Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-5245

van Els Schelfhout (CD&V) d.d. 7 december 2009

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie

Ziekte-uitkeringen - Berekening - Problematiek in het geval van gedeeltelijke werkhervatting

ziekteverzekering
arbeidsongeschiktheid
sociale uitkering
arbeidsbezoldiging
deeltijdarbeid

Chronologie

7/12/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 8/1/2010)
15/12/2009Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 4-3250

Vraag nr. 4-5245 d.d. 7 december 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Momenteel wordt de ziekte-uitkering berekend op basis van het laatste loon van voor de volledige arbeidsongeschiktheid. Pas als men minstens één dag voltijds het werk hervat en daarna opnieuw arbeidsongeschikt wordt, wordt het meest recente loon genomen als berekeningsbasis van de ziekte-uitkering.

Wanneer men slechts gedeeltelijk het werk hervat, verandert er niets aan de berekeningsbasis. Moest dit wel zo zijn, dan zou dit voor een groot aantal zieken een welkome verhoging van hun uitkering zijn.

De ziekte-uitkeringen worden wel geïndexeerd, maar houden geen rekening met functieclassificaties of met nieuwe barema's, bijvoorbeeld op basis van anciënniteit.

De ziekenfondsen geven aan die mensen vaak de raad om één dag opnieuw voltijds te gaan werken opdat hun ziekteverzekering op die manier zou worden aangepast. Het gaat hier natuurlijk wel vaak om mensen die fysiek niet meer in staat zijn voltijdse dagen te werken. Ze proberen wel te werken, maar worden voor hun werklust niet echt beloond omdat de ziekte-uitkeringen niet worden herberekend op basis van het meest recente loon en omdat de belastingen ook pas opleveren als men minstens halftijds gaat werken naast de ziekte-uitkering.

1. Erkent de geachte minister dat dit voor sommige mensen erg demotiverend kan werken?

2. Ziet zij de mogelijkheid om verandering te brengen aan deze situatie?

Antwoord ontvangen op 15 december 2009 :

1 en 2. Voor gerechtigden die bij de aanvang van hun ongeschiktheid gebonden zijn door een arbeidscontract wordt bij de berekening van de uitkering rekening gehouden met het gemiddelde dagloon dat een werknemer verdient bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid. Ingeval van gedeeltelijke werkhervatting door de gerechtigde met de toestemming van de adviserend geneesheer, wordt betrokkene tijdens die periode verder beschouwd als arbeidsongeschikt. Tijdens deze periode van toegelaten activiteit worden de uitkeringen verder berekend op basis van het gemiddelde dagloon, vastgesteld bij de aanvang van de arbeidongeschiktheid. Het inkomen van de toegelaten activiteit wordt volgens de bepalingen van artikel 230 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wel aangerekend op het bedrag van de uitkeringen.

De periode van arbeidsongeschiktheid wordt eveneens niet onderbroken wanneer het gaat om een herval. Wanneer een gerechtigde tijdens het eerste jaar van arbeidsongeschiktheid (primaire arbeidsongeschiktheid) het werk hervat maar binnen de veertien dagen opnieuw arbeidsongeschikt wordt, wordt de eerste periode van arbeidsongeschiktheid niet onderbroken (artikel 87, vierde lid van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994). In de periode van invaliditeit bedraagt de termijn van herval drie maanden (artikel 93, tweede lid van de gecoördineerde wet). In beide gevallen dient er geen herberekening van het gemiddelde dagloon te gebeuren. Het volstaat dus niet om één dag voltijds het werk te hervatten om tot een herziening van de loonberekening over te gaan.

Teneinde de uitkeringsbedragen mee te laten evolueren met de algemene evolutie van het welvaartspeil, werden in de voorbije jaren substantiële inspanningen geleverd om de uitkeringen, buiten index, te herwaarderen. Deze inspanningen die kaderen in de uitvoering van de artikelen 5 en 72 van de wet 23 december 2005 betreffende het generatiepact, richten zich voornamelijk op de verhoging van de laagste uitkeringen (minimumuitkeringen voor regelmatig en niet-regelmatig werknemer) en op de verhoging van de uitkeringen voor langdurig arbeidsongeschikten. Zo werden onder andere de minimumuitkeringen voor regelmatige werknemers gekoppeld aan de evolutie van de minimumpensioenen en verkrijgen gerechtigden die meer dan zes jaar arbeidsongeschikt zijn, een recurrente verhoging van hun uitkering met 2%. Deze maatregelen verhogen de koopkracht van betrokkenen. Het feit dat de uitkering wordt berekend op het loonniveau bij aanvang van de arbeidsongeschiktheid, wordt hierdoor gecompenseerd.