Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-5830

van Anke Van dermeersch (Vlaams Belang) d.d. 7 maart 2012

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken

Belastingen - Onroerende goederen in het buitenland - Internationale uitwisseling van gegevens

kadaster
onroerend eigendom
uitwisseling van informatie
Europese fiscale samenwerking
administratieve samenwerking

Chronologie

7/3/2012Verzending vraag
4/4/2012Antwoord

Vraag nr. 5-5830 d.d. 7 maart 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

België heeft met negen partnerlanden administratieve akkoorden gesloten die voorzien in de automatische uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot onroerende goederen.

Hoewel krachtens de dubbelbelastingverdragen de heffingsbevoegdheid over onroerende goederen van Belgen in het buitenland toekomt aan de Staat waar het onroerend goed is gelegen, is het verkrijgen van de inlichtingen voor de Belgische fiscus wel degelijk belangrijk. Omwille van de regel van het progressievoorbehoud kunnen de overige inkomsten immers een zwaarder belastingtarief ondergaan. Daarnaast kan het bezit van een onroerend goed in het buitenland ook wijzen op een hogere graad van gegoedheid dan blijkt uit de belastingaangifte en dus aanleiding geven tot een aanslag op basis van tekenen en indiciën. In de praktijk is de uitwisseling van onroerende inlichtingen tot hiertoe echter beperkt gebleven tot de eenmalige ontvangst van een cd-rom vanwege Frankrijk en Nederland.

Een eerste verklaring daarvoor ligt in het feit dat momenteel op internationaal vlak nog geen standaard is afgesproken om de elektronische uitwisseling efficiënt te organiseren. Om interne redenen kan de federale fiscus niet alle door het buitenland gewenste gegevens leveren en kan België dus in het licht van het wederkerigheidsprincipe bezwaarlijk informatie opvragen die het zelf niet kan verstrekken.

1) Om welke " interne redenen " kan de federale fiscus niet alle door het buitenland gevraagde gegevens verstrekken? Gaat het hier om technische redenen, bijvoorbeeld in verband met informaticasystemen, of om juridische, bijvoorbeeld in verband met privacy? Of weet de federale overheid gewoon niet welke buitenlanders hier onroerende goederen bezitten?

2) Welke maatregelen heeft de minister reeds genomen om deze interne problemen op te lossen? Vanaf welke datum zullen die maatregelen tastbare resultaten kunnen opleveren?

Antwoord ontvangen op 4 april 2012 :

1. De Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie is op de hoogte van de onroerende goederen gelegen in België, die toebehoren aan buitenlanders.

Zij is in staat om voor deze onroerende goederen de volgende informatie mee te delen:

- identiteit en adres van de buitenlandse eigenaars;

- aard en aandeel van de zakelijke rechten waarvan deze buitenlanders titularis zijn;

- ligging, aard, oppervlakte en perceelnummer van de onroerende goederen en

- bepaalde parameters met betrekking tot gebouwen, zoals het bouwjaar, het aantal verdiepingen, de bebouwde oppervlakte, het aantal woongelegenheden en andere.

In de praktijk werden deze gegevens tot op heden nog niet verstrekt aan andere staten. Er bestaan namelijk nog geen internationale standaardformaten om op efficiënte en massale manier inlichtingen over onroerende goederen uit te wisselen. Een bijkomende moeilijkheid is dat de onroerende voorheffing, die ook zou moeten worden meegedeeld, tot de bevoegdheid van de regio’s behoort. Omtrent de uitwisseling van deze gegevens is momenteel een overleg met hen lopende.

2. Artikel 8 van de Europese Richtlijn 2011/16/EU van 15 februari 2011 voorziet dat de lidstaten vanaf 1 januari 2015 op een geautomatiseerde wijze informatie uitwisselen over de eigendom en de inkomsten van onroerende goederen.

Momenteel wordt de implementatie van deze richtlijn opgevolgd door het CACT van de Europese Commissie (Committee for Administrative Cooperation on Taxation).

België heeft in de schoot van dit Comité een pioniersrol op zich genomen door enerzijds de structuur aan te reiken voor het standaard datamodel dat zal dienen voor de uitwisseling van deze informatie en anderzijds door een vertegenwoordiger af te vaardigen naar de werkgroep waar de behoeften aan informatie worden geïdentificeerd en beschreven.

Ter voorbereiding van de implementatie van deze richtlijn werd door mijn administratie de ontwikkeling van het uitwisselingsplatform STIRINT opgestart zodat de uitwisseling kan gerealiseerd worden volgens de voorziene planning.