Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-6477

van Els Schelfhout (CD&V) d.d. 12 januari 2010

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie

Provinciale Raad van de Orde der apothekers - Inbreuken op de Code van de plichtenleer - Bevoegdheid

apotheker
beroepsorde
tuchtprocedure

Chronologie

12/1/2010Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 11/2/2010)
23/3/2010Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 4-1332

Vraag nr. 4-6477 d.d. 12 januari 2010 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Ingeval van een inbreuk op de Code van de plichtenleer, kan de Provinciale Raad van de Orde der apothekers de betrokken apotheker dagvaarden om te verschijnen voor diezelfde Provinciale Raad die zetelt als tuchtraad.

Het orgaan dat de dagvaarding uitbrengt is met andere woorden precies hetzelfde als het orgaan waarvoor de betrokken apotheker zich moet verantwoorden.

De vervolgende partij is dus tegelijk het rechtsprekend orgaan.

Dergelijke vermenging schendt op fundamentele wijze de elementaire rechten van de betrokken apotheker die ondermeer gegarandeerd worden door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

De rechtsprekende bevoegdheid van de Provinciale Raad om te waken over de farmaceutische plichtenleer en over de handhaving van de eer, de bescheidenheid, de eerlijkheid en de waardigheid van de leden van de Orde volgt uit artikel 6, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 80 van 10 november 1967 betreffende de Orde der apothekers.

De procedure voor vervolging wordt beschreven in de artikelen 27 en volgende van het koninklijk besluit van 29 mei 1970 tot regeling van de organisatie en de werking der raden van de Orde der apothekers.

Overeenkomstig artikel 27, tweede lid, beslist de Raad over de opportuniteit of noodzaak tot vervolging van een lid, waarbij artikel 28 zich beperkt tot de vermelding dat de oproeping tot het verschijnen voor de Provinciale Raad aan de betrokken apotheker wordt gestuurd bij aangetekend schrijven.

In de mate dat die verstrengeling van vervolgend en rechtsprekend orgaan dus volgt uit gemelde koninklijke besluiten, lijken deze in strijd met direct werkende verdragsrechterlijke bepalingen.

1) Wat vindt de geachte minister van dergelijke verstrengeling?

2) Meent zij dat dergelijke verstrengeling met vergaande gevolgen houdbaar is in het licht van de geciteerde verdragsbepaling?

3) Zo niet, overweegt zij een wijziging van de procedure om een toekomstige veroordeling door het Europees Hof voor de rechten van de mens te vermijden?

Antwoord ontvangen op 23 maart 2010 :

De procedureregels voor de tuchtrechtspraak van de Orde der apothekers zijn hoofdzakelijk vastgelegd in het koninklijk besluit van 29 mei 1970 tot regeling van de organisatie en de werking der raden van de Orde der apothekers. De ordinale tuchtprocedure speelt zich af op drie niveaus: de provinciale raden, de raden van beroep en het Hof van Cassatie. Zoals u stelt kan de provinciale raad ambtshalve optreden.

Tuchtprocedure bij de Orde der geneesheren en de Orde der apothekers werd in het verleden reeds meerdere malen getoetst aan het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en meer in het bijzonder aan artikel 6. Daarom werd de tuchtprocedure van deze Ordes reeds een aantal malen gewijzigd, de laatste keer in 2007 waarbij door de wet van 1 maart 2007 houdende diverse bepalingen (III) werd voorzien dat de bijzittend magistraat van de provinciale raad van de Ordes geen hoger beroep meer mag instellen tegen beslissingen van die provinciale raad.

Artikel 6 van het EVRM en artikel 14 van het BUPO-verdrag garanderen een eerlijk proces.

Het Europees Hof van de Rechten van de Mens is in een constante jurisprudentie van mening dat het instellen van beroep voor een hof dat bevoegd is om de zaak te beoordelen in alle aspecten van de procedure en van de grond ervan, een tekortkoming “aanzuivert” aan artikel 6 door de jurisdictie van een lagere instantie (Europees Hof voor de rechten van de mens, Dallos v. Hongarije, 1 maart 2001; Abramvan v. Rusland, 9 oktober 2008). Welnu, de procedure voor de raden van beroep voldoet aan de voorwaarden die geuit werden door het Europees Hof.

Overigens voorziet de tuchtprocedure voor de geneesheren en de apothekers in een aantal garanties om zo’n eerlijk proces mogelijk te maken. Zo is er onder andere voorzien in een wrakingsrecht, kan de betrokkene zich laten bijstaan door een raadsman, zijn er waarborgen betreffende het taalgebruik en wordt er een magistraat betrokken bij het tuchtonderzoek. Daarnaast hebben de provinciale raden zich dusdanig georganiseerd dat leden die tevoren kennis hebben genomen van het dossier zich onthouden bij de procedure voor de provinciale raad.

Ik heb geen weet van lopende rechtszaken die betrekking hebben op wat u aanhaalt, noch op het niveau van het Hof van Cassatie, noch op dat van het Europees Hof van de Rechten van de Mens. Noch Cassatie, noch het Europees Hof hebben tot op heden beslissingen verbroken of de Belgische Staat veroordeeld op basis van de tuchtprocedure die georganiseerd wordt door de BUPO.

Gelet op wat hiervoor werd gezegd lijkt het me dat de voorwaarden die opgelegd zijn door artikel 6 van het Europees Hof van de Rechten van de Mens gerespecteerd zijn.

Niettemin zal ik mijn diensten de opdracht geven dit grondig te bestuderen en me eventueel voorstellen te doen om verbeteringen aan te brengen aan de tuchtprocedure.