1-314/2

1-314/2

Belgische Senaat

ZITTING 1995-1996

13 JUNI 1996


Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag inzake nucleaire veiligheid, gedaan te Wenen op 20 september 1994


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVR. LIZIN


I. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Op 20 september 1994 heeft ons land, samen met een 40-tal andere landen, het Verdrag inzake Nucleaire Veiligheid ondertekend op de zetel van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (I.A.E.A.) te Wenen. Nadat beide wetgevende kamers met dit verdrag hebben ingestemd, zal ons land in staat zijn de officiële bekrachtigingsoorkonden neer te leggen. België zich zal aldus bij de groep van landen vervoegen die verdragsluitende partij zijn van dit nieuwe internationaal verdrag op het gebied van de vreedzame toepassingen van kernenergie. De Belgische bekrachtiging komt op een cruciaal moment. Zij kan wellicht het startschot geven voor de inwerkingtreding van het Verdrag.

Het feit dat de minister van Binnenlandse Zaken de verdediging van dit wetsontwerp op zich neemt, vereist wellicht enige toelichting. In het verleden was de bevoegdheid over nucleaire veiligheid en stralingsbescherming immers versnipperd over verschillende leden van de Regering, onder wie de minister van Tewerkstelling en Arbeid, de minister van Volksgezondheid en Leefmilieu en de minister van Binnenlandse Zaken. Sinds het aantreden van de huidige Regering werden al deze bevoegdheden samengebracht bij de minister van Binnenlandse Zaken. Aldus werd tegemoet gekomen aan een belangrijke verzuchting van de parlementaire onderzoekscommissies, opgericht naar aanleiding van de kernramp van Tsjernobyl en de S.C.K./Transnuklear-affaire.

Alvorens in te gaan op het Verdrag zelf, zijn ontstaansgeschiedenis, zijn inhoud en de verplichtingen die eruit voortvloeien, lijkt het mij nuttig u het belang en de invloed te schetsen van de bestaande internationale akkoorden en samenwerkingsverbanden in de nucleaire sector. Dit Verdrag is inderdaad slechts het laatste in een lange rij.

De ontwikkeling van de nucleaire toepassingen, het beheer van de industriële activiteiten en de controle over de werking van de kerninstallaties is zo complex, stelt zulke hoge eisen inzake gekwalificeerde personen en mobiliseert dergelijk belangrijke middelen in de vorm van kennis en kapitaal, dat een bundeling van de krachten op internationaal niveau in deze sector onontbeerlijk is om successen te boeken en de activiteiten in goede banen te leiden. In de nucleaire sector bestaat er dan ook sinds lang een traditie van internationale samenwerking, in praktisch alle belangrijke domeinen. Het is enkel dankzij deze internationale samenwerking dat een nuclaire sector in ons land in stand kan worden gehouden. Voor een klein land als België is het van belang om stevig verankerd te zijn in deze internationale gemeenschap.

Te uwer informatie wil ik even een opsomming geven van de diverse nucleaire verdragen die ons land heeft ondertekend, zonder diep op hun inhoud in te gaan.

Overzicht van de verschillende internationale verdragen op nucleair gebied

In 1957 stond België mee aan de wieg van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, beter bekend als het Euratom-verdrag. Het verdrag werd goedgekeurd door de wet van 2 december 1957. Het stelde een gemeenschappelijke markt in voor de nucleaire brandstoffen, voorzag maatregelen ter voorkoming van misbruik van kerntechnologie, stimulansen voor het wetenschappelijk onderzoek, leningen voor investeringen, creëerde uniforme veiligheidsnormen, enz.

Sinds 1958 is ons land lid van het Internationaal Atoomenergie Agentschap, waarvan het statuut door de Verenigde Naties werd goedgekeurd op 26 oktober 1956. Het Verdrag inzake niet-verspreiding van kernwapens, werd door ons land op 20 augustus 1968 ondertekend en trad in de loop van 1970 in werking. Het verdrag kende bijzondere opdrachten toe aan het I.A.E.A. om erop toe te zien dat kernmaterialen en technologie niet voor militaire toepassingen zouden worden aangewend. Alvorens het verdrag door de landen van de Europese Gemeenschap kon worden goedgekeurd was een overeenkomst noodzakelijk tussen Euratom en het I.A.E.A. Deze overeenkomst werd ondertekend op 5 april 1973 en middels de wet van 14 maart 1975 werden beide internationale verdragen door ons land goedgekeurd. Krachtens de wet van 20 juli 1978 hebben de inspecteurs van het I.A.E.A. de toelating bekomen om inspectie- en verificatiewerkzaamheden te verrichten op het Belgisch grondgebied.

Het Verdrag inzake externe beveiliging van kernmateriaal van 3 maart 1980 stelt regels vast voor de beveiliging van internationale transporten van kernmateriaal. Middels de wet van 24 juli 1984 heeft ons land het verdrag goedgekeurd. Het is op 8 februari 1987 in werking getreden.

Naast het I.A.E.A. is ons land lid van het Kernenergie Agentschap van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (O.E.S.O.), dat zijn vestiging heeft te Parijs. Het gaat hier om een actieve organisatie waar de geïndustrialiseerde landen gemeenschappelijke visies trachten te ontwikkelen, op tal van nucleaire beleidsmateries.

Verschillende internationale verdragen en protocollen hebben de burgerlijke aansprakelijkheid tot voorwerp in geval van schade veroorzaakt door een ongeval in een nucleaire installatie. Er is het Verdrag van Parijs van 1960, het Aanvullende Verdrag van Brussel van 1963, de wijzigingsprotocollen van 1964 en 1982. België heeft al deze verdragteksten ondertekend. Tenslotte is er het Verdrag van Wenen, dat via een gemeenschappelijk protocol van 21 september 1988, verbonden is met het Verdrag van Parijs. Deze verdragteksten beperken de aansprakelijkheid van de exploitant, maar stellen een internationale solidariteitsregeling in. Het Tsjernobyl-ongeval heeft aangetoond dat het schadevergoedingsbedrag voorzien in de verdragen totaal ontoereikend is. Over een wijziging van de bestaande verdragen wordt dan ook reeds geruime tijd gediscussieerd.

Op het domein van de stralingsbescherming zijn er verschillende internationale instellingen actief : het wetenschappelijk comité U.N.S.C.E.A.R. opgericht door de Verenigde Naties, de Internationale Commissie voor Stralingsbescherming (I.C.R.P.), de Wereld Gezondheidsorganisatie (W.H.O.) en het I.A.E.A. Al deze instellingen formuleren aanbevelingen over de organisatie van de stralingsbescherming. In uitvoering van het Euratom-verdrag werden een 6-tal richtlijnen uitgevaardigd die de basisnormen vaststellen geldig voor nucleaire werkers en de bevolking. Deze richtlijnen bepalen in belangrijke mate de inhoud van onze nucleaire reglementering. Een nieuwe richtlijn is in voorbereiding, die opnieuw een grondige aanpassing van onze reglementering met zich zal brengen.

Na het ongeval van Tsjernobyl kwamen in de sector van de nucleaire noodplanning onder de auspiciën van het I.A.E.A. twee internationale verdragen tot stand : één over de voortijdige kennisgeving van een nucleair ongeval en één over de onderlinge bijstand in geval van een kernongeval. Beide verdragen zijn van kracht sinds respectievelijk 27 oktober 1986 en 26 februari 1987, tussen een 70-tal landen, waaronder België.

Het transport van radioactieve stoffen is een activiteit die bij uitstek beheerst wordt door een aantal internationale verdragen : de Europese Overeenkomst betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (A.D.R.-verdrag), het internationaal reglement betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor (R.I.D.-verdrag), International Maritime Dangerous Good Code (I.M.D.G.), de Internationale Organisatie voor burgerluchtvaart (I.C.A.O.) en het Internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen per binnenscheepvaart op de Rijn. Al deze verdragen bevatten een luik voor het vervoer van nucleaire stoffen.

Het storten van radioactief afval in zee, een praktijk die vele jaren door ons land werd toegepast, werd geregeld door de London Dumping Convention van 1972. Men zal zich herinneren dat het verdrag in februari 1994 werd aangepast, teneinde het storten te verbieden.

Uit dit overzicht moge blijken dat de nucleaire activiteiten stevig ingebed zijn in een internationale veiligheidscultuur. Alles bij elkaar zijn er wel meer dan 30 internationale verdragen en richtlijnen die de activiteiten van de nucleaire sector in goede banen trachten te leiden, zonder melding te maken van de diverse bilaterale akkoorden inzake nucleaire samenwerking. Het Verdrag inzake Nucleaire Veiligheid voegt hier een nieuw instrument aan toe, en dit zal zeker niet het laatste zijn. Zo zal er in het kader van pan-Europees Energiehandvest, ondertekend te Brussel op 26 oktober 1995, ook een nucleair protocol worden gesloten met de landen uit Centraal- en Oost-Europa, dat in sommige opzichten het Verdrag inzake Nucleaire Veiligheid zal overlappen.

Voorgeschiedenis van het Verdrag inzake Nucleaire Veiligheid

Het Verdrag inzake Nucleaire Veiligheid is een rechtstreeks gevolg van de groeiende bezorgdheid omtrent de onveilige toestand waarin vele nucleaire installaties in Centraal- en Oost-Europa zich bevinden. Tal van technische en financiële bijstandsprogramma's werden de voorbije jaren opgezet om sommige onveilig geachte installaties te sluiten of om de veiligheid van andere installaties te verbeteren (initiatieven van I.A.E.A, E.U., B.I.R.D., G-7). Naast deze programma's is het echter noodzakelijk om de algemene veiligheidscultuur via institutionele maatregelen te verbeteren.

In februari 1990 formuleerden de Lid-Staten van de Europese Unie de idee om een internationale conferentie te houden, waarop een globale balans van de toestand zou worden opgemaakt en waarop nadere voorstellen zouden worden uitgewerkt om de nucleaire veiligheidscultuur te verbeteren. Dit Europese voorstel moet mede worden gezien in de aanloop naar de V.N.-Conferentie over Duurzame Ontwikkeling te Rio de Janeiro die in mei 1992 van start zou gaan. Op de 34e sessie van Algemene Vergadering van het I.A.E.A., gehouden in september 1990, werd formeel tot de organisatie van zo'n conferentie besloten. Deze conferentie had plaats te Wenen van 2 tot 6 september 1991, onder het thema : « Conférence internationale sur la Sûreté nucléaire : Stratégie pour l'Avenir. » De verklaring die na afloop van de conferentie werd aangenomen, voorzag in punt 9 :

« There is a need to consider an integrated international approach to all aspects of nuclear safety, including safety objectives for radioactive wastes, which would be adopted by all governments, and in this connection, the potential value of a step by step approach to a framework convention is recognized; and, therefore the Conference requests the governing bodies of I.A.E.A. that they organize the preparation of a proposal on the necessary elements of such a formalized international approach, examining the merits of various options and taking into account the activities and roles of relevant international and intergovernmental bodies and using the guidance and mechanisms already established in the I.A.E.A. »

In de lente van 1992 stelde de directeur-generaal van het I.A.E.A. een experten-werkgroep samen die de opdracht kreeg de tekst van een ontwerp-verdrag op te stellen. Vertegenwoordigers van meer dan 50 landen, waaronder België, namen deel aan de werkzaamheden van de werkgroep die vergaderde tussen mei 1992 en februari 1994.

De tekst van het ontwerp-verdrag werd unaniem goedgekeurd op een diplomatieke conferentie die gehouden werd te Wenen van 14 tot 17 juni 1994 en bijgewoond door 83 landen en 4 internationale organisaties (I.A.E.A., Euratom, O.E.S.O., U.N.E.S.C.O.).

Het Verdrag werd op 20 september 1994 op de zetel van de I.A.E.A. voor ondertekening opengesteld. Het werd nog dezelfde dag door 43 landen ondertekend, waaronder België. Dit aantal is inmiddels opgelopen tot 63 (situatie juni 1996).

Inhoud van het verdrag

Het verdrag streeft ernaar om in alle landen van de wereld de nucleaire veiligheidscultuur op een zo hoog mogelijk peil te tillen en te handhaven. Het verdrag legt zonder onderscheid dezelfde verplichtingen op voor alle verdragsluitende staten. Ook landen zonder nucleaire installaties kunnen tot het verdrag toetreden. Toch is het in de eerste plaats bedoeld voor de landen uit Centraal- en Oost-Europa en voor bepaalde ontwikkelingslanden.

Het verdrag is enkel van toepassing op de werking van kerncentrales, dus reactoren voor elektriciteitsproduktie. De oorspronkelijke bedoeling om het verdrag ook toepasselijk te maken op andere kerninstallaties, zoals de berging van kernafval, is niet haalbaar gebleken. Voor het beheer van radioactief afval wordt onder auspiciën van het I.A.E.A. gewerkt aan een ander ontwerp-verdrag.

Het gaat hier om een « stimulerend » verdrag in plaats van een « sanctionerend » verdrag : de tekst formuleert een aantal fundamentele beginselen waaraan de nucleaire veiligheid moet beantwoorden. Het verdrag stelt echter geen supra-nationale controlemiddelen of sancties vast op de naleving van deze principes. Ook dit is tijdens de voorbereidende werkzaamheden van het verdrag politiek onhaalbaar gebleken.

Deze algemene beginselen hebben onder meer betrekking op :

­ het wettelijk en reglementair kader;

­ een onafhankelijk regulerend orgaan;

­ de veiligheid van bestaande kerninstallaties;

­ de inplanting van nieuwe kerninstallaties;

­ de wijze van bedrijfsvoering;

­ het uitwerken van rampenbestrijdingsplannen.

Alhoewel het verdrag de sluiting impliceert van onveilig geachte installaties, laat het toe dat staten sociaal-economische overwegingen inroepen om de sluiting uit te stellen. De enige verplichting die uit het verdrag voortvloeit is het opstellen, om de 3 jaar, van een nationaal verslag dat vervolgens besproken zal worden op een toetsingsconferentie. Het gaat hier om een zuiver politiek drukkingsmiddel : de verdragsluitende staten worden ertoe aangezet maatregelen te treffen om bespaard te blijven van de kritiek van de internationale gemeenschap.

De toetsingsconferenties kunnen uitgroeien tot een internationaal forum waarbij de verantwoordelijken voor de nucleaire veiligheid uit de diverse landen elkaar ontmoeten om elkaar kritisch te bevragen en ervaringen uit te wisselen. De geregelde redactie van een nationaal rapport kan ook voor ons land een waardevolle reflectie zijn op het gevoegde veiligheidsbeleid.

Volgens het verdrag moet ieder land een regulerend orgaan oprichten, dat onafhankelijk staat van de instellingen die zich bezighouden met de promotie van kernenergie. Het in oprichting zijnde Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (F.A.N.C.) beantwoordt volkomen aan deze omschrijving. De redactie van het 3-jaarlijks nationaal rapport zal geen grote supplementaire inspanning vergen, aangezien het F.A.N.C. elk jaar een verslag moet opmaken ten behoeve van de wetgevende kamers.

De wet van 15 april 1994 waarbij het Agentschap wordt opgericht, zal binnenkort gedeeltelijk in werking worden gesteld, zodat de Raad van Bestuur alle praktische voorbereidingen kan treffen tot operationalisering van deze nieuwe instelling. Op de gehele inwerkingtreding dient gewacht op de uitvoeringsbesluiten, die voor advies bij de Raad van State liggen. Ondertekening staat open voor alle landen, ook niet-nucleaire.

Stand van de ratificaties en van de inwerkingtreding :

Van de 63 landen die het verdrag hebben ondertekend, hebben er 21 het ook geratificeerd (situatie juni 1996). Onder de ratificaties zijn er 14 landen met een werkzame nucleaire reactor op hun grondgebied.

Volgens artikel 31 zijn er 22 ratificaties nodig om het verdrag in werking te laten treden, waarvan ten minste 17 met een in werking zijnde kerncentrale. Er zijn bijgevolg nog slechts 3 ratificaties vereist van landen met een kernenergieprogramma voor de inwerkingtreding. Rekening houdend met de ratificatie van de Russische Federatie en van Litouwen, die spoedig worden verwacht, kan België het 24e land zijn dat het verdrag ratificeert en de 17e nucleaire staat. In dat geval wordt het verdrag automatisch van kracht 90 dagen na de Belgische ratificatie. Zes maanden later kan de eerste vergadering van de verdragsluitende partijen plaatsvinden (voorzien in artikel 21), waarop de datum van de eerste toetsingsconferentie zal worden vastgesteld.

De inwerkingtreding van het verdrag wordt reeds intensief voorbereid op vergaderingen van de ondertekenaars, waarvan de 3e zopas heeft plaatsgehad te Wenen (3-7 juni 1996).

De planning die er werd afgesproken zou er als volgt kunnen uitzien :

­ laatst vereiste ratificatie : eind 1996

­ eerste vergadering : september 1997

­ eerste nationaal rapport : maart 1998

­ eerste toetsingsconferentie : september 1999.

Op de voorbereidende vergaderingen is grote belangstelling gebleken van de niet-nucleaire staten. Het nationaal rapport dat deze landen moeten indienen zal uiteraard veel beperkter zijn, in vergelijking met de landen die beschikken over kerncentrales. Via hun toetreding krijgen deze landen inzage in het veiligheidsbeleid van hun buren en kunnen zij de toetsingsconferenties bijwonen.

II. BESPREKING

Alhoewel een lid om principiële redenen kernenergie verwerpt, is ze bereid in te stemmen met het voorliggend verdrag, omdat het een eerste stap betekent in de richting van nucleaire veiligheid.

Welke zijn de volgende verdragsrechtelijke stappen in het kader van de internationale nucleaire reglementering ? Welke houding zal België hierbij aannemen ?

Wat is het standpunt van België ten aanzien van de uiterst hoge graad van onveiligheid in de meeste kerncentrales die in Oost-Europa gevestigd zijn ?

Welke bijdrage levert België aan het onderzoek over de toepassing van de alternatieve energiebronnen ?

Een lid stelt vast dat het verdrag niet van dwingende aard is.

De minister van Binnenlandse Zaken antwoordt dat dat wel zo is maar dat het verdrag niet in sancties van juridische aard voorziet.

De minister wijst erop dat elke verdragsluitende partij binnen het kader van haar nationaal recht de wetgevende, regelgevende en bestuurlijke maatregelen dient te nemen ter nakoming van de door het verdrag opgelegde verplichtingen. Artikel 5 van het verdrag bepaalt zelfs dat er, ter voorbereiding van de zogenaamde toetsingsvergaderingen, telkens een rapport dient te worden opgesteld (artikelen 5 en 20).

De minister legt uit dat in de internationaalrechtelijke betrekkingen een verdrag zonder juridische sancties een zeer courante techniek en vaak een nuttige stap is in de goede richting.

De minister geeft het voorbeeld van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens dat bij de ondertekening van het verdrag wel in een sanctie voorzag, die weliswaar niet verplicht is.

De mogelijkheid om een zaak voor te leggen aan het Europees Hof voor de rechten van de mens stond alleen dan open wanneer de partijen het daarover eens waren.

Frankrijk heeft er bijvoorbeeld 20 jaar over gedaan om hiervoor zijn instemming te geven.

Op het vlak van de nucleaire veiligheid bevindt men zich internationaalrechtelijk in een beginfase. Dit is vooral het gevolg van de zeer grote verschillen in nucleaire veiligheid tussen de landen onderling en van de zeer problematisch economische toestand in een aantal Oosteuropese landen waar kerninstallaties in werking zijn.

Het lid plaatst vraagtekens bij de betrouwbaarheid van de informatie over de nucleaire veiligheid zoals de betrokken landen die meedelen.

Het lid verwijst naar Oekraïne dat tot nu toe ieder probleem van nucleaire veiligheid ontkent.

De minister geeft toe dat de betrokken landen zelf de gevraagde informatie over de toestand van de nucleaire veiligheid op hun grondgebied verstrekken. Dit betekent echter niet dat die landen binnen de nieuwe internationale context de werkelijkheid volledig kunnen vertekenen. Het zal wellicht wel enige tijd in beslag nemen vooraleer sommige landen en kwalitatief voldoende hoogstaand rapport zullen inleveren.

De techniek van de geregelde rapportering is in het kader van internationale verdragen niet nieuw. Het werpt pas na enige tijd zijn vruchten af.

Men mag de druk uitgaande van de andere Lid-Staten, in het kader van een internationale conferentie, ten aanzien van Lid-Staten die het nog niet zo nauw nemen met de gangbare normen en regelgeving niet onderschatten. Op het vlak van de mensenrechten heeft men reeds enige positieve ervaring opgedaan.

Het is duidelijk dat België veel verder staat op het vlak van normering, reglementering en veiligheidscontrole, maar in dit stadium is het te vroeg om sancties op te leggen aan landen die normen uitgewerkt in het voorliggend kaderverdrag niet of nog niet kunnen toepassen.

Positief is dat de problemen van nucleaire veiligheid in de landen van Centraal- en Oost-Europa en in de Russische Federatie reeds bespreekbaar zijn.

Zowel Oekraïne als de Russische Federatie hebben op 20 september 1994 het Verdrag inzake nucleaire veiligheid ondertekend, wat nog niet het geval is voor Belarus.

Er gaat dus van het Verdrag inzake nucleaire veiligheid in de eerste plaats een stimulerende functie uit.

Op de vraag van een lid over de eventuele band tussen het voorliggend verdrag en de steunprogramma's van de Europese Unie aan landen die problemen met nucleaire veiligheid op hun grondgebied vertonen, antwoordt de minister dat die niet van juridische aard is. De facto gaat de hulp natuurlijk naar de landen die voorliggend verdrag hebben ondertekend, en in die zin zijn het verdrag en de Europese hulpprogramma's complementair.

Een senator stelt vast dat het verdrag een aantal opbouwende aspecten vertoont. Eindelijk geeft men toe dat de straling afkomstig van kerninstallaties schadelijke gevolgen teweeg brengt.

Spreker verwijst onder meer naar artikel 6, volgens hetwelk indien een vergroting van de veiligheid niet kan worden verwezenlijkt, plannen dienen te worden uitgevoerd gericht op sluiting van de kerninstallatie zodra zulks praktisch mogelijk is.

Voorts stelt de senator vast dat het verdrag ook enkele schaduwzijden vertoont.

Zij spreekt de vrees uit dat het verdrag door de Oost-Europese landen als voorwendsel zal worden aangewend om hulp te ontvangen.

Men weet echter dat sommige kerninstallaties nooit in die mate aangepast kunnen worden dat ze ooit voldoende veiligheid zullen bieden. Een reeks van die kerncentrales, zoals de R.B.M.K.'s en de W.W.E.R., moet zo snel mogelijk gesloten worden. Op Europees vlak poogt men de levensduur van die centrales te rekken.

De geldmiddelen die aan een aantal hulpprogramma's worden besteed uitsluitend om bepaalde kerncentrales op een hoger veiligheidsniveau te brengen, zouden beter aangewend kunnen worden om kernenergie te bevorderen.

De senator betreurt dat in het verdrag geen sancties werden ingebouwd. De vergelijking met de mensenrechten gaat niet helemaal op. Het gaat hier immers om een reëel gevaar.

Na deze opmerkingen van algemene aard stelt de senator nog een aantal precieze vragen.

Het rapport dat om de drie jaar opgesteld moet worden, zal onder de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle vallen, dat zelfs reeds verplicht is jaarlijks een rapport op te stellen. Zullen deze rapporten overgezonden worden aan het Parlement ? Kan hierover een debat gevoerd worden ? Bevinden de uitvoeringsbesluiten zich thans voor advies bij de Raad van State ?

De minister antwoordt dat de voorstellen van de raad van bestuur voor het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle vóór het einde van de maand juni klaar zullen zijn.

Sommige artikelen zullen in werking treden om het Agentschap te kunnen oprichten, personeel in dienst te nemen, enz. Er is beslist dat het personeel door een externe instelling aangeworven zal worden.

Het koninklijk besluit dat de vergunningen voor de kerninstallaties regelt, bevindt zich sinds januari bij de Raad van State.

De senator stelt vast dat artikel 8 van het Verdrag voorziet in financiële middelen voor het regulerend lichaam dat tot taak heeft de wet- en regelgeving bedoeld in artikel 7 van het Verdrag ten uitvoer te leggen.

Zijn dit bijkomende financiële middelen voor het Federaal Agentschap ?

Punt 2 van dezelfde verdragsbepaling schrijft voor dat elke verdragsluitende partij passende maatregelen neemt om te zorgen voor een daadwerkelijke scheiding van taken tussen het regulerende lichaam en andere lichamen of organisaties die zich bezighouden met de bevordering of het gebruik van kernenergie.

Spreker herinnert zich dat voor de Wetenschappelijke Raad van het Federaal Agentschap dezelfde onverenigbaarheden niet zijn ingesteld.

De senator is verbaasd dat de Internationale Organisatie voor Atoomenergie het secretariaat waarneemt voor het verdrag. Het I.A.E.A. is dus niet alleen bevoegd voor de controle maar tevens voor de bevordering van kernenergie.

Verder voorziet artikel 14 in de beoordeling en verificatie van de veiligheid. Wat gebeurt er in dat verband in België ?

Op dit ogenblik worden de kerncentrales om de tien jaar nagezien door de centrales zelf. Zijn er nog andere vormen van evaluatie en controle gepland ?

In verband met artikel 15 dat betrekking heeft op de stralingsbescherming, zou de senator graag vernemen hoever het dossier Telerad gevorderd is.

Artikel 16 vraagt dat de rampenbestrijdingsplannen regelmatig getest worden. Wordt het rampenplan voor de nieuwe kerncentrale van Chooz, die weldra van start zal gaan, binnenkort aan een test onderworpen ?

Hoe zal de produktie van kernafval worden beperkt ? Wat is in verband hiermee in België bepaald ? Zal men afzien van de opwerking of van de ontmanteling van de centrales ? Welke betekenis mag gehecht worden aan punt 3 van artikel 20 waarin bepaald wordt dat elke verdragsluitende partij een redelijke mogelijkheid krijgt om de door andere verdragsluitende partijen ingediende rapporten te bespreken en hierbij toelichting te vragen ?

Een lid merkt op dat het verdrag aan het beoogde doel beantwoordt.

Het lid stelt echter vast dat het verdrag geen enkele verwijzing naar de Europese richtlijnen bevat. De Europese Commissie heeft een zeer specifieke bevoegdheid in een aantal aangelegenheden die betrekking hebben op de opslag, de vergunning voor kerninstallaties en de veiligheid van die installaties. De Europese richtlijnen met betrekking tot deze aangelegenheden bevatten veel strakkere regels dan het verdrag.

Een meer algemeen verdrag is weliswaar nuttig en onvermijdelijk omdat niet alle landen even ver staan op het vlak van de reglementering en normering inzake nucleaire veiligheid en controle. Maar het zou toch goed zijn uitdrukkelijk te refereren aan de desbetreffende artikelen in de Europese richtlijnen.

Het is belangrijk duidelijk te maken dat het Europees recht als dusdanig geenszins in vraag wordt gesteld door de ondertekening van voorliggend verdrag.

Het verdrag staat ter ondertekening open voor de Europese Commissie aangezien zij voor Euratom optreedt. Het gaat dus om de ondertekening en de toetreding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, de enige regionale organisatie die voldoet aan de voorwaarden van artikel 30. Is Euratom voornemens dit te doen ? Zo niet, kan België dit voorstellen aan Euratom (1), dat in een aantal materies immer zeer ruime bevoegdheden heeft.

Een lid is van oordeel dat het voorliggend verdrag een beperkte stap in de goede richting is. Wellicht kan het een positieve, stimulerende rol uitoefenen voor de Oosteuropese landen waaraan duidelijk moet worden gemaakt dat ze zelf de nodige inspanning moeten leveren. Het lid vreest immers dat het verdrag als voorwendsel door die landen zou worden aangewend om een beroep te kunnen doen op Europese financiering.

Ten slotte snijdt het lid de problematiek van de veiligheidssituatie in ons eigen land aan. Het Tsjernobyl-ongeluk heeft uitgewezen dat het niet beschikbaar zijn van jodiumtabletten in de omgeving van de kerncentrales schildklierkanker bij heel wat jonge patiënten veel vlugger doet ontwikkelen. Zelfs in ons eigen land schept deze voorzorgsmaatregel nog altijd problemen : in de onmiddellijke omgeving van de kerncentrales zijn er nog steeds geen jodiumtabletten beschikbaar. Het lid pleit ervoor dat in iedere apotheek aanzienlijke voorraden aan jodiumtabletten zouden voorradig zijn.

Een senator vraagt of het Verdrag inzake vroegtijdige kennisgeving van 1986 en het Verdrag over de hulp bij ongevallen met stralingsgevolgen (1986) door België geratificeerd zijn.

De minister bevestigt de ondertekening. De bekrachtiging is nog niet afgerond.

Dezelfde senator merkt op dat er volgens de noodplannen jodiumtabletten aanwezig moeten zijn bij de particulieren, bij alle overheidsinstanties en dat er een reserve aanwezig moet zijn in de commissariaten of bij de rijkswacht.

Een lid verklaart dat er voor de streek waar de kerncentrale van Tihange gelegen is, jodiumtabletten liggen in de ziekenhuizen.

De Minister van Binnenlandse Zaken wijst op de officiële houding van België : een moratorium inzake kernenergie is sedert december 1988 van kracht. Er kunnen dus geen nieuwe kerncentrales komen, wat gezien de vrij beperkte levensduur van de centrales op termijn een afbouw ervan inhoudt.

Nieuwe verdragen zijn in voorbereiding, zoals het verdrag betreffende het radioactief afval, en een protocol tot wijziging van het verdrag inzake schade bij ongevallen.

Zeer belangrijk is ook het in het kader van het Europees Energiehandvest te sluiten nucleair protocol met de landen van Centraal- en Oost-Europa. Dit protocol zou in grote mate de beperktheden vervat in voorliggend verdrag kunnen opvangen. Het protocol is een soort tweede-generatieverdrag inzake nucleaire veiligheid, waarover de besprekingen nog volop lopen.

Het stimuleren van gebruik van de alternatieve energie behoort in ruime mate tot de bevoegdheid van de Gewesten : rationeel energiegebruik enerzijds, het wetenschappelijk onderzoek ter zake anderzijds. Er wordt 1 frank per km3 afgehouden ten voordele van allerlei vormen van alternatief energieverbruik. De federale bevoegdheden hebben nog enkel betrekking op het vlak van de elektriciteitstarieven. In de schoot van het Controlecomité voor gas en elektriciteit, werd een speciale regeling uitgewerkt voor de opgewekte stroom die aan het elektriciteitsnet wordt teruggeleverd.

Vanuit het standpunt van een groter milieubewustzijn dienen de kleine verbruikers minder te betalen, vanuit een economisch standpunt zouden eerder de grote verbruikers minder dienen te betalen. Over dit spanningsveld tussen ecologie en economie wordt trouwens een permanent debat gevoerd.

De minister stelt vast dat het rationeel energiegebruik enkel bij de industrie en niet bij de huishoudens is doorgedrongen. Uit cijfers blijkt een aanzienlijke vermindering van energieverbruik door bedrijven, omdat het hun een aanzienlijk economisch voordeel biedt.

De minister is zich maar al te goed bewust van de meer gebrekkige reglementering inzake nucleaire veiligheid in Oost-Europa. De minister wijst er echter op dat het verdrag de resultante van het haalbare is, meer niet. Hulp aan de Oost-Europese landen met het oog op het opdrijven van maatregelen m.b.t. nucleaire veiligheid is onvermijdelijk, zo niet zullen de betrokken Oosteuropese landen geen voldoende inspanning ter zake leveren.

Een lijst van wat op het vlak van wet- en regelgeving door België reeds is gedaan, en wat nog moet worden uitgewerkt, wordt door de minister beloofd.

De minister is bereid de driejaarlijkse rapporten ter beschikking te stellen van de leden van de commissie.

De minister stelt vast dat de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (I.A.E.A.) inderdaad instaat zowel voor promotie als voor controle, wat bijgevolg niet in overeenstemming is met het verdrag dat ondertekend is. De minister acht dit een tekortkoming waaraan op termijn iets moet worden gedaan.

De Europese richtlijnen zijn uiteraard strenger dan de bepalingen waarin het voorliggend verdrag voorziet. Voor alle duidelijkheid herhaalt de minister dat de Europese richtlijnen en de nationale regelgevingen die verder gaan dan het Verdrag inzake nucleaire veiligheid, geldig blijven. Dit wordt trouwens uitdrukkelijk in het Verdrag bepaald.

De minister spreekt de wens uit dat Euratom het Verdrag zal ondertekenen. Hij herinnert aan punt 4 van artikel 30 van het Verdrag waarin de voorwaarden worden geformuleerd met het oog op de ondertekening door en de toetreding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

De lijst van de landen die het Verdrag ondertekend en geratificeerd hebben bevindt zich als bijlage bij het verslag.

Het rampenplan voor Chooz is goedgekeurd in september 1995, wat inhoudt dat er nu oefeningen dienen te worden georganiseerd.

Het Telerad-project is in uitvoering, alhoewel het met zware moeilijkheden op het vlak van het computerprogramma wordt geconfronteerd.

Ten slotte raakt de minister het probleem van de jodiumtabletten aan.

III. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING EN STEMMINGEN

Over artikelen 1 en 2 zijn geen opmerkingen gemaakt. Ze worden eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt met eenzelfde stemmenverhouding aangenomen.


Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De Rapporteur,
Anne-Marie LIZIN.
De Voorzitter,
Valère VAUTMANS.

BIJLAGE


Lijst van de landen die het Verdrag inzake nucleaire veiligheid ondertekend en bekrachtigd hebben

Bijwerking juni 1996

Convention on Nuclear Safety

State Date of Signature Means and date of
expression of consent
to be bound
Entry into Force
Algeria 20 Sept. 1994
Argentina* 20 Oct. 1994
Armenia 22 Sept. 1994
Australia 20 Sept. 1994
Austria 20 Sept. 1994
Bangladesh 21 Sept. 1995 21 Sept. 1995 (accepted)
Belgium* 20 Sept. 1994
Brazil* 20 Sept. 1994
Bulgaria* 20 Sept. 1994 8 Nov. 1995 (ratified)
Canada* 20 Sept. 1994 12 Dec. 1995 (ratified)
Chile 20 Sept. 1994
China* 20 Sept. 1994 9 Apr. 1996 (ratified)
Croatia 10 April 1995 18 April 1996 (approved)
Cuba 20 Sept. 1994
Czech Republic* 20 Sept. 1994 18 Sept. 1995 (approved)
Denmark 20 Sept. 1994
Egypt 20 Sept. 1994
Finland* 20 Sept. 1994 22 Jan. 1996 (accepted)
France* 20 Sept. 1994 13 Sept. 1995 (approved)
Germany* 20 Sept. 1994 and 5 Oct. 1994
Ghana 6 July 1995
Greece 1 Nov. 1994
Hungary* 20 Sept. 1994 18 March 1996 (ratified)
Iceland 21 Sept. 1995
India* 20 Sept. 1994 (*)
Indonesia 20 Sept. 1994
Ireland 20 Sept. 1994
Israel 22 Sept. 1994
Italy 27 Sept. 1994
Japan* 20 Sept. 1994 12 May 1995 (accepted)
Jordan 6 Dec. 1994
Rep. of Korea* 20 Sept. 1994 19 Sept. 1995 (ratified)
Lebanon 7 March 1995
Lithuania* 22 March 1995
Luxembourg 20 Sept. 1994
Mali 22 May 1995 13 May 1996 (ratified)
Mexico* 9 Nov. 1994
Morocco 1 Dec. 1994
Netherlands* 20 Sept. 1994
Nicaragua 23 Sept. 1994
Nigeria 21 Sept. 1994
Norway 21 Sept. 1994 29 Sept. 1994 (ratified)
Pakistan* 20 Sept. 1994
Peru 22 Sept. 1994
Philippines 14 Oct. 1994
Poland 20 Sept. 1994 14 June 1995 (ratified)
Portugal 3 Oct. 1994
Romania* 20 Sept. 1994 1 June 1995 (rarified)
Russian Fed.* 20 Sept. 1994
Slovak Republic* 20 Sept. 1994 7 March 1995 (ratified)
Slovenia* 20 Sept. 1994
South Africa* 20 Sept. 1994
Spain* 15 Nov. 1994 4 July 1995 (ratified)
Sudan 20 Sept. 1994
Sweden* 20 Sept. 1994 11 Sept. 1995 (ratified)
Switzerland* 31 Oct. 1995
Syria 23 Sept. 1994
Tunisia 20 Sept. 1994
Turkey 20 Sept. 1994 8 March 1995 (ratified)
Ukraine* 20 Sept. 1994
United Kingdom* 20 Sept. 1994 17 Jan. 1996 (ratified) 1
United States* 20 Sept. 1994
Uruguay 28 Feb. 1996

Note : The Convention, pursuant to Article 31.1, will enter into force on the ninetieth day after the date of deposit with the Depositary of the twenty-second instrument of ratification, acceptance or approval, including the instruments of seventeen States, each having at least one nuclear installation which has achieved criticality in a reactor core.

* Indicates that the State has at least one nuclear installation which has achieved criticality in a reactor core; sources: table 1 « Nuclear Power Reactors in Operation and Under Construction ». April 1994 edition of « Nuclear Power Reactors in the World ». Reference Data Series No. 2, I.A.E.A., Vienna : Government notification.

(*) Indicates reservation/declaration was deposited upon signature (text attached).

J. Goodman (21265)

1996-05-14

Status : 63 signatures, 14 ratifications, 3 acceptances, 3 approvals = 20 instruments deposited (changed : Mali-deposit of instrument of ratification)

1 For the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, the Bailiwick of Guernsey, the Bailiwick of Jersey and the Isle of Man. Declaration deposited by India upon signing of the Convention on Nuclear Safety :

« India continues to believe that a Convention on Nuclear Safety should cover all nuclear power plants, civil and military. We note, however, that the present convention covers only civilian nuclear power plants. We hope that the safety aspects of nuclear power plants in the military domain would also be given attention, to achieve comprehensive nuclear safety worldwide. »

TEKST AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77, eerste lid, 6º, van de Grondwet.

Art. 2

Het Verdrag inzake nucleaire veiligheid, gedaan te Wenen op 20 september 1994, zal volkomen uitwerking hebben.


(1) Het is nuttig te verwijzen naar het besluit van de Conferentie van Messina van 3 juni 1955 over het Europees herstel. Hierin werd een onderzoek in het vooruitzicht gesteld naar de oprichting van een gemeenschappelijke organisatie die tot taak zou hebben te zorgen voor de vreedzame ontwikkeling van kernenergie. Het project van een Europese Atoomgemeenschap, opgesteld door de Commissie Atoomenergie van het Intergouvernementeel Comité dat het Europees plan van Messina ten uitvoer moest leggen, heeft gestalte gekregen onder de naam « Europese Gemeenschap voor Atoomenergie », dat de meer gebruikelijke benaming Euratom draagt. Het desbetreffende verdrag werd op 25 maart 1957 te Rome ondertekend samen met het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap.