Belastinginkomsten - Aftrekposten - Derving van inkomsten - Gebrek aan transparantie
begrotingstekort
belastingaftrek
inning der belastingen
23/12/2011 | Verzending vraag |
24/7/2013 | Rappel |
11/9/2013 | Antwoord |
Herindiening van : schriftelijke vraag 5-1168
Een studie van het Hoger instituut voor de arbeid (HIVA) van de professoren Pacolet en Strengs wijst uit dat jaarlijks 58 miljard euro minder inkomsten worden geïnd door toepassing van allerlei belastingverminderingen of uitzonderingsmaatregelen voor bepaalde inkomsten.
Dat cijfer stemt overeen met 18 % van het bruto binnenlands product (bbp). Als alleen rekening wordt gehouden met de fiscale aftrekposten, beperkt de derving zich tot 16 miljard euro of 5% van het bbp. De studie wijst er eveneens op dat het aandeel van deze derving de voorbije jaren fors toenam. Dat komt omdat er alsmaar meer aftrekposten zijn met toenemende populariteit. De studie veroordeelt deze aanpak als principe niet. Ze wijst wel op twee zwakke punten in de huidige praktijk, namelijk de grote ondoorzichtigheid en het Mathëuseffect.
Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:
1) Beschikt de minister over deze HIVA-studie? Hoe beoordeelt hij de cijfers van de studie die wijzen op een jaarlijkse derving van 16 miljard euro aan inkomsten ingevolge fiscale aftrekmogelijkheden?
2) Beschikt hij over evaluaties van de toepassing van de verschillende fiscale aftrekmogelijkheden? Zo ja, wat zijn de conclusies en welke lessen heeft hij daaruit getrokken? Zo neen, hoe verklaart hij de afwezigheid van een evaluatie bij zulke belangrijke maatregelen?
3) Deelt hij de analyse dat het toegenomen aantal fiscale aftrekposten heeft geleid tot een ondoorzichtig kluwen van mogelijkheden? Vindt hij dat de informatie hierover moeilijk toegankelijk is? Wat heeft hij ondernomen of zal hij ondernemen om deze systemen beter bekend, beter toegankelijk en gemakkelijker toepasbaar te maken?
4) Beaamt hij de analyse dat de fiscale aftrekposten vooral gevolgen hebben voor belastingplichtigen met hogere inkomens? Beaamt hij dat daardoor het zogenaamde Mathëuseffect weerom werkzaam wordt, namelijk dat de rijken rijker worden en de armen armer? Beschouwt hij dit effect als gewenst en positief? Zo ja, waarom? Zo neen, wat heeft hij ondernomen of zal hij ondernemen om deze ongewenste effecten te bestrijden?
1. In haar studie baseert het HIVA zich op de jaarlijkse inventarissen van de vrijstellingen, aftrekken en verminderingen die de ontvangsten van de staat beïnvloeden. Deze inventaris wordt elk jaar als bijlage bij de Rijksmiddelenbegroting opgenomen. De zogenaamde fiscale uitgaven maken deel uit van deze inventaris. In de versie van deze inventaris voor het jaar 2009, wordt het verlies aan ontvangsten voortvloeiend uit fiscale uitgaven inderdaad geraamd op 16,3 miljard euro.
Benevens deze fiscale uitgaven bestaan er ook nog een reeks vrijstellingen, aftrekken en verminderingen die niet als fiscale uitgaven kunnen worden beschouwd. De kost van die belastingaftrekken, -vrijstellingen en verminderingen die geen fiscale uitgaven vormen, is in de laatst beschikbare inventaris geraamd op 41 miljard euro.
De bovenvermelde impact uitgaande van de fiscale uitgaven dient met de nodige omzichtigheid te worden benaderd.
Inderdaad, vooreerst dient aangestipt dat deze uitgaven uiteraard tot stand gekomen zijn op basis van een wetgevend initiatief en als dusdanig goedgekeurd door het parlement.
Vervolgens dient opgemerkt dat de in de inventaris vermelde bedragen slechts de resultaten weergeven van puur mathematische berekeningen. Meer concreet betekent dit dat de opheffing van het geheel aan fiscale uitgaven niet automatisch betekent dat de fiscale ontvangsten met 16,3 miljard euro zullen toenemen.
In dat perspectief dringen zich volgende kanttekeningen op.
Ten eerste dringt zich een meer gedetailleerde benadering op van die fiscale uitgaven vermits vooral de aard van de uitgaven zeer divers is. Wat bijvoorbeeld de uitgaven betreft op vlak van de BTW (ongeveer 40 procent van de totale uitgaven) dient te worden opgemerkt dat de toepassing van de verlaagde tarieven voor een groot deel betrekking heeft op het verstrekken van goederen (brood, vlees, vis, water, enz.) en diensten (landbouwdiensten, personenvervoer, enz.) van eerste levensbehoefte. Deze verlaagde tarieven worden overigens ook in de andere Europese Lidstaten toegepast. Dergelijke tarieven creëren geen Matthëuseffect. De opheffing van het tarief van zes procent zou daarentegen wel een Matthëuseffect kunnen veroorzaken.
Ten tweede zijn er ook uitgaven inzake de personenbelasting (ongeveer 33 procent van het totaal). In dit verband dient onder meer te worden opgemerkt dat bepaalde uitgaven specifiek bedoeld zijn om bepaalde doelstellingen te bereiken. In dit kader dienen bijvoorbeeld de fiscale uitgaven aangehaald op vlak van het pensioensparen.
2. Er bestaan twee manieren van fiscale aftrek: een aftrek op het belastbaar inkomen en een belastingvermindering die wordt aangerekend op de verschuldigde belasting.
3. De Federale Overheidsdienst Financiën doet aanzienlijke inspanningen inzake dienstverlening. Meer specifiek kan worden verwezen naar bijstand die de belastingplichtigen wordt aangeboden langs verscheidene kanalen, zoals Tax-on-web (online aangifte met heel wat informatie en hulp); veel gestelde vragen (FAQ) (gegroepeerd rond thema’s, zie http://www.minfin.fgov.be); Fisconetplus (fiscale gegevensbank van de Federale Overheidsdienst Financiën); enz.
Ondanks al deze reeds geleverde inspanningen ben ik het met het geachte lid eens dat het aantal aftrekposten en de hieraan verbonden complexe regels zijn limieten bereikt heeft.
4. Precies ter vermijding van het zogenaamde Mattheuseffect werden onlangs nog verschillende aftrekposten op het gebied van de personenbelasting omgezet in een belastingvermindering. Dit geldt bijvoorbeeld voor giften, kosten voor kinderopvang, enz.