Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-85

van Bart Tommelein (Open Vld) d.d. 30 augustus 2010

aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen

Winkeliers - Verplichting om briefjes van vijfhonderd euro te aanvaarden - Veiligheid - Kostprijs

detailhandel
papiergeld

Chronologie

30/8/2010Verzending vraag
4/2/2011Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-83
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-84

Vraag nr. 5-85 d.d. 30 augustus 2010 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Winkeliers hebben het moeilijk met de waarschuwing om ook briefjes van twee- en vijfhonderd euro te accepteren. Ze noemen die eis van de Europese Commissie volstrekt achterhaald. In ons land kunnen klanten in supermarkten, kledingzaken en tankstations bijna niet terecht met een biljet van twee- of vijfhonderd euro. Winkeliers maken dit duidelijk via een bordje of sticker bij de ingang. De winkels hebben aldus het laatste woord en tot op heden gaf dit weinig problemen. De Commissie hekelt heden deze opstelling. Alle eurobriefjes zijn een wettelijk betaalmiddel dat niet geweigerd mag worden, zo stelt Brussel. Deze stugge houding heeft echter een hoge kostprijs voor de winkeliers. Zij moeten meer geld in kas houden, en maken dus hogere kosten omdat het geld geleend moet worden of geen rente-inkomsten oplevert. Bovendien zijn ook de consumenten dikwijls niet gebaat met die maatregel, daar de veiligheid in het gedrang komt. Veel liquide middelen lokken immers malafide personen.

Ik heb dan ook volgende vragen:

1) Welke geldige inhoudelijke reden heeft de Europese Commissie om winkeliers te verplichten om muntjes van een of twee cent en biljetten van honderd euro of meer te accepteren? Klopt dit standpunt van de Commissie?

2) Bent u op de hoogte van de negatieve gevolgen voor de winkeliers en de consumenten op het vlak van de veiligheid en de kostprijs? Zij moeten immers meer geld in kas houden, hogere kosten maken, geld tellen, storten en inkopen. Kan u aangeven wat de totale kostprijs voor de zelfstandigen is en zo neen, kan u hierover enige concrete cijfers naar voor schuiven?

3) Vreest u niet dat de verplichting om biljetten van twee- en vijfhonderd euro te accepteren kan leiden tot meer criminaliteit, omdat het aantrekkelijker wordt om winkels te overvallen?

4) Bent u bereid deze aanbeveling ter discussie te stellen en u desgevallend te verzetten tegen de (mogelijke) omzetting van deze aanbeveling in bindende regels? Kan u concreet toelichten welke stappen u hiertoe heeft ondernomen?

5) Heeft u hieromtrent reeds overleg gehad met de betrokken beroepsorganisaties en kan u aangeven wat de resultaten waren? Zo neen, gaat u hieromtrent met hen overleggen? Overweegt u andere stappen en kan u dit toelichten?

Antwoord ontvangen op 4 februari 2011 :

1. Op 22 maart 2010 heeft de Europese Commissie een aanbeveling aangenomen betreffende de draagwijdte en de gevolgen van de wettige betaalkracht van eurobankbiljetten en -munten (2010/191/EU, PB. L.83 van 30 maart 2010). Deze aanbeveling bevat de belangrijkste besluiten van een verslag dat werd opgesteld door een werkgroep samengesteld uit vertegenwoordigers van de ministeries van financiën en van de nationale centrale banken uit de eurozone en opgericht eind 2008. Zij hadden als doelstelling, in samenwerking met de Europese Centrale Bank en de Europese Commissie, om de nationale standpunten rond het begrip wettige betaalkracht van munten en biljetten te harmoniseren.

Volgens deze aanbeveling impliceert het begrip wettige betaalkracht van munten en biljetten een verplichte aanvaarding door de begunstigde bij een betalingsverplichting, tegen de nominale waarde van de biljetten of munten, tenzij de partijen een ander betaalmiddel zijn overeengekomen. Het gebruik van euromunten en -biljetten wordt erkend als een middel dat door elke schuldenaar van een betaalverplichting vrij mag worden gebruikt en waaraan geen bijkomende kosten mogen worden verbonden.

Wat de betalingen in het kader van de detailhandel betreft, preciseert de aanbeveling van de Commissie dat het principe van aanvaarding van biljetten met een hoge nominale waarde de regel blijft. Ze zouden enkel mogen worden geweigerd, wanneer de nominale waarde van het aangeboden bankbiljet niet in verhouding staat tot het te betalen bedrag. Ook voor de muntstukken van één en twee eurocent wordt gepreciseerd dat deze een wettig betaalmiddel moeten blijven en verder als betaalmiddel moeten worden aanvaard, zelfs in de lidstaten waar afrondingsregelingen zijn ingevoerd. De Commissie beveelt de lidstaten verder aan om van de invoering van nieuwe regels van die aard af te zien, omdat ze de bevrijdende kracht van deze muntstukken negatief beïnvloeden.

2. In 2004 hadden de Nationale Bank van België, de Federale Overheidsdienst (FOD) Economie en de representatieve organen van de detailhandel en van de consumenten zich over de problematiek van de aanvaarding van grote coupures en kleine muntstukken gebogen. Als aandachtspunten kwamen onder meer de moeilijkheden voor de handelaars die verbonden zijn aan de manipulatie van contant geld, evenals aan zijn veiligheid, naar voren. Precieze cijfers met betrekking tot deze manipulatiekosten konden echter niet worden verstrekt.

3. De mogelijke toename van de criminaliteit als gevolg van de verplichte aanvaarding van biljetten van 200 euro en 500 euro is heel moeilijk in te schatten. De verplichte aanvaarding van grote coupures bestaat immers sinds lang vóór de invoering van de euro en de evolutie van de criminaliteit op dit gebied wordt niet specifiek onderzocht. De werkgroep die zich over het probleem gebogen had, had in haar besluiten van mei 2005 in ieder geval rekening gehouden met dit aspect en had de mogelijkheid erkend voor een verkoper om biljetten van 200 euro en 500 euro te weigeren in het raam van een uitzonderlijke en tijdelijke veiligheidsreden mits voorafgaande aankondiging aan de consumenten.

4. en 5. De besluiten van de werkgroep werden opgenomen in een “Memorandum betreffende de weigering van bankbiljetten door verkopers” dat werd aangenomen in mei 2005. Dit memorandum bevatte al dezelfde besluiten en toepassingsprincipes als die welke voor de Europese Commissie gelden. De beginselen van goede trouw en van evenredigheid voor de aanvaarding van biljetten van 200 euro en 500 euro worden erin toegelicht. Er wordt immers het volgende verduidelijkt: “wat de grote coupures betreft (500 of 200 euro) zal een verkoper van een onevenredigheid mogen uitgaan wanneer het te betalen bedrag minder dan 50% van de waarde van de gebruikte coupure bedraagt. Buiten de onevenredigheid tussen de waarde van de aangeboden coupure en deze van het te betalen bedrag, kunnen andere factoren in aanmerking worden genomen om de geldigheid te beoordelen van een dergelijke weigering. Men denke hier in het bijzonder aan de gemiddelde waarde van de producten die de verkoper te koop stelt, evenals het gemiddeld bedrag van de aankopen die gewoonlijk contant worden betaald bij deze verkoper. Die criteria laten inderdaad toe om het volume aan kasgeld te bepalen dat de verkoper normaliter dient aan te houden.”

Rekening houdende met dit memorandum en met de aanbeveling van de Europese Commissie lijkt het mij niet nuttig te zijn om dit probleem opnieuw aan de orde te stellen op Belgisch niveau.