BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2011-2012
________
19 maart 2012
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 5-5888

de Piet De Bruyn (N-VA)

aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen
________
Het preventieplan gewelddadige radicalisering en polarisering
________
islam
religieus conservatisme
extremisme
actieprogramma
lichamelijk geweld
discriminatie op grond van seksuele geaardheid
seksuele minderheid
radicalisering
________
19/3/2012Verzending vraag
17/7/2012Antwoord
________
Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-2027
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 5-5888 d.d. 19 maart 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Door de voormalige minister van Binnenlandse Zaken werd in 2010 een actieplan 'Preventie Gewelddadige Radicalisering en Polarisering' in het leven geroepen.

Een werkgroep zou zich buigen over ernstige vormen van religieuze radicalisering die een directe of indirecte bedreiging van onze samenleving zouden kunnen betekenen. Daarbij werd onder meer gedacht aan radicaliserende moslimjongeren die evolueren in de richting van terreurdaden.

Over de concrete realisaties van dit actieplan heerst heel wat onduidelijkheid evenals over de onderwerpen waaraan het actieplan concreet aandacht besteedde.

Zo is het bijvoorbeeld niet duidelijk of in het kader van het actieplan ook gefocust werd op de radicalisering van heel wat moslimjongeren met betrekking tot het verwerpen van gelijke rechten voor holebi's en transgenders en op de uitingen van expliciet homofoob geweld hieraan verbonden.

Tegen deze achtergrond stelde ik de minister graag de volgende vragen:

1.Kan de minister een stand van zaken bezorgen van de resultaten van dit actieplan?

- Op welke wijze werd het actieplan uitgevoerd? Welke bestuursniveaus waren daarbij betrokken? Welke diensten en organisaties?

- Werd er in uitvoering van het actieplan gekeken naar vormen van radicale homohaat die resulteerden in daden van fysiek geweld en/of het aanzetten tot geweld tegen holebi's en transgenders?

2.Heeft de minister de intentie het actieplan van haar voorgangster te handhaven? Of zal het worden aangepast of afgevoerd?

Antwoord ontvangen op 17 juli 2012 :

Het initiatief van een preventiestrategie “Veilig en Respectvol Samenleven” (als socio-preventief antwoord tegen polariseringen en gewelddadige radicalisering) werd onder Europees impuls opgestart door mijn diensten in 2010. Binnen dit socio-preventief kader is het niet correct dat er zich een werkgroep buigt over ernstige vormen van religieuze radicalisering. Het monitoren en analyseren van zulke bedreigingen is een opdracht van de inlichtingen –en veiligheidsdiensten, het Orgaan voor de Coördinatie en de Analyse van de Dreiging (OCAD) en de politiediensten. Wel kan ik verwijzen naar een wetenschappelijke studie die in 2010 werd uitgevoerd in België die radicaliseringsprocessen bij kwetsbare jongeren onderzocht. De onderzoeksresultaten hebben aangrijpspunten geboden voor een preventiestrategie omtrent gewelddadige radicalisering en polarisering.

Met het initiatief van een socio-preventieve strategie wensen we al in een vroeger stadium van een eventueel gewelddadig radicaliseringsproces te kunnen inspelen en een escalatie te voorkomen. Dit door een visie uit te dragen die sociaal en positief georiënteerd is. De nadruk ligt op het versterken van de beschermende factoren tegen gewelddadige radicalisering en het promoten van veilig en respectvol samenleven. Een socio-preventieve aanpak dient complementair te zijn aan een veiligheidsaanpak. In tegenstelling tot uw vraag viseert de preventiestrategie niet één type radicalisme. Omdat de onderliggende individueel sociaal psychologische mechanismen van een radicaliseringsproces algemeen van toepassing zijn, worden alle vormen van gewelddadige radicalisering in de scope genomen. Tot slot overstijgt een socio-preventieve aanpak heel wat verschillende bevoegdheidsniveau’s zoals jeugdwerking, maatschappelijke integratie of onderwijs. Een samenwerking is dus cruciaal.

Of tendensen naar gewelddadige radicalisering aan de basis liggen van homofoob geweld, moet verder worden onderzocht. In ieder geval maakt de bestrijding ervan deel uit van een veilige en respectvolle samenleving.

Van zodra de preventiestrategie “veilig en respectvol samenleven” verder overlegd wordt, zullen we ook kunnen communiceren over de doelstellingen en de ambities. Uiteraard zijn bijsturingen nog steeds mogelijk indien dit nodig zou blijken uit maatschappelijke evoluties, onderzoek en overleg met potentiële partners.