Het stakingsrecht
stakingsrecht
3/5/2013 | Verzending vraag |
3/9/2013 | Antwoord |
Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-2982
Het stakingsrecht is een grondrecht.
Net zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging is het stakingsrecht opgenomen in het Europees Sociaal Handvest. De werknemers hebben de vrije keuze om te staken en op die manier hun eisen te laten horen.
Precies een jaar geleden heeft het Europees Comité voor de sociale rechten Belgie veroordeeld omdat de tussenkomst van de rechtbanken van eerste aanleg op basis van eenzijdige verzoekschriften een aantasting zijn van het stakingsrecht.
De uitoefening van het stakingsrecht in Belgie kadert in een context waarbij rechtbanken steeds meer betrokken worden ingevolge de verzoeken van werkgevers die stakingspiketten willen doen verbieden.
De geschillen geven soms aanleiding tot spectaculaire beelden, waarbij gerechtsdeurwaarders vaststellingen doen en in sommige gevallen de identiteit van de stakers noteren en met boetes dreigen.
De minimumdienst, vorderingen, de rechten van de niet-stakers, ... worden hier en daar met met druk afgedwongen.
Moeten we op een moment waarop de politieke partijen heel wat stemmen behalen van kiezers die ontmoedigd zijn omdat ze niet meer zeker zijn van hun job en die zeggen dat ze er genoeg van hebben, niet bijzonder voorzichtig zijn wat de rechten van de arbeiders betreft en in het bijzonder het stakingsrecht; dat een recht is om in een democratische staat zijn eisen kenbaar te maken?
Kan de minister meedelen welke initiatieven er werden genomen of in voorkomend geval zullen worden genomen als gevolg van de veroordeling van Belgie door het Europees Comité voor de sociale rechten, teneinde onze wetgeving in overeenstemming te brengen met artikel 6§4 van het Europees Sociaal Handvest?
Ik ga volledig akkoord met de vraagsteller dat het stakingsrecht een fundamenteel recht is waarvan de uitoefening moet gewaarborgd worden. Een van de juridische grondslagen van dit recht is terug te vinden in het hervormd Europees Sociaal Handvest, dat in ons land bij wet werd bekrachtigd. Het is echter erg ongenuanceerd om te zeggen dat in antwoord op de klacht van de 3 vakbonden en het EVV, het Comité van Ministers van de Raad van Europa op 4 april 2012 de Belgische Staat zou “veroordeeld” hebben omwille van het optreden van sommige voorzitters bij de Rechtbank van Eerste Aanlag tegen stakingsposten. De vaststelling dat zowel de vakbonden als de werkgevers de resolutie van het Comité van ministers als een “overwinning” interpreteerden, toont aan dat het oordeel genuanceerd was. Een formele wet is niet vereist om tegemoet te komen aan de vereisten van het Europees Sociaal Handvest. Een transparante en voorspelbare rechtspraak die het stakingsrecht conform het ESH erkent volstaat. En het is op dat punt dat het Comité van ministers van de Raad van Europa op 4 april 2012 als reactie op een collectieve klacht van de Belgische vakbonden in een resolutie geoordeeld heeft dat een en ander moet verbeteren. De Belgische rechtspraak is immers volgens deze resolutie onvoldoende coherent en precies en de procedure waarbij de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg tussenkomt in het kader van een eenzijdig verzoekschrift om bepaalde collectieve acties preventief aan banden te leggen is bovendien onvoldoende “eerlijk” omdat de vakorganisaties er niet in worden betrokken. Anderzijds heeft het Comité van ministers ook geoordeeld dat het optreden van de rechterlijke macht slechts ongeoorloofd is wanneer het bepaalde collectieve acties preventief aan banden legt of een stakerspost verbiedt zonder na te gaan of er geweld wordt gebruikt of de rechten van werkwilligen worden miskend. Een stakerspost die gewelddadig is of die de rechten van werkwilligen (vrije doorgang) miskent geniet dus niet van de bescherming van het HESH. De onderliggende problematiek is niet nieuw voor de Regering en in dat verband herinner ik eraan dat al in 2001/2002 de toenmalige minister van Werk een voorstel heeft gedaan om tegemoet te komen aan deze kritieken. Een voorontwerp van wet dat daartoe was uitgewerkt werd evenwel toen door zowel de vakbonden als de werkgevers verworpen. Om de tussenkomst van de wetgever te ontlopen, hebben de werknemersorganisaties toen in overleg met de werkgeversorganisaties een parallel initiatief genomen. Dit zogenaamde “Gentlemen’s agreement” waarbij de werknemersorganisaties hun leden zouden oproepen geen geweld te gebruiken bij collectieve conflicten en de aanzeggingstermijn van stakingen na te leven en de werkgeversorganisaties hun leden zouden oproepen om juridische procedures te vermijden in het raam van collectieve conflicten, wordt niet altijd nageleefd. De minister van Werk heeft reeds in november 2008 een evaluatie van dit akkoord gevraagd aan de sociale partners in de Nationale Arbeidsraad. Dit heeft tot op heden nog geen resultaat opgeleverd. Ik heb naar aanleiding van deze Resolutie van het Comité van inisters aan de Nationale arbeidsraad gevraagd het rapport van het Comité over te maken aan de sociale partners om het toe te voegen aan de eerdere vraag om het “herenakkoord inzake stakingen” te evalueren. Bij de voorbereiding van het dossier kreeg de NAR op zijn vraag omtrent de omvang van de rechterlijke tussenkomst in collectieve geschillen reeds gedeeltelijk antwoord van het Arbeidsauditoraat. Ontbrekende cijfers werden via de Minister van Justitie opgevraagd. Omwille van andere spoedeisende dossiers is een verdere behandeling in de NAR nog niet kunnen gebeuren. De minister van Justitie heeft op mijn verzoek de uitspraak en interpretatie van het Comité van ministers verspreid onder de Magistratuur, hetgeen door de sociale partners in de NAR als erg belangrijk werd beschouwd. De vakbonden en werkgeversorganisaties zelf hebben deze teksten ook verspreid bij hun eigen achterban. |