Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-5209

van Pol Van Den Driessche (CD&V) d.d. 7 december 2009

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen

Kleine zelfstandigen - Vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde (BTW) - Optrekken van het bedrag

zelfstandig winkelbedrijf
kleine en middelgrote onderneming
BTW
belastingontheffing

Chronologie

7/12/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 8/1/2010)
4/1/2010Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 4-5068

Vraag nr. 4-5209 d.d. 7 december 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Kleine zelfstandigen en kleine of middelgrote ondernemingen (KMO) kunnen volgens artikel 56, § 2, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (BTW) vrijstelling van BTW aanvragen zolang hun omzetcijfer op jaarbasis minder dan 5 580 euro bedraagt. Deze vrijstelling betekent voor die bedrijven een aanzienlijke verlichting van de administratieve verplichtingen. Het is een kans om mensen te stimuleren een zelfstandige activiteit te ontplooien, zonder al te veel administratieve beslommeringen.

Het bedrag onder hetwelk de vrijstelling wordt toegestaan is relatief laag. Ik heb hierbij twee vragen:

1. Wordt dit bedrag jaarlijks geïndexeerd? Of is er een andere wijze waarop dit bedrag wordt aangepast aan de stijgende prijzen?

2. Is de geachte minister bereid het bedrag op te trekken? Ik stel concreet voor het op te trekken tot15 000 euro. Dit kan een stimulans zijn voor ondernemers om hun zaak op te starten zonder meteen geconfronteerd te worden met de BTW-perikelen. Eveneens kan het een ernstige verlichting van het werk van de BTW-controlediensten met zich meebrengen, waardoor deze zich kunnen richten op een betere controle van bedrijven met een relevante omzet.

Antwoord ontvangen op 4 januari 2010 :

De bedoelde regeling is bepaald bij artikel 56, §2 van het BTW-Wetboek en het koninklijk besluit nr. 19 van 29 december 1992 met betrekking tot de vrijstellingsregeling. Kleine ondernemingen waarvan het omzetcijfer 5 580 euro niet overschrijdt, kunnen aldus belastingvrijstelling genieten en dienen geen BTW aan te rekenen op de handelingen die ze verrichten. Daarentegen kunnen deze ondernemingen de belasting geheven op de goederen en diensten die ze gebruiken voor het verrichten van hun vrijgestelde handelingen niet in aftrek brengen.

In 2004 heeft de Commissie voorgesteld de lidstaten de mogelijkheid te geven de drempel van het jaarlijks omzetcijfer op te trekken zodanig dat de kleine ondernemingen tot een bedrag van 100 000 euro van de BTW zouden kunnen worden vrijgesteld. Dit voorstel, dat deel uitmaakte van een breder geheel, kreeg evenwel niet de steun van de lidstaten.

Hoewel de tekst van het huidige artikel 285 van de richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 geen flexibiliteit toelaat inzake de drempelgrens van deze bijzondere regeling, behouden de lidstaten de mogelijkheid om een aanvraag tot afwijking op basis van artikel 395 van deze richtlijn in te dienen.

Op grond van bedoeld artikel 395 kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere afwijkende maatregelen aan voornoemde richtlijn 2006/112/EG te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen.

De maatregelen tot vereenvoudiging van de belastinginning mogen geen noemenswaardige invloed hebben op de totale belastingopbrengst van de lidstaat in het stadium van het eindverbruik.

Derhalve moet de weerslag van de verhoging van de vrijstellingsdrempel zeker niet alleen worden beoordeeld in functie van de administratieve vereenvoudiging voor de betrokken ondernemingen maar dient er eveneens rekening te worden gehouden met de budgettaire weerslag van dergelijke maatregel.

Ingevolge de verplichte identificatie voor BTW-doeleinden vanaf 1 januari 2010 door middel van een identificatienummer dat de letters BE bevat van de personen die de vrijstellingsregeling genieten, is de administratie tenslotte in staat om laatstgenoemden op een aangepaste wijze op te volgen en te controleren terwijl ze toch worden vrijgesteld van een aantal administratieve verplichtingen die niet in evenredigheid zijn met hun omzetcijfer.