Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-2627

van François Bellot (MR) d.d. 27 juni 2011

aan de minister van Binnenlandse Zaken

Versoepeling van de taalvereisten bij de indienstneming van ambtenaren

overheidsapparaat
taalgebruik
SELOR

Chronologie

27/6/2011Verzending vraag
3/11/2011Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-2626
Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-1002

Vraag nr. 5-2627 d.d. 27 juni 2011 : (Vraag gesteld in het Frans)

De Belgische wet inzake het taalgebruik in bestuurszaken bepaalt dat kandidaten voor een betrekking bij het lokaal openbaar ambt die hun studies niet in de taal van het gewest hebben gedaan, hun vaardigheden in die taal moeten aantonen.

De kandidaten moeten het officiële getuigschrift behalen na een taalproef bij SELOR. Uitsluitend het door SELOR uitgereikte document wordt aanvaard!

Nochtans schijnt de Europese Commissie die bepalingen strijdig te achten met de Europese regelgeving inzake het vrij verkeer van werknemers. De commissie vindt het vereiste diploma en de vereiste talenkennis valabele selectiecriteria, maar ze vindt de SELOR-test buiten verhouding.

Ik heb gelezen dat de Europese Commissie België heeft verzocht de taalvereisten voor de indienstneming van lokale ambtenaren te versoepelen.

Zou de geachte minister kunnen aangeven

1) wat België voornemens is na dat met redenen omkleed advies van de Europese Commissie?

2) welk risico België loopt, mocht het besluiten om de wetgeving inzake taalgebruik niet te versoepelen?

Antwoord ontvangen op 3 november 2011 :

Het geachte lid vindt hieronder het antwoord op zijn vraag.

Het gemotiveerde advies waarnaar het geachte lid verwijst, werd officieel door de Europese Commissie aan het Koninkrijk België betekend op 19 mei jongstleden.

Het vindt zijn oorsprong in een klacht die werd neergelegd door een Oostenrijkse burger die kandidaat was voor een functie in een gemeente gelegen in het Nederlandse taalgebied en die niet in staat was een certificaat voor te leggen dat was afgeleverd door Selor, waarin erkend werd dat hij voldoende kennis van het Nederlands had om aangesteld te kunnen worden voor deze job.

Krachtens artikelen 15 en 53 van de gecoördineerde taalwetten zijn kandidaten die hun studie niet hebben gedaan in de regio van bestemming voor een betrekking in de lokale openbare besturen – wat hier het geval was bij de aanklager -, gehouden te slagen in een examen georganiseerd door Selor om hun kennis van deze taal te bewijzen. Indien ze geen certificaat van dit organisme kunnen voorleggen waaruit blijkt dat ze geslaagd zijn, kunnen ze niet aangesteld worden voor deze betrekking. Geen enkel ander certificaat inzake taalkennis wordt aanvaard.

De Europese Commissie heeft geoordeeld dat er door deze bepalingen sprake is van een discriminatie op het vlak van nationaliteit en dat ze in tegenspraak zijn met het principe van het vrije verkeer van werknemers dat is ingesteld door artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, meer bepaald door het reglement (EEG) nr. 1621/69 betreffende het vrij verkeer van werknemers.

In dit opzicht heeft de Europese Commissie België meermaals in gebreke gesteld: op 22 maart 2010 en in een gemotiveerd advies op 19 mei 2011.

België heeft geen keuze en zal zich moeten conformeren aan dit gemotiveerd advies. Als België nalaat om zijn wetgeving in overeenstemming te brengen, riskeert het om veroordeeld te worden door het Europees Hof van Justitie omwille van schending van artikel 45 van het Verdrag, dat ik hierboven heb geciteerd.

Ten slotte wil ik uw aandacht vestigen op het feit dat het genoemde gemotiveerd advies niet impliceert dat België zijn wetgeving inzake taalgebruik moet ‘versoepelen’, maar wel dat het via wetgevende weg de mogelijkheid moet openen om certificaten die worden afgeleverd in andere Europese lidstaten inzake taalkennis te erkennen.