1-19/1 | 1-19/1 |
27 JUNI 1995
De doodstraf bestaat nog altijd in ons strafbestel, zowel in het Strafwetboek als in het Militair Strafwetboek en zelfs in het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisserij.
Men kan nuttig de historische ontwikkeling van het strafrecht herlezen in C.J. Vanhoudt en W. Calewaert, Belgisch Strafrecht, eerste deel, hoofdstuk VIII.
Beccaria kan in menig opzicht beschouwd worden als één van de eerste woordvoerders van de klassieke school in het strafrecht en had reeds in zijn werk « Des délits et des peines » (Trattato dei delitti e delle pene) in 1764 de doodstraf als niet te verantwoorden bestempeld : « Mais qui jamais a voulu donner à d'autres hommes le droit de lui ôter la vie ». De doodstraf wordt bestempeld als ondoeltreffend (« L'expérience de tous les siècles prouve que la peine de mort n'a jamais arrêté les scélérats déterminés à nuire ») en barbaars (« La peine de mort est encore funeste à la société, par les exemples de cruauté qu'elle donne aux hommes »). Kant daarentegen verwijt aan Beccaria dat hij zich vergist als hij de doodstraf afkeurt : « Alles Sophisterei und Rechtsverdrehung ».
Montesquieu en Rousseau laten een humanistisch protest horen tegen zinloze onmenselijkheid. Voltaire nam de verdediging op van de tot de doodstraf veroordeelde Jean Calas. Sommige verlichte despoten zoals Frederik de Grote en Jozef II hebben hervormingen ingevoerd die de afschaffing van de folteringen van de doodstraf meebrachten.
Het Strafwetboek van 1810 was in ieder geval in menig opzicht, na de historische evolutie van het revolutionaire strafrecht, een teruggang. Sindsdien zijn geregeld stemmen opgegaan om de afschaffing van de doodstraf te bepleiten.
In twee vrij recente wetten heeft men nochtans de doodstraf ingevoerd, namelijk de wetten van 2 juli 1975 en 20 juli 1976.
a) Met betrekking tot het vierde lid van artikel 347bis van het Strafwetboek, ingevoegd door de wet van 2 juli 1975 (het nemen van gijzelaars) vermeldt het verslag van de heer Calewaert (Gedr. St. Senaat, 1974-1975, nr. 554/2 van 10 juni 1975) wel dat er verzet was tegen het invoeren van een doodstraf en dat er stemmen opgingen om deze te vervangen door levenslange dwangarbeid. Uiteindelijk door een logica in het parallellisme met artikel 394 van het Strafwetboek betreffende de moord, besliste de Commissie de doodstraf te behouden. Dit standpunt werd betreurd tijdens de openbare vergadering van 19 juni 1975, waar de heer Rombaut in de Senaat verklaarde « Doodstraf is geen straf, maar een wraakneming » en de heer Van In, in dezelfde vergadering, onderstreepte dat er reeds parlementaire initiatieven waren genomen om de doodstraf uit de strafwetgeving te schrappen. De toenmalige minister van Justitie, H. Vanderpoorten, betreurde dat de wet op de werkelijkheid achternahinkte; hij aanvaardde nochtans dat waar het oorspronkelijk ontwerp de doodstraf niet oplegde, in de Commissie de doodstraf werd behouden, zij het dan theoretisch. Hij stelde toen reeds de werkzaamheden van de Commissie belast met de herziening van het Strafwetboek voorop, om, naar de toekomst toe, een wijziging te verhopen.
b) Wanneer bij artikel 3, § 2, van de wet van 20 juli 1976 werd overgegaan tot de wijziging van artikel 30 van de wet van 27 juni 1937 betreffende de luchtvaart, werd wel in § 3 van dit artikel de doodstraf ingevoegd. (Er moet worden opgemerkt dat wanneer op 1 april 1963 de heer Jeunehomme in de Kamer een amendement indiende op artikel 11 van het wetsontwerp, dat later de wet van 7 juni 1963 zou worden, amendement dat betrekking had op dezelfde materie, hij dan slechts in een straf voorzag van levenslange dwangarbeid voor dezelfde inbreuk). Nochtans spreekt artikel 3 van de Conventie van Montréal van 29 juni 1971, die de aanleiding is geweest tot de wetswijziging doorgevoerd bij wet van 20 juli 1976, enkel van strenge straffen en legt in genendele de doodstraf als maatstaf op.
Ook wanneer bij artikel 7 van de wet van 7 juni 1963, artikel 518 van het Strafwetboek werd gewijzigd, waarvan het laatste lid in de doodstraf voorzag, werden er geen opmerkingen gemaakt.
In de praktijk wordt natuurlijk de doodstraf niet uitgevoerd, ongeacht de bepalingen van het Strafwetboek. Integendeel, het openbaar ministerie dat de doodstraf vordert, is gehouden onmiddellijk na de veroordeling tot de doodstraf aan de Minister van Justitie een verslag toe te sturen betreffende de genade, niettegenstaande beroep in Cassatie werd ingesteld. Indien dus de beschuldigde veroordeeld tot de doodstraf geen genade vraagt, wordt, op initiatief van het openbaar ministerie, bij genademaatregel, de doodstraf omgezet in een mindere straf !
Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens bracht geen oplossing, vermits artikel 2/1 van het E.V.R.M. de uitvoering van de doodstraf zelfs als een rechtmatige levensberoving bepaalt; anderzijds, tot hiertoe, heeft een beroep op artikel 3 van het E.V.R.M. het Hof er nog niet toe geleid de doodstraf als een « onmenselijke of onterende straf » te bestempelen (klacht nr. 10479/83 Kerkwood tegen Verenigd Koninkrijk werd onontvankelijk verklaard).
Op 28 april 1983 werd te Straatsburg een Zesde Protocol bij het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens ondertekend dat uitsluitend handelt over de afschaffing van de doodstraf. Uit de artikelen 1 en 2 volgt dat een Lid-Staat die het Protocol wenst te ratificeren, vooraf, uit zijn nationale wetgeving, de bepalingen dient te schrappen die de doodstraf mogelijk maken, in andere gevallen dan die bedoeld in artikel 2.
Uit de artikelen 2 en 3 van het Zesde Protocol vloeit voort dat de doodstraf in afwijking van het principieel verbod enkel mogelijk zou kunnen weerhouden worden in geval van oorlog of oorlogsbedreiging.
België heeft het Zesde Protocol bij het E.V.R.M. wel ondertekend, doch nog niet geratificeerd, vermits een voorafgaande wijziging van het Strafwetboek daarvoor noodzakelijk is; een aanpassing van het Militair Strafwetboek is niet vereist : nochtans wordt bij het onderhavige voorstel de volledige afschaffing van de doodstraf nagestreefd.
Reeds herhaaldelijk werd onderstreept dat België in het Europa van vandaag praktisch geïsoleerd staat. De afschaffing van de doodstraf in Frankrijk na goedkeuring op 18 september 1981 van het ontwerp-Badinter antwoordde uitvoerig op alle mogelijke en onmogelijke redenen, die werden aangevoerd om de doodstraf te behouden (zie A. Decourrière, L'abolition de la peine de mort , R.D.P., 1982, p. 485 e.v.). Tevens werd aan Robert Badinter een eredoctoraat door de Rijksuniversiteit Gent toegekend, o.m. om reden van zijn actie tot afschaffing van de doodstraf !
Ongeacht de verwachtingen van minister Vanderpoorten ter vergadering van de Senaat van 19 juni 1975, hebben de werkzaamheden van de Commissie voor de herziening van het Strafwetboek en van de koninklijke commissaris Legros, tot op heden nog steeds niet tot een herziening van het Strafwetboek geleid. De koninklijke commissaris heeft in zijn voorstel de doodstraf niet weerhouden (artikel 91 van het voorstel); in een kritiek van de Commissie voor de herziening van het Strafwetboek op het ontwerp werd trouwens vastgesteld dat zelfs de levenslange dwangarbeid door de koninklijke commissaris niet weerhouden wordt.
Het is onmogelijk te wachten op een grondige herziening van het Strafwetboek vooraleer België het Zesde Protocol bij het E.V.R.M. ratificeert.
Sommigen willen aan de afschaffing van de doodstraf de invoering koppelen van een beveiligingsperiode voor langgestraften. (Wetsontwerp tot afschaffing van de doodstraf, Kamer 1765/1, 1990-1991). In feite komt dit neer op de verlenging van de minimumtermijn voor de voorwaardelijke invrijheidstelling met enkele jaren (van 10 tot max. 15 jaar voor een levenslange straf, en van 14 tot max. 20 jaar ingeval van herhaling).
Tegen dit idee, dat niet zozeer lijkt ingegeven door motieven van een goed strafbeleid, bestaan vele bezwaren.
De problemen van de strafuitvoering moeten op een meer globale wijze worden aangepakt, in plaats van te sleutelen door enkele strafverzwaringen in te voeren.
De strafrechtbanken zijn de afgelopen decennia zeker niet lakser opgetreden; wel integendeel. De overvolle gevangenissen geven hier blijk van, maar ook de cijfers van de veroordelingen zelf : het aantal langgestraften (meer dan 5 jaar gevangenis) nam tussen 1975 en 1990 toe van 419 tot 1 238, of een verdrievoudiging (2).
Ook de mythe, als zou iedere veroordeelde na een derde van zijn straf vrijkomen, moet ontkracht en tegengesproken worden. Slechts 18 pct. van de voorwaardelijk invrijheidgestelden komt na één derde vrij. Daarom zou de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling moeten aangepast worden, om de willekeur en de grote onzekerheid bij de betrokkenen weg te nemen (Wetsvoorstel tot invoering van de vervroegde invrijheidstelling, ingediend door Fred Erdman, Senaat 58-1, B.Z. 1991-1992).
Er zijn tenslotte ook meer principiële bezwaren tegen de zogenaamde beveiligingsperiode : uit onderzoek blijkt dat een straf die langer duurt dan zeven jaar nadelige psychische gevolgen heeft voor de gedetineerde en dat zijn wrok tegenover de maatschappij toeneemt in plaats van afneemt. Op deze manier kweekt men « desperado's » die niets meer te verliezen hebben, wat het klimaat in de strafinrichtingen zeker niet ten goede komt (3).
Nog langer talmen versterkt tevens een andere dynamiek, die op termijn kan leiden tot de sluipende uitholling van de justitiële bevoegdheden op het federale vlak. Het ontwerp van decreet bij de Vlaamse Raad ingediend op 22 augustus 1994 door de Minister-president Van den Brande en de Vlaamse Minister van Verkeer, Buitenlandse Handel en Staatshervorming Sauwens evenals het voorstel van ordonnantie, op 7 november 1994 ingediend bij de Brusselse Hoofdstedelijke Raad door de heer Vandenbussche, staven deze stelling.
In juni 1979 gaf de Commissie voor de herziening van het Strafwetboek in haar verslag over de voornaamste grondslagen voor de hervorming, uiting aan de verdeeldheid die in de schoot van de Commissie heerste, waar een aantal leden die voor de handhaving van de doodstraf waren in ieder geval aanvaardden dat zij in vredestijd niet moest worden uitgevoerd. De andere tendens was tegen het behoud van de doodstraf, waarbij dan op een rij de klassieke en voor de hand liggende argumenten werden opgesomd :
a) de ethische motieven : de doodstraf is strijdig met de eerbied voor de menselijke persoon en ze steunt op het verouderd idee van de lijfstraf;
b) de doodstraf veronderstelt ook dat afstand wordt gedaan van een doestelling die uit het oogpunt van het crimineel beleid van groot belang is : de wederaanpassing van de veroordeelde in de maatschappij;
c) de doodstraf oefent geen invloed uit op de criminele statistiek;
d) het Strafwetboek moet een opvoedende functie hebben, terwijl met de doodstraf het publiek aan de wraakgedachte blijft vasthouden.
Zelfs tegen het uitvoeren van de doodstraf in oorlogstijd werden diverse opmerkingen in de schoot van de Commissie gemaakt.
Het verslag van de Commissie voor de herziening van het Strafwetboek maakt melding van een geheime stemming gehouden in voltallige vergadering, waarbij een nipte meerderheid zich uitsprak voor de afschaffing, zowel in oorlogs- als in vredestijd; enkele leden wensten de doodstraf te behouden, maar zonder uitvoering in vredestijd, terwijl slechts twee leden van de Commissie van mening waren dat de doodstraf alleen in vredestijd mag worden afgeschaft.
In afwachting van een herziening van het Strafwetboek stelde zich dus het probleem of al dan niet de afschaffing van de doodstraf ook een herziening van de kwalificaties van strafbare feiten met zich zou brengen. Ten einde echter praktisch te handelen en zonder op de werkzaamheden van de herziening van het Strafwetboek vooruit te lopen, is het best de huidige kwalificaties van strafbare feiten te behouden, zij het dan dat, bijvoorbeeld, moord en doodslag beide met levenslange dwangarbeid zouden worden bestraft, doch door de onderscheiden kwalificaties te behouden het onderscheid in de uitvoering van de strafmaat zou kunnen worden doorgevoerd en behouden.
De afschaffing als dusdanig is een principiële daad, die onze wetgeving in overeenstemming moet brengen met de internationale verbintenissen die wij hebben opgenomen maar tot hiertoe niet konden ratificeren.
België onderscheidt zich momenteel in negatieve zin van een land als Zuid-Afrika dat tussen 1980 en 1989 nog 1 123 maal de doodstraf effectief uitvoerde.
De effectieve uitvoering van de doodstraf is in Zuid-Afrika opgeschort sinds februari 1990. De laatste executie door ophanging had daar plaats op 14 november 1989.
De 11 leden van het Zuid-Afrikaans Constitutioneel Gerechtshof beslisten op 5 juni 1995 tot de daadwerkelijke afschaffing van de doodstraf. De Voorzitter, rechter Chaskalson, stelde : « The greatest deterrent to crime is the likelihood that offenders will be apprehended, convicted and punished. It is that which is presently lacking in our criminal justice system; and it is at this level and through adressing the causes of crime that the State must seek to combat lawlessness » en « By committing ourselves to a society founded on recognition of human rights we are required to value these rights above all others. »
Eens werd in de Verenigde Staten de doodstraf voltrokken ten aanzien van een veroordeelde die vijftien jaar in de gevangenis had doorgebracht ! De Kamer heeft in een resolutie nogmaals het probleem van de uitvoering van de doodstraf aangesneden. De publikaties van Amnesty International onderstrepen het isolement waarin België verkeert.
Met de woorden van Camus in « Réflexions sur la guillotine » kan men stellen : « ni dans le coeur des individus, ni dans les moeurs des sociétés, il n'y aura de paix durable, tant que la peine de mort ne sera pas mise hors la loi ».
In het Strafwetboek wordt de doodstraf afgeschaft en worden zoals hogergezegd kwalificaties behouden, zodat op iedere misdaad waarop tot hiertoe de doodstraf toepasselijk was, deze wordt omgezet in levenslange dwangarbeid.
Dit geldt zowel voor politieke als gemeenrechtelijke misdaden.
Een aanpassing van het Militair Wetboek brengt mee dat er ook een wijziging moet worden doorgevoerd in de militaire straffen, en de rechtspleging voor de militaire rechtbanken uiteraard moet worden aangepast.
Een aanpassing van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisserij dringt zich op in overeenstemming met de aanpassing van het Strafwetboek.
Frederik ERDMAN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 7, eerste lid, van het Strafwetboek wordt gewijzigd als volgt :
« In criminele zaken : 1º dwangarbeid, 2º hechtenis, 3º opsluiting. »
De artikelen 8, 9, 10 en 11 van hetzelfde Wetboek worden opgeheven.
Art. 3
In de artikelen 18 en 19 van hetzelfde Wetboek vervallen de woorden « tot de doodstraf ».
De laatste zin van artikel 18 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 4
Artikel 20 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 5
In artikel 25 van hetzelfde Wetboek, zoals gewijzigd door de wet van 26 november 1986, vervallen de woorden « of met de doodstraf ».
Art. 6
In artikel 31 van hetzelfde Wetboek vervallen de woorden « tot de doodstraf of ».
Art. 7
Artikel 77 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 8
Artikel 80, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, zoals gewijzigd door de wet van 23 augustus 1919, wordt opgeheven.
Artikel 80, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt gewijzigd als volgt :
« Levenslange dwangarbeid wordt vervangen door tijdelijke dwangarbeid, door opsluiting of door een gevangenisstraf van ten minste drie jaar. »
Art. 9
Artikel 81, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, zoals gewijzigd door de wet van 23 augustus 1919, wordt opgeheven.
Artikel 81, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, wordt gewijzigd als volgt :
« Levenslange hechtenis gesteld op misdaden tegen de uitwendige veiligheid van de Staat wordt vervangen door tijdelijke hechtenis of door gevangenisstraf van ten minste een jaar. »
Art. 10
In de artikelen 101, eerste lid, en 102, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « met de dood » vervangen door de woorden « met levenslange dwangarbeid ».
Art. 11
In de navolgende artikelen van hetzelfde Wetboek :
113, eerste lid, zoals gewijzigd door de besluitwet van 11 oktober 1916;
114, zoals gewijzigd door de wet van 4 augustus 1914;
115, eerste lid, zoals gewijzigd door de besluitwet van 11 oktober 1916;
116, zoals gewijzigd door de wet van 19 juli 1934;
118bis , eerste en tweede lid, zoals gewijzigd door de besluitwet van 17 december 1942;
120sexies , tweede lid, zoals gewijzigd door de wet van 19 juli 1934;
121, eerste lid, zoals gewijzigd door de besluitwet van 11 oktober 1916;
121, tweede lid, zoals gewijzigd door de wet van 13 december 1944;
121bis , derde lid, zoals gewijzigd door de besluitwet van 17 december 1942;
worden de woorden « met de dood » vervangen door de woorden « met levenslange dwangarbeid ».
Art. 12
In artikel 122 van hetzelfde Wetboek, zoals gewijzigd door de besluitwet van 11 oktober 1916, worden de woorden « door de dood » vervangen door de woorden « door levenslange dwangarbeid ».
Art. 13
Artikel 123ter , laatste lid, van hetzelfde Wetboek, zoals gewijzigd door de wet van 19 juli 1934, wordt opgeheven.
In artikel 123sexies , § 1, van hetzelfde Wetboek, zoals gewijzigd door de wet van 30 juni 1961, vervallen de woorden « de doodstraf ».
Art. 14
Artikel 216, tweede lid, en artikel 256, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, worden opgeheven.
Art. 15
In artikel 323, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervallen de woorden « de doodstraf of ».
Art. 16
In artikel 347bis , derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door de wet van 2 juli 1975, worden de woorden « de doodstraf » vervangen door de woorden « levenslange dwangarbeid ».
Art. 17
In de artikelen 394, 395, 397 en 475 van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « met de dood » vervangen door de woorden « met levenslange dwangarbeid ».
Art. 18
Artikel 518, laatste lid, van hetzelfde Wetboek, zoals gewijzigd door de wet van 7 juni 1963, wordt gewijzigd als volgt : « Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt het gestraft met levenslange dwangarbeid ».
Art. 19
In artikel 532 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « met de dood » vervangen door « met levenslange dwangarbeid ».
Art. 20
Artikel 30, § 3, van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling van de luchtvaart, zoals gewijzigd door de wet van 20 juli 1976, wordt vervangen als volgt :
« Indien het feit de dood van één of meerdere personen heeft veroorzaakt, wordt het gestraft met levenslange dwangarbeid. »
Art. 21
Artikel 1 van het Militair Strafwetboek wordt vervangen als volgt :
« De militaire straffen zijn : levenslange dwangarbeid, de militaire gevangenisstraf, de militaire afstraffingen en de afzetting. »
Art. 22
Artikel 2 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 23
In artikel 3 van hetzelfde Wetboek vervallen de woorden « de doodstraf of ».
Art. 24
Artikel 9, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, zoals gewijzigd door de wet van 24 juli 1923, wordt vervangen als volgt :
« De duur van de militaire gevangenisstraf is van ten minste één maand tot drie jaar in boetstraffelijke zaken, en van drie jaar tot levenslang in lijfstraffelijke zaken. »
Art. 25
In artikel 16 van hetzelfde Wetboek vervalt het voorlaatste lid.
Art. 26
In de artikelen 17, 19, 20, 21, 23, 25, 28, 31, 39, 40 en 52 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « de dood » vervangen door de woorden « levenslange dwangarbeid ».
Art. 27
In artikel 58bis , tweede lid, van hetzelfde Wetboek, zoals gewijzigd door de besluitwet van 14 september 1918, vervallen de woorden « zelfs met de dood ».
Art. 28
In artikel 59 van hetzelfde Wetboek, zoals gewijzigd door de wet van 24 juli 1923, wordt :
a) het eerste lid gewijzigd als volgt :« De levenslange dwangarbeid voorzien door de artikelen 17, 19 tot 21, 31 en 52 wordt vervangen door tijdelijke hechtenis »;
b) het tweede lid vervangen als volgt : « De levenslange dwangarbeid voorzien in de artikelen 23, 25 en 28 wordt vervangen door hechtenis of gevangenisstraf ».
Art. 29
In artikel 1 van de besluitwet van 13 mei 1940 betreffende de verscherping der bestraffing van sommige gedurende de tijd van oorlog gepleegde feiten, wordt het laatste lid gewijzigd als volgt : « dwangarbeid van 15 tot 20 jaar door levenslange dwangarbeid ».
Art. 30
De artikelen 80, 81, 82 en 83 van de wet van 20 juli 1814 houdende de provisionele instructie voor het Hoog Militair Gerechtshof, worden opgeheven.
Art. 31
De artikelen 210, 211, 212, 217, 218 en 219 van het Wetboek voor de Rechtspleging bij de landmacht van 20 juli 1814, worden opgeheven.
Art. 32
In artikel 4 van de wet van 30 mei 1951 waarbij de Koning ertoe gemachtigd wordt sommige in oorlogs- en mobilisatietijd toepasselijke beschikkingen eveneens van toepassing te verklaren op de leden van de Belgische strijdkrachten, belast met de uitvoering van door de Veiligheidsraad der Verenigde Naties getroffen maatregelen, worden de woorden « de doodstraf » vervangen door de woorden « levenslange dwangarbeid ».
Art. 33
In artikel 35 van de wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisserij, vervallen de woorden « of tot de doodstraf ».
Art. 34
In de artikelen 36, 68 en 69 van dezelfde wet worden de woorden « de doodstraf » vervangen door de woorden « levenslange hechtenis ».
Frederik ERDMAN. Roger LALLEMAND. Jan LOONES. |
(1) Dit wetsvoorstel werd reeds in de Senaat ingediend op 29 januari 1992, onder het nummer 112-1 (B.Z. 1991-1992).
(2) Beyens, K., Snacken, S., Eliaerts, C., Barstende muren , Kluwer, Antwerpen, 1993, blz. 32.
(3) De Wit, John, De gevangenissen , Davdisfonds Leuven, 1994, blz. 78.