Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-6499

van Bart Tommelein (Open Vld) d.d. 15 juni 2012

aan de minister van Justitie

Privacy - Opvorderen gegevens van gebruikers van sociale media - Politie - Staatsveiligheid - Algemene Dienst inlichting en veiligheid - Rechtsbescherming - Akkoorden - Stand van zaken

politie
telefoon- en briefgeheim
staatsveiligheid
virtuele gemeenschap
eerbiediging van het privé-leven
toegang tot de informatie
sociale media

Chronologie

15/6/2012Verzending vraag
3/1/2013Dossier gesloten

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-6497
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-6498

Vraag nr. 5-6499 d.d. 15 juni 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De bescherming van het gebruik van sociale media als Hyves, Twitter en Facebook laat mogelijk te wensen over. Daardoor kan de privacy van onverdachte gebruikers onder druk komen te staan. Onlangs oordeelde de rechtbank van de Amerikaanse staat Virginia dat de privégegevens van drie twitteraars gebruikt mogen worden in het Wikileaksonderzoek. Heden is onduidelijk in hoeverre bij ons de politie en/of andere veiligheidsdiensten zoals de staatsveiligheid de sociale media inkijken. Het is belangrijk voor de rechtsstaat dat we daar een duidelijk beeld over hebben. In Nederland maken diverse parlementairen zich daaromtrent zorgen.

Graag had ik dan ook volgende vragen voorgelegd:

1) Op welke rechtsgrond vorderen politie- en justitiefunctionarissen thans gegevens van (bijvoorbeeld) aanbieders van sociale mediadiensten, zoals Twitter en Facebook? Gebeurt dat met of buiten medeweten van betrokkenen? Welke vormen van rechtsbescherming gelden in dat soort gevallen voor betrokkenen en/of verdachten?

2) Hoe vaak is in respectievelijk 2009, 2010 en 2011 door politie en Justitie de medewerking gevorderd van sociale media-aanbieders, zoals Twitter, Hyves en Facebook, ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek? In hoeveel gevallen betrof het verdachten en in hoeveel niet-verdachten? In hoeveel gevallen is uiteindelijk gemeld dat de gebruiker het voorwerp van een onderzoek is (geweest)? In hoeverre was er in al die gevallen rechterlijke controle op het gebruik en de verwerking van gegevens die bij aanbieders van sociale mediadiensten zijn opgevraagd?

3) Hoe vaak is in respectievelijk 2009, 2010 en 2011 door de Veiligheid van de staat of de Algemene Dienst inlichtingen en veiligheid de medewerking gevorderd van sociale media-aanbieders, zoals Twitter, Hyves en Facebook, ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek? Kan worden aangeven op basis van welke meest voorkomende gronden dat wordt gevorderd? In hoeverre was er in al die gevallen rechterlijke controle op het gebruik en de verwerking van gegevens die bij aanbieders van sociale mediadiensten zijn opgevraagd?

4) Kan de minister toelichten of er bepaalde protocollen werden afgesloten met de sociale media en kan zij gedetailleerd oplijsten welke sociale media niet meewerkten bij die aanvragen? Waarom werkten ze niet mee?