Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-1429

van Patrik Vankrunkelsven (Open Vld) d.d. 4 september 2008

aan de minister van Klimaat en Energie

Woningbouw - Bescherming - Verschil tussen erkende en niet-erkende aannemers

bouwnijverheid
ondernemer
onroerend eigendom
garantie

Chronologie

4/9/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 9/10/2008)
7/10/2008Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1428
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1430

Vraag nr. 4-1429 d.d. 4 september 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De wet van 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw en de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen, algemeen gekend als de wet ‘Breyne’ en het koninklijk besluit van 21 oktober 1971, gewijzigd bij koninklijk besluit van 21 september 1993, maken inzake borgstelling bij verkoop van nieuwbouw een onderscheid tussen erkende en niet-erkende aannemers. Erkende aannemers moeten een borgtocht stellen van 5% van de prijs van het gebouw en moeten hiervan, binnen de dertig dagen na ondertekening van de overeenkomst, een door de Deposito- en Consignatiekas ondertekend bewijs voorleggen.

De niet-erkende aannemer is verplicht een voltooiingswaarborg te stellen, waarbij een financiële instelling zich er ten aanzien van de koper of opdrachtgever als hoofdelijke borg toe verbindt de nodige sommen te betalen voor de voltooiing van het huis of het gebouw waarvan het appartement deel uitmaakt (in dit geval, de privatieve gedeelten van het appartement en de gemeenschappelijke gedeelten van het gebouw met uitsluiting van de zuiver privatieve gedeelten van de andere appartementen). Bij verkoop van een bestaande woning gepaard met een aannemingsovereenkomst voor de uitvoering van verbouwings- of uitbreidingswerken dient de voltooiingswaarborg de nodige sommen voor de voltooiing van de voorziene werken te dekken.

Nu bouwpromotoren meer en meer de plaats van erkende aannemers innemen, is het vraag of dit onderscheid nog terecht is. De afdwingbaarheid bij niet-erkende aannemers die hun verplichtingen qua afwerking niet nakomen, gebeurt immers via een jarenlange gerechtelijke procedure.

Graag had ik van de geachte minister een antwoord gekregen op volgende vragen:

1. Hoeveel procedures werden de afgelopen jaren aanhangig gemaakt op basis van artikel 12 eerste lid en hoeveel op basis van artikel 12, tweede lid van de wet van 9 juli 1971?

2. Acht de geachte minister huidige regelgeving nog efficiënt?

3. Zou het onderscheid tussen erkende en niet-erkende aannemers in artikel 12 niet beter weggewerkt worden?

Antwoord ontvangen op 7 oktober 2008 :

Ik deel mee aan het geachte lid dat deze vraag niet behoort tot mijn bevoegdheden maar tot die van mijn collega, de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen (schriftelijke vraag nr. 4-1430).