dat er thans geen controle post factum van de afzonderlijke dossiers gebeurt en dat ook het koninklijk besluit niet in dergelijke controles zal voorzien.
Zij acht het niet meer dan logisch dat de overheid de resultaten van het beleid analyseert en opspoort waar misbruiken mogelijk zijn. Het betreft hier de normale beleidscontrole en hiervoor hoeft geen afzonderlijk koninklijk besluit te worden genomen.
De staatssecretaris antwoordt dat er verschillende technieken mogelijk zijn om misbruiken tegen te gaan. Dit kan gebeuren via de organen die in de orde toezien op de deontologische regels, door de weigering bepaalde prestaties terug te betalen, door onderhandelingen met groepen zorgverleners, enz.
Een andere spreker beaamt dit, maar naar zijn mening gaat het niet op dat voor een bepaalde groep patiėnten aparte controlemechanismen worden opgezet die afwijken van de gewone procedure.
De staatssecretaris wijst erop dat het normale mechanisme dat de terugbetaling van gezondheidszorg regelt, de nomenclatuur van de medische verstrekkingen is.
Deze nomenclatuur geldt niet voor de personen die illegaal in het land verblijven, voor wie alle verstrekte zorg volledig wordt vergoed. Het spreekt voor zich dat dit een eigen mechanisme voor het opsporen van misbruiken vergt.
Een senator merkt op dat hier niet de wetgeving inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering ter discussie is, maar het recht op maatschappelijke dienstverlening.
Artikel 1 van de O.C.M.W.-wet schrijft voor dat iedereen recht heeft op dienstverlening die een menswaardig bestaan mogelijk maakt.
Artikel 57 van dezelfde wet bepaalt dat de gemeenschap gehouden is tot medische hulpverlening aan personen en gezinnen die zelf niet in staat zijn die te bekostigen. Belgen, legale en illegale vreemdelingen die in deze situatie verkeren, moeten zich tot het O.C.M.W. wenden. Dat controleert niet alleen of de betrokkene inderdaad geen middelen van bestaan heeft, maar zal ook nagaan of de hulp nodig is voor een menswaardig bestaan. Men mag ervan uitgaan dat de O.C.M.W.'s geen louter kosmetische ingrepen zullen terugbetalen.
De senator begrijpt niet waarom binnen deze groep een categorie wordt afgezonderd die alleen een beroep kan doen op « dringende » hulpverlening, met daaraan gekoppeld een afzonderlijk controleregime post factum , dat misbruiken moet voorkomen.
Hij merkt op dat alleszins uit de feiten blijkt wat het resultaat is van een dergelijk beleid. Iedereen die op het terrein actief is, heeft, sinds de invoering van het begrip « dringende medische hulp » voor illegalen, een toeloop van hulpvragen vastgesteld bij alternatieve medische circuits zoals opgezet door Artsen zonder Grenzen.
Overigens kan ook de staatssecretaris hier niet blind voor zijn. De vaststelling dat honderd medische dossiers per jaar worden ingediend voor een bevolkingsgroep die vermoedelijk in de tienduizenden loopt, kan alleen tot de conclusie leiden dat de overgrote meerderheid van deze mensen zich buiten het officiėle circuit laat verzorgen.
Deze problemen worden niet opgelost door in een koninklijk besluit de begrippen te verduidelijken, maar door de uitzonderingsstelsels af te schaffen binnen een groep die reeds aan zware restricties inzake hulpverlening is onderworpen.
De staatssecretaris vindt dat een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen de verschillende stelsels. De medische kostenvergoeding door het R.I.Z.I.V. gebeurt op basis van een vastgestelde nomenclatuur volgens gelimiteerde bedragen.
De medisch-sociale hulpverlening voor bestaansminimumgerechtigden door het O.C.M.W. dekt, indien de betrokkene onbemiddeld is, de volledige kostprijs van de zorgverstrekking. De tenlasteneming gebeurt inderdaad pas na een sociaal en opportuniteitsonderzoek. Belangrijk hierbij is dat het O.C.M.W. zelf instaat voor deze vergoeding.
De zorgverstrekking aan personen die illegaal in het land verblijven, wordt volledig ten laste genomen door de federale overheid. De O.C.M.W.'s zijn slechts een tussenschakel in de vergoeding van de zorgverlener. Dit betekent dat zij ook op een heel andere wijze tegenover dit soort hulpverlening staan.
Dat verklaart waarom het noodzakelijk is een eigen systeem voor deze hulpverlening uit te werken, niet alleen wat de omschrijving betreft, maar ook inzake afhandeling, controle en dergelijke meer.
De staatssecretaris beaamt dat de dringende medische hulp voor personen die illegaal in het land verblijven, reeds in 1993 in de O.C.M.W.-wet werd ingeschreven. Dit was toen echter niet de grote trendbreuk. Die was het gevolg van het feit dat op hetzelfde ogenblik de financiėle steun aan deze personen werd stopgezet.
De senator stelt vast dat de staatssecretaris geen antwoord heeft op de problemen met de medische hulpverlening die op het terrein wordt vastgesteld. Zijns inziens kan daaraan alleen een einde worden gemaakt door terug te keren naar de situatie vóór 1993 en het begrip « dringende medische hulp » uit de O.C.M.W.-wetgeving te schrappen.
Uit wat voorafgaat blijkt dat de aandacht van de commissie vooral gegaan is naar het probleem van de dringende medische hulpverlening.
Een meerderheid van de commissie (7 leden) brengt het volgende advies uit :
« Gezien de moeilijkheden die zich op het terrein voordoen bij de medische hulpverlening aan personen die illegaal in het land verblijven en teneinde de onzekerheid in dit verband bij de zorgverleners weg te nemen, is de commissie van oordeel dat het verkieslijk ware geweest de beginselen opgesomd door de staatssecretaris in de tekst van het ontwerp op te nemen.
Niettemin kan de commissie zich akkoord verklaren met het behoud van het begrip « dringende medische hulp » in artikel 65 van het ontwerp, zoals dit door de staatssecretaris tijdens de bespreking werd ingevuld.
Dit betekent met name :
dat alleen de behandelende arts bepaalt welke zorg in het kader van de « dringende medische hulp » wordt verstrekt en dat de terugbetaling uitsluitend gebeurt volgens zijn attestering;
dat in het kader van de terugbetalingsprocedure door de administratie, de medische dossiers niet afzonderlijk aan een opportuniteitscontrole worden onderworpen;
dat het begrip een ruim spectrum van intramurale en ambulante zorgverstrekking omvat, die zowel van preventieve als van curatieve aard kan zijn;
dat de verstrekte zorg een medisch karakter moet hebben en derhalve geen financiėle steun of huisvesting kan omvatten.
De commissie onderschrijft tevens het voornemen van de staatssecretaris om een rondschrijven te richten aan de zorgverleners waarin de vrije artsenkeuze wordt bevestigd en dat de nodige garanties biedt inzake de vertrouwelijkheid van medische gegevens tegenover diensten belast met de repatriėring van personen die illegaal in het land verblijven. »
Het minderheidsstandpunt (5 leden) luidt als volgt :
« De commissie kan zich akkoord verklaren met het behoud van het begrip « dringende medische hulp » in artikel 65 van het ontwerp, zoals dit door de staatssecretaris tijdens de bespreking werd ingevuld.
Dit betekent met name :
dat alleen de behandelende arts bepaalt welke zorg in het kader van de « dringende medische hulp » wordt verstrekt en dat de terugbetaling uitsluitend gebeurt volgens zijn attestering;
dat in het kader van de terugbetalingsprocedure door de administratie, de medische dossiers niet afzonderlijk aan een opportuniteitscontrole worden onderworpen;
dat het begrip een ruim spectrum van intramurale en ambulante zorgverstrekking omvat, die zowel van preventieve als van curatieve aard kan zijn;
dat de verstrekte zorg een medisch karakter moet hebben en derhalve geen financiėle steun of huisvesting kan omvatten.
Gezien de moeilijkheden die zich op het terrein voordoen bij de medische hulpverlening aan personen die illegaal in het land verblijven en teneinde de onzekerheid in dit verband bij de zorgverleners weg te nemen, acht de commissie het wenselijk dat de bevoegde bovenvermelde beginselen in de tekst van het ontwerp worden opgenomen.
De commissie onderschrijft tevens het voornemen van de staatssecretaris om een rondschrijven te richten aan de zorgverleners waarin de vrije artsenkeuze wordt bevestigd en dat de nodige garanties biedt inzake de vertrouwelijkheid van medische gegevens tegenover diensten belast met de repatriėring van personen die illegaal in het land verblijven. »
Dit verslag is aangenomen bij eenparigheid van de 10 aanwezige leden.
De Rapporteur,
Jacques SANTKIN. |
De Voorzitster,
Lydia MAXIMUS. |