Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 7-197

van Guy D'haeseleer (Vlaams Belang) d.d. 28 november 2019

aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie

Gemeenschappen en Gewesten - Schulden aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid (RSZ) - Bedrag - Zaken voor de rechtbanken - Aantal

gewesten en gemeenschappen van België
Rijksdienst voor Sociale Zekerheid
overheidsschuld
klacht inzake bestuurlijke geschillen

Chronologie

28/11/2019Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 2/1/2020)
17/2/2020Antwoord

Vraag nr. 7-197 d.d. 28 november 2019 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Omdat deze vraag betrekking heeft op de schulden aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) van de Gemeenschappen en de Gewesten gaat het hier over een transversale aangelegenheid.

In het verleden is reeds veel te doen geweest over de schulden van de Franse Gemeenschap en het Waals Gewest aan de RSZ. Ik verwijs hier naar de juridische procedures met betrekking tot de schulden van het ministerie van Onderwijs van de Franse Gemeenschap en van het Waals Gewest, dat een schuld had als gevolg van achterstallige bijdragen in het kader van de maaltijdcheques.

Kan de geachte minister mij meedelen, opgesplitst per gewest en gemeenschap :

1) hoeveel de totale RSZ-schuld van deze gemeenschappen en gewesten op dit moment bedraagt en hoe hoog de verwijlintresten intussen zijn ?

2) hoeveel zaken momenteel nog betwist worden voor de rechtbank, wat de stand van zaken is van nog eventueel hangende procedures voor de arbeidsrechtbanken en hoven, welk bedrag er betwist wordt, alsook de reden van betwisting  ?

3) met welke overheden er afbetalingsplannen zijn overeengekomen, om hoeveel afbetalingsplannen het gaat en of ze worden nageleefd  ?

Antwoord ontvangen op 17 februari 2020 :

1) De totale RSZ-schuld (bijdragen, bijdrageopslagen, intresten en gerechtskosten) van het Ministerie van het Brusselse Gewest bedraagt op 4 december 2019 773 547,06 euro en voor de Franse Gemeenschap is de totale schuld 4 509 481,18 euro.

Ik kan u eveneens toelichten dat de verwijlintresten 212 811,23 euro bedragen voor het Ministerie van het Brusselse Gewest en 4 509 481,18 euro voor de Franse Gemeenschap.

2) Op dit ogenblik is er geen Nederlandstalige zaak hangende voor de arbeidsgerechten.

Wat de Franstalige Gemeenschap betreft, waren er twee types betwistingen: de problematiek van de “lasten uit het verleden” en de problematiek van de “Smetbanen”.

Wat betreft het Ministerie van het Brussels Gewest, zijn er in totaal 25 procedures hangende voor de Arbeidsrechtbank van Brussel.

i. Voor de Franse Gemeenschap betreft het de volgende zaken:

–  Wat betreft de problematiek van de “lasten uit het verleden”: twee arresten werden uitgesproken door het Arbeidshof van Brussel op 9 september 2010 en op 5 april 2012 en een arrest van het Hof van Cassatie werd uitgesproken op 18 januari 2016. De totale overblijvende schuld voor dit deel van het dossier bedraagt 3 344 927,02 euro, uitsluitend voor intresten. Naar aanleiding de verwerping van de voorziening in Cassatie op 18  januari 2016, ingesteld door de Franse Gemeenschap, is deze schuld definitief geworden en niet meer betwistbaar.

–  Wat betreft de «Smetbanen»: de bedragen zijn definitief ingevolge een arrest van 1 april 2015 van het Arbeidshof van Brussel.

–  De totale overblijvende schuld voor dit deel van het dossier bedraagt 1.164.554,16 euro aan intresten.

–  In navolging van verschillende gedeeltelijke betalingen uitgevoerd door de Franse gemeenschap, heeft de RSZ uitgebreide informatie bezorgd betreffende de berekening van de bijkomende intresten aangezien de Franse gemeenschap en de RSZ niet tot hetzelfde resultaat kwamen.

Deze sommen werden op 9 december 2019 aan de RSZ betaald.

ii. Wat betreft het Ministerie van het Brussels Gewest: de volledige resterende schuld voor dit deel van het dossier bedraagt 773 47,06 euro, als volgt getailleerd:

–  Bijdragen: 0,00 euro;

–  Bijdrageopslagen: 558 984,05 euro;

–  Intresten: 212 811,23 euro;

–  Gerechtskosten: 1 751,78 euro.

De hangende procedures betreffen het totaal vermelde verschuldigde bedrag.

Wat de grond van de zaak betreft, gaat het over aangiftes van bijdragen en wijzigingen gedaan door de Centrale Dienst der Vaste Uitgaven voor de personeelsleden van het Brussels Gewest. Wanneer het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd gecreëerd, werd de financiële kost van het personeel overgedragen. Echter, het nieuwe Gewest kon niet direct genieten van een eigen thesaurie zodat het niet beschikte over de noodzakelijke fondsen om de betalingen binnen de termijnen te verzekeren. De huidige betwisting betreft de nog niet betaalde bijdragenopslagen, de intresten en de gerechtskosten. De RSZ heeft gedagvaard voor 25 procedures voor deze problematiek ten aanzien van het Brussels Gewest en alle procedures werden naar de rol verstuurd in afwachting van een definitieve beslissing in het dossier van de Franse Gemeenschap om hetzelfde debat als dat van de “last van het verleden” te vermijden.

In het dossier van de Franse Gemeenschap heeft het Hof van Cassatie op 18 januari 2016 een arrest uitgesproken dat de betwisting van de lasten van het verleden definitief beslecht. Aangezien de discussie met betrekking tot de last van het verleden definitief werd beslecht in het dossier van de Franse Gemeenschap, heeft de RSZ de nodige stappen tot invordering gezet ten aanzien van de werkgever en hem gevraagd de resterende verschuldigde bedragen te betalen op straffe van hervatting van de juridische procedures.

Een verzoek tot kwijtschelding van bijdrageopslagen en intresten werd ingediend door het Brussels Gewest en heeft het voorwerp uitgemaakt van een beslissing tot gedeeltelijke toekenning ten bedrage van 50 % van de bijdrageopslagen en een weigering voor het saldo.

Deze weigering heeft het voorwerp uitgemaakt van een vernietiging door de Raad van State bij arrest van 13 november 2006 wegens gebrek aan afdoende motivering. De Rijksdienst heeft hierop een afdoende gemotiveerde beslissing genomen op 13 februari 2007.

In navolging van deze initiatieven, heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de beslissing tot weigering van vrijstelling betwist voor de arbeidsrechtbank op 22 september 2017, stellende dat de tweede beslissing niet werd ontvangen.

De Rijksdienst heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om de procedures samen te voegen waarvoor hij nog niet over een uitvoerende titel beschikte, en om te vragen dat het Gewest zou worden veroordeeld tot de betaling van deze sommen.

Deze zaak is momenteel hangende voor de arbeidsrechtbank.

3) Er bestaan geen afbetalingsplannen voor de vermelde werkgevers.