BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2013-2014
________
4 april 2014
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 5-11352

de Nele Lijnen (Open Vld)

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen
________
de ziekte van Lyme en het chronischevermoeidheidssyndroom
________
infectieziekte
chronische ziekte
ziekte van het zenuwstelsel
________
4/4/2014Verzending vraag
16/4/2014Antwoord
________
Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-4888
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 5-11352 d.d. 4 april 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Ik verwijs naar uw antwoord op mijn schriftelijke vraag 5-10270. Hoewel ik u meerdere vragen stelde die om een uitgebreide uitleg vroegen, beperkte u zich tot enkele zinnen. Via deze nieuwe vraag hoop ik dus alsnog meer informatie te verkrijgen. Er bereiken mij immers berichten die voorstellen dat de groep CVS-patiënten in ons land in feite voor een deel bestaat uit mensen die bijvoorbeeld de ziekte van Lyme hebben. Volgens onderzoek aan de Université catholique de Louvain kan dit komen doordat mensen wel degelijk getest worden op Lyme, maar de diagnose schiet tekort. Bij deze testen wordt het aantal antistoffen in het bloed gemeten. Het gebeurt echter heel vaak, dat er geen antistoffen in het bloed gevonden worden, maar dat de persoon in kwestie wel de ziekte van Lyme heeft. Daarbij kan een factor zijn dat het lichaam niet meer vecht tegen de ziekte en simpelweg geen antistoffen meer aanmaakt. Ik ben benieuwd naar uw reactie op deze analyse.

Uw antwoord vermeldt: "Het WIV-ISP is verantwoordelijk voor de coördinatie van surveillance rond Lyme ziekten. Op basis van deze surveillancesystemen blijkt dat alle leeftijdsgroepen getroffen zijn maar de ziekte komt een beetje meer voor bij mannen. Er zijn geografische variaties in het voorkomen van de ziekte van Lyme (…)." Kan u mij aldus vertellen in welke streken deze ziekte sterker voorkomt, en welke verklaring ziet u hiervoor?

U schreef verder: "De link tussen CVS en de ziekte van Lyme is echter door de wetenschappelijke gemeenschap nog niet vastgelegd." Mijn punt was echter dat patiënten me vertellen hoe zij eerst de diagnose CVS kregen, en pas later, soms pas jaren later, te horen kregen dat ze eigenlijk de ziekte van Lyme hadden. Uw antwoord vermeldt dat er geen dergelijke cijfers bestaan. Is het volgens u aldus mogelijk dat er, wat betreft Lyme, een grote groep patiënten is die momenteel in het CVS-traject zitten en dus een totaal verkeerde behandeling krijgen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe moet dit aangepakt worden?

Antwoord ontvangen op 16 april 2014 :

1) De redenen voor deze verschillen zijn te wijten aan de habitat van de teken : de begroeiing, de temperatuur, de vochtigheidsgraad en de aanwezigheid van gastheren zijn allemaal elementen die de aanwezigheid van teken beïnvloeden. In de Verenigde Staten zou een van de belangrijkste redenen van de verhoging van het aantal teken de aanzienlijke toename van het reservoir aan wilde dieren zijn. In dit opzicht is een goed beheer van de jacht essentieel. Hoe meer de teken bloed kunnen drinken, hoe meer ze zich voortplanten. De nabijheid met de natuur die wij steeds meer onderhouden, stelt ons dus meer bloot aan tekenbeten. Het geheel van die factoren verschilt van regio tot regio.

2) Het Chronisch Vermoeidheidsyndroom (CVS) is, zoals zijn naam het aangeeft, een geheel van symptomen die nu officieel opgesteld werden door de medische gemeenschap. Het is ook een uitsluitingsdiagnose. Met andere woorden, wanneer een patiënt aan geen enkele andere aandoening lijdt, wordt deze diagnose gesteld. Per definitie heeft een patiënt die aan CVS lijdt geen tekenen van de ziekte van Lyme, zowel op het klinische niveau als op het serologische niveau. Het is mogelijk te lijden aan CVS en de ziekte van Lyme gehad te hebben. Zodoende zullen de antilichamen tegen Borrelia geïdentificeerd worden bij een patiënt maar dat laat in geen geval toe een causale relatie te leggen. Men mag niet vergeten dat indien de huidige beschikbare tests een zwakke sensibiliteit hebben bij het begin van de ziekte, aangezien de antilichamen zich vermenigvuldigen in de loop van de drie eerste weken, deze zeer hoog is bij de patiënten die een actieve vorm van de ziekte hebben. De aanwezigheid van antilichamen toont dus dat het immuunsysteem van de patiënt de ziekte bevochten heeft.