SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2015-2016 Zitting 2015-2016
________________
16 février 2016 16 februari 2016
________________
Question écrite n° 6-831 Schriftelijke vraag nr. 6-831

de Lode Vereeck (Open Vld)

van Lode Vereeck (Open Vld)

au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste

aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post
________________
Centre de recherches routières (CRR)- Réseau routier et réseau d'égouts - Aide des pouvoirs locaux - Rapports d'activités - Moyens destinés à des études en matière d'égouttage - Concertation avec les autorités régionales Opzoekingscentrum voor de wegenbouw (OCW) - Wegenis en riolering - Ondersteuning van de lokale besturen - Activiteitenverslagen - Middelen voor onderzoeken inzake riolering - Overleg met de gewestelijk overheden 
________________
rapport d'activité
administration régionale
construction de route
réseau routier
Fonds des routes
eau usée
verslag over de werkzaamheden
regionale overheid
wegenbouw
wegennet
Wegenfonds
afvalwater
________ ________
16/2/2016Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 17/3/2016)
25/2/2016Antwoord
16/2/2016Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 17/3/2016)
25/2/2016Antwoord
________ ________
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-832
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-833
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-841
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-832
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-833
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-841
________ ________
Question n° 6-831 du 16 février 2016 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 6-831 d.d. 16 februari 2016 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Le Centre de recherches routières (CRR) a été créé par l'arrêté royal du 5 mai 1952, à la demande de la Fédération des Entrepreneurs de Voirie et en concertation avec les autorités gestionnaires de la voirie, sous l'égide du ministère des Affaires économiques de l'époque. En tant qu'institut de recherche privé d'utilité publique, il a pour mission de favoriser le progrès technique dans la construction routière par la recherche, le développement et le transfert des connaissances. Dans ce contexte, le Centre travaille en étroite collaboration avec tous les acteurs du secteur belge de la construction routière.

En vertu de l'arrêté-loi de 1947 et de l'arrêté royal de 1952, tout entrepreneur belge ou étranger doit verser au Centre une contribution de 0,8 %, calculée sur le montant total des travaux (réseau routier et évacuation des eaux de pluie/réseau d'égouttage) qu'il a réalisés sur le territoire belge. Que ces travaux aient été attribués par adjudication publique ou restreinte ou par des contrats conclus de gré à gré n'a aucune importance.

Des rumeurs émanant des pouvoirs locaux laissent entendre que le CRR accorderait trop peu d'attention aux questions posées par les pouvoirs locaux en ce qui concerne le réseau d'égouttage. Les activités du CRR se concentreraient surtout sur la construction des voiries et, dans une moindre mesure seulement, sur les réseaux d'égouttage. Pourtant, le travail de recherche réalisé dans ce domaine par le CRR pour les pouvoirs locaux pourrait permettre à ceux-ci de remplir pour 2027 leur obligation en matière d'épuration des eaux.

Dans son travail de recherche, le CRR s'est surtout concentré sur la superstructure. À l'exception de l'étude relative à l'inspection visuelle et aux techniques de recherche qui y sont liées, la contribution du CRR au niveau du secteur de l'égouttage est limitée. Les moyens financiers dont le CRR dispose proviennent toutefois partiellement des travaux de voirie réalisés qui représentent, à plus de 50 %, des travaux d'égouttage. Il ressort du dernier rapport annuel (2010) disponible sur le site web du CRR que plus de 7 millions d'euros de revenus du CRR proviennent des contributions des entrepreneurs. Une évaluation sommaire conduit au constat qu'un peu plus de 3 millions d'euros proviennent de l'exécution de travaux d'égouttage.

Le caractère transversal de la présente question a trait aux activités centrales du Centre de recherches routières (CRR). En tant que Centre de recherches indépendant, le CRR réalise notamment des recherches pour le compte des autorités gestionnaires de la voirie ainsi que pour les autorité nationales, régionales et locales compétentes. De plus, de nombreux projets de recherche et d'assistance du CRR bénéficient du soutien des autorités régionales, fédérales et européennes et des institutions qui favorisent l'innovation.

Je souhaite poser les questions suivantes au ministre :

1) Pouvez-vous mettre à disposition les rapports d'activités du Centre de recherches routières, pour les années 2011, 2012, 2013, 2014 et, si possible, 2015, et/ou nous dire où ces rapports sont disponibles et peuvent être consultés ?

2) Les pouvoirs locaux signalent, de même que les gestionnaires des égouts, qu'il y a actuellement un besoin criant en matière de recherches, d'études et de formation de collaborateurs sur le plan de l'égouttage.

Jugez-vous opportun que les moyens du CRR, qui proviennent des contributions effectuées dans le cadre de travaux routiers, en l'occurrence, des travaux d'égouttage, soient également utilisés par le CRR pour réaliser des études en matière d'égouttage?

a) Dans l'affirmative, quelles opportunités entrevoyez-vous actuellement d'utiliser plus efficacement les contributions (0,8 % des travaux réalisés) des entrepreneurs concernés pour les faire correspondre aux besoins du secteur de l'égouttage? Vous concertez-vous à ce sujet avec les représentants des autorités régionales ?

b) Dans la négative, pourquoi ?

3) Êtes-vous disposé à revoir l'arrêté-loi de 1947, d'une part, et l'arrêté royal de 1952, d'autre part, à cet égard ? Quelle(s) actions(s) entreprendrez-vous à ce sujet ?

 

Bij koninklijk besluit van 5 mei 1952 werd, op verzoek van het Verbond der Belgische Aannemers van wegeniswerken en in samenspraak met de wegbeherende overheden, onder de bescherming van het toenmalig ministerie van Economische Zaken het Opzoekingscentrum voor de wegenbouw opgericht (OCW). Het OCW heeft thans als private researchinstelling van openbaar nut de taak om door onderzoek, ontwikkeling en kennisoverdracht de technische vooruitgang in de wegenbouw te bevorderen. In deze context werkt het Centrum nauw samen met alle spelers in de Belgische wegenbouw.

Krachtens de besluitwet van 1947 en het koninklijk besluit van 1952 moet iedere Belgische of buitenlandse aannemer het Centrum een bijdrage van 0,8 % betalen, berekend op het totale bedrag van de werken (wegenis en regenwaterafvoer/riolen) die hij op Belgische bodem heeft uitgevoerd. Het maakt daarbij niet uit of deze werken bij openbare of beperkte aanbestedingen dan wel bij onderhands gesloten contracten zijn gegund.

Vanuit de lokale besturen klinken geluiden dat er vanuit het OCW te weinig aandacht uitgaat naar de vraagstukken van de lokale besturen op het vlak van riolering. De output van het OCW zou zich vooral focussen op wegenbouwkunde en slechts in kleine(re) mate op het rioleringsgebeuren. Nochtans zou het onderzoekswerk door het OCW in dit laatste domein voor de lokale besturen van nut kunnen zijn in het nakomen van hun verplichting inzake zuivere waterlopen tegen 2027.

Het OCW is bij zijn onderzoekswerk vooral gefocust op de bovenbouw. Behoudens het onderzoek inzake de visuele inspectie en gerelateerde onderzoekstechnieken is de inbreng van het OCW op het vlak van de rioleringssector beperkt. De financiële middelen waarover het OCW beschikt, zijn evenwel gedeeltelijk afkomstig van uitgevoerde wegeniswerken, die in de praktijk voor meer dan 50 % uit rioleringswerken bestaan. Uit het meest recente jaarverslag (2010) dat op de website van het OCW beschikbaar is, blijkt dat meer dan 7 miljoen euro inkomsten van het OCW afkomstig zijn van de bijdragen van de aannemers. Een ruwe schatting leidt tot de vaststelling dat iets meer dan 3 miljoen euro afkomstig zijn van uitgevoerde rioleringswerken.

Het transversale karakter van onderhavige vraag heeft te maken met de kernactiviteiten van het Opzoekingscentrum voor de wegenbouw (OCW). Als onafhankelijk onderzoekscentrum voert het OCW onder andere onderzoek uit ten behoeve van wegbeherende overheden alsook dienstbetoon aan de bevoegde nationale, gewestelijke en plaatselijke overheid. Daarenboven genieten tal van onderzoeks- en bijstandsprojecten van het OCW steun van regionale, federale en Europese overheden en instellingen die innovatie aanmoedigen.

Ik heb volgende vragen voor de geachte minister :

1) Kunt u de activiteitenverslagen van het Opzoekingscentrum voor de wegenbouw van 2011, 2012, 2013, 2014 en, indien mogelijk, 2015 ter beschikking stellen en / of meedelen waar deze verslagen beschikbaar zijn en kunnen worden geraadpleegd ?

2) De lokale besturen geven samen met de rioolbeheerders aan dat er thans een grote nood is aan onderzoek, studie en opleiding van medewerkers op het vlak van riolering.

Acht u het opportuun dat de middelen van het OCW, die afkomstig zijn uit de bijdragen van wegeniswerken, in casu rioleringswerken, ook effectief besteed worden aan het uitvoeren van onderzoek door het OCW inzake riolering ?

a) Zo ja, welke opportuniteiten ziet u thans om de bijdragen (0,8 % van de uitgevoerde werken) van de ressorterende aannemers efficiënter aan te wenden, om zodoende tegemoet te komen aan de noden van de rioleringssector ? Zult u hieromtrent overleg plegen met de vertegenwoordigers van de gewestelijke overheden ?

b) Zo nee, waarom niet ?

3) Bent u bereid om in dit kader de besluitwet van 1947, enerzijds, en van het koninklijk besluit van 1952, anderzijds, te herbekijken ? Welke actie(s) zult u dienaangaande nemen ?

 
Réponse reçue le 25 février 2016 : Antwoord ontvangen op 25 februari 2016 :

L’honorable membre trouvera ci-après la réponse à sa question.

Cette question parlementaire ne relève pas de mes compétences mais de la compétence de mon collègue, M. K. Peeters, vice-premier ministre et ministre de l’Emploi, de l'Économie et des Consommateurs.

Het geachte lid vindt hieronder het antwoord op zijn vragen.

De parlementaire vraag valt niet onder mijn bevoegdheden, maar behoort tot die van mijn collega, meneer K. Peeters, vice-eerste minister en minister van Werk, Economie en Consumenten.