Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-247

van Lode Vereeck (Open Vld) d.d. 27 november 2014

aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel

Startbanenstelsel - Jongerenverplichting - Evaluatie - Resultaten - Bijsturing

eerste betrekking
jongerenarbeid
werkgelegenheidsbevordering

Chronologie

27/11/2014Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 1/1/2015)
4/2/2015Rappel
19/6/2015Rappel
10/1/2019Rappel
10/1/2019Antwoord

Vraag nr. 6-247 d.d. 27 november 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Op grond van de wet ter bevordering van de werkgelegenheid van 24 december 1999 zijn werkgevers met ten minste vijftig werknemers (voltijdsequivalenten) verplicht een bepaald percentage jongeren met een startbaanovereenkomst aan te werven. Dit zogenaamde startbanenstelsel, ook wel jongerenverplichting genoemd, werd in het leven geroepen om jongeren onder 26 jaar de kans te geven om zich zo snel mogelijk en op een duurzame manier in te schakelen in de arbeidsmarkt, en dit zowel in de private als de openbare sector.

Het aantal jongeren dat een werkgever met een jongerenverplichting met een startbaanovereenkomst in dienst moet nemen, de zogenaamde startbaners, wordt berekend op basis van het aantal voltijdsequivalenten in dienst in het tweede kwartaal van het voorgaande jaar en verschilt naargelang het soort van werkgever.

De jongerenverplichting werd op federaal niveau uitgevaardigd; ze rust op werkgevers uit de private sector alsook uit de openbare sector, waaronder de gemeenschappen, de gewesten en de lokale overheden. Vermits ook de gemeenschappen en de gewesten onder het toepassingsgebied van deze maatregel vallen, betreft het hier duidelijk een transversale maatregel.

Het verplichte percentage startbaners bedraagt 3 % voor werkgevers die tot de private (profit)sector behoren, voor interprovinciale en intercommunale verenigingen met commerciële of industriële activiteiten, voor openbare kredietinstellingen, autonome overheidsbedrijven, sociale werkplaatsen, werkgevers uit de sector van de tandprotheses en voor de diensten en instellingen die afhangen van de federale staat.

Het verplichte percentage startbaners bedraagt 1,5 % voor: alle andere werkgevers uit de openbare sector (bv. gemeenschappen, gewesten en plaatselijke besturen) en voor de werkgevers uit de private non-profitsector.

1) Hoeveel bedraagt het jaarlijkse aantal en het gemiddelde percentage startbaners dat in de periode 2000-2014 in dienst was bij de werkgevers die onder het toepassingsgebied van de jongerenverplichting vallen?

Graag kreeg ik een overzicht per jaar voor elk type van werkgever: werkgevers die tot de private (profit)sector behoren, interprovinciale en intercommunale verenigingen met commerciële of industriële activiteiten, openbare kredietinstellingen, autonome overheidsbedrijven, sociale werkplaatsen, werkgevers uit de sector van de tandprotheses en de diensten en instellingen die afhangen van de federale staat, de diensten en instellingen die afhangen van de gemeenschappen en van de gewesten, de lokale besturen en de private non-profitsector.

2) Het evalueert de minister de resultaten, gelet op de vastgelegde minimumpercentages van respectievelijk 3 % en 1,5 % startbaners die in dienst moeten worden genomen?

3) Acht hij een bijsturing van het systeem van de startbaners opportuun?

Zo neen, waarom niet?

Zo ja, op welke punten en wordt er hiervoor overleg gepland met de sociale partners en/of de regeringen van de gemeenschappen en gewesten?

Antwoord ontvangen op 10 januari 2019 :

De evaluatie van het startbanenstelsel gebeurt op regelmatige manier via een gemeenschappelijk rapport van de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het bedrijfsleven.

Het recentste rapport, het rapport nr. 91, dateert van 19 november 2014. Aanvullend daarbij is er ook nog het rapport nr. 92 van 14 juli 2015, dat specifiek betrekking heeft op de stageplaatsen in de ondernemingen, materie die sterk gelinkt is aan het startbaanstelsel.

In dat rapport nr. 91 kan het geacht lid voor de private sector een overzicht zien van de mate waarin aan de startbaanverplichting wordt voldaan op basis van de NACE-code met twee digits, en dat voor de periode 2003 tot 2013. Daarnaast wordt voor de social-profitsector en voor de openbare sector (opgesplitst in federaal, niet-federaal en afzonderlijk de openbare besturen aangesloten bij de toenmalige RSZPPO) eveneens de evolutie sinds 2004 weergegeven.

Uit deze evaluaties blijkt dat voor wat de private sector betreft de 3 % verplichting vrij goed nagekomen wordt, al is het percentage van de ondernemingen die in orde zijn gedaald van ongeveer 90 % in de periode voorafgaand aan de crisis van 2008 tot een 82 % in 2013. Dit is niet geheel verwonderlijk : de eerste stap van de werkgevers in geval van een crisis is het stopzetten van bijkomende aanwervingen. En met name de jongeren die klaar staan om de arbeidsmarkt te betreden, zijn daar het eerste slachtoffer van. Bovendien hebben wij de crisis in België in grote mate opgevangen via het gebruik van de tijdelijke werkloosheid om economische redenen : het aanwezige personeel is dus in grote mate in dienst gebleven, maar de gemiddelde arbeidsduur is gedaald. Wanneer de economie zich herpakt en er opnieuw vraag is naar meer arbeidsvolume, wordt dit dan opgevangen door dat aanwezig personeel terug meer uren te laten werken, waardoor er dus ook in die na-crisisperiode relatief weinig vacatures zijn.

Voor de non-profitsector is dat effect van de crisis minder uitgesproken, en schommelt het percentage ondernemingen dat aan zijn startbaanverplichting voldoet tussen de 97 en 99 %. Opvallend zowel voor de private sector als voor de non-profitsector is dat het met name de ondernemingen die in het Brussels Gewest gevestigd zijn, die het minst goed aan hun startbaanverplichting voldoen.

De sector die het minst aan zijn verplichting voldoet is de openbare sector, en dan met name de federale publieke sector. Daar is het percentage van de instellingen die aan zijn verplichting voldoet gedaald van ongeveer 85 % in de pre-crisisperiode tot slechts een goede 50 % in 2013. Wellicht is dit niet in eerste instantie aan de crisis toe te schrijven, maar aan de steeds strenger wordende regels waarbinnen de federale overheidsinstellingen personeel dat vertrekt mogen vervangen.

De niet-federale openbare sector doet het een stuk beter, met resultaten in 2013 die nog rond de 85 % liggen. Met evenwel grote regionale verschillen, met Vlaanderen als beste leerling (94 %) en Wallonië als minst goede leerling (76 %), al is dat laatste dus nog heel wat beter dan de federale openbare sector.

Wanneer we tot slot kijken naar de werkgevers die onder de toenmalige RSZPPO ressorteerden, dan is het resultaat vrij stabiel over de ganse periode 2004-2013, en schommelt dit tussen de 85 % voor bijvoorbeeld de politiezones tot een voorbeeldige 98 % bij de OCMW's.

Een bijsturing van het systeem van de startbanen is momenteel niet aan de orde. Dit is trouwens ook niet voorzien in het regeerakkoord. In plaats van de nadruk te leggen op een dergelijk quota-systeem zet de huidige federale regering eerder in op een ondersteunend beleid, dat de aanwerving van jongeren aanmoedigt. Dit gebeurt bijvoorbeeld door de verlaging van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, met een bijzondere aandacht voor de lagere lonen. De meeste jongeren, hooggeschoolden uitgezonderd, zitten bij de aanvang van hun beroepsloopbaan immers overwegend in die groep van de lagere lonen. En daar bovenop kunnen de Gewesten, in het kader van de aan hen overgedragen bevoegdheid inzake doelgroepenbeleid, nog bijkomende loonkostverlagingen voorzien. Dit gebeurt met name voor de laaggeschoolde jongeren. Het geheel van deze maatregelen heeft nu reeds een positief effect op de jeugdwerkloosheid, en de sterke daling van de werkgeversbijdragen vanaf april 2016 als resultaat van de besliste tax-shift, zal dit effect nog versterken. Wat niet betekent dat de ondernemingen niet meer zouden moeten voldoen aan hun startbaanverplichting : net als in het verleden zullen ondernemingen die te kort schieten opgevolgd worden en kan hun eventueel een compenserende boete worden opgelegd.