Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-10609

van Dominique Tilmans (MR) d.d. 12 december 2013

aan de minister van Werk

de Overlegcomités

gemeentepolitie
leerkracht
onderwijsadministratie
arbeidsveiligheid

Chronologie

12/12/2013Verzending vraag
28/4/2014Einde zittingsperiode

Voorlopig antwoord (pdf)

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-4387

Vraag nr. 5-10609 d.d. 12 december 2013 : (Vraag gesteld in het Frans)

In de overheidsdiensten die onder het vakbondsstatuut vallen, worden de bevoegdheden van de Comités voor Preventie en Bescherming op het Werk (CPBW: koninklijk besluit ingevoegd in de Codex over het welzijn op het werk, Titel II, Hoofdstuk IV) krachtens artikel 39 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 inzake het vakbondsstatuut overgedragen aan de Overlegcomités.

Het koninklijk besluit, dat een laatste keer werd gewijzigd in 2009, is duidelijk ook van toepassing op het gesubsidieerd officieel onderwijs (zie toepassingsgebied).

In de lokale overheden die het gesubsidieerd officieel onderwijs inrichten, moeten de Overlegcomités, die in het gebied van de onderhandelingscomités zijn opgericht, verplicht met twee zijn: een voor het niet-onderwijzend personeel en een ander voor het gesubsidieerd onderwijzend personeel.

Volgens de wet van 4 augustus 1996 moet in het gebied van een comité ook een Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk (IDPBW) worden opgericht; in een lokale overheid die onderwijs inricht moeten er dus twee IDPBW zijn, aangezien beide comités tegelijkertijd moeten vergaderen.

Dat is niet echt realistisch gelet op de werking van een gemeente- of een provinciale school; in de scholen zitten personeelsleden met verschillende statuten: gesubsidieerde en niet-gesubsidieerde onderwijzers, niet-onderwijzende personeelsleden (in het algemeen onderhoudsarbeiders, schoonmaaksters en administratief personeel). Alle ambtenaren, statutaire en contractuele, worden door het gemeente- en provinciaal college aangewezen dat in zijn hoedanigheid van werkgever optreedt. In de hiërarchische lijn van het provinciaal en gemeentelijk onderwijs bestaat dus een verhouding van ondergeschiktheid in de zin van het toepassingsgebied van 4 augustus 1996. Al die werknemers met verschillende statuten werken aldus mee aan hetzelfde sociaaleconomische en pedagogische doel, in dezelfde lokalen, met gemeenschappelijk materiaal en gemeenschappelijke uitrusting, en last but not least, onder eenzelfde gezag.

Bovendien mag niet worden vergeten dat het toepassingsgebied van de wet van 4 augustus 1996 met werknemers gelijkstelt, de leerlingen en studenten die een vorm van arbeid verrichten in een onderwijsinrichting (lid dat uitvoerende werking heeft gekregen in het koninklijk besluit “jongeren” van de Codex over het welzijn).

Overigens bepaalt artikel 85 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs dat paritaire commissies worden opgericht. Zo stelt het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 13 september 1995 houdende uitvoering van dat decreet, de plaatselijke paritaire commissies (COPALOC) in en kent het hen bevoegdheden toe, waaronder het geven van advies, onder meer inzake veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen (artikel 8, 3°).

De wet over het welzijn op het werk maakt dus geen onderscheid tussen privébedrijven en overheidsbedrijven. Ze worden gelijk behandeld. Toch zijn er verschillen op het niveau van de oprichting van de organen voor “welzijn”, waardoor de organisatie binnen de overheidsdiensten moeilijker wordt.

Met het oog op die complexe situatie voorziet artikel 40 van het bovenvermelde koninklijk besluit van 28 september 1984 in de mogelijkheid dat een speciaal overlegcomité wordt opgericht dat de bevoegdheden inzake welzijn overneemt van de twee overlegcomités die wettelijk in de onderwijsinstellingen zijn opgericht. Die bepaling wordt verduidelijkt in de ministeriële omzendbrief van 7 juni 2002 betreffende het welzijn op het werk in de overheidsdiensten.

1) Het welzijn op het werk is een federale bevoegdheid en de bevoegdheden van dat niveau mogen de bevoegdheden van de deelgebieden niet aantasten. Het omgekeerde geldt evenzeer: de bevoegdheden van een deelgebied mogen die van het federale niveau niet aantasten. Zijn, met dit voor ogen, de COPALOC die krachtens het decreet van de Franse Gemeenschap zijn ingesteld, bevoegd om de prerogatieven van de Overlegcomités (in het bijzonder voor het onderwijzend personeel) inzake het welzijn op het werk (en bijgevolg alle prerogatieven van de CPBW van de particuliere sector) over te nemen?

2) Uit de boven geschetste werking van de gemeente- en de provinciale scholen blijkt dat personeelsleden van verschillende overheidsdiensten in dezelfde gebouwen werken. Bovendien zijn al die ambtenaren met verschillende statuten onderworpen aan het gezag van het gemeente- of provinciaal college dat hen aanwijst en benoemt (zoals voorzien in het toepassingsgebied van de wet van 4 augustus 1996). Volstaat de oprichting van een speciaal overlegcomité, waaraan alle bevoegdheden van de CPBW van de particuliere sector worden opgedragen, om tegemoet te komen aan het voorschrift van de wet om een IDPBW op te richten in het gebied van een comité?

3) Rijst het probleem van de twee onderscheiden overlegcomités, zoals hierboven geschetst, in dezelfde mate in de ééngemeentepolitiezones? Het dagelijkse beheer van die zone wordt immers rechtstreeks verzekerd door het gemeentebestuur, maar er is een verschil tussen het statuut van de gemeenteambtenaren en dat van het politiepersoneel. In het algemeen zijn de politiediensten trouwens niet in dezelfde gebouwen ondergebracht als de gemeentediensten. Is de oprichting van twee verschillende IDPBW (of van één gemeenschappelijke IDPBW) onvermijdelijk?