5-1264/5

5-1264/5

Belgische Senaat

ZITTING 2013-2014

27 FEBRUARI 2014


Wetsvoorstel tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen


AMENDEMENTEN ingediend na de goedkeuring van het verslag


Nr. 8 VAN DE HEREN CLAES EN DE PADT

Art. 2

In het voorgestelde tweede lid van artikel 19 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973, de woorden « Worden van rechtswege geacht een voldoende belang te hebben » vervangen door de woorden « Ingeval het milieu-aangelegenheden betreft, worden van rechtswege geacht een voldoende belang te hebben ».

Verantwoording

Het amendement wil verduidelijken dat het onweerlegbaar vermoeden van voldoende belang voorzien in het nieuw voorgestelde tweede lid van artikel 19 beperkt is tot de gevallen waar de door de bevoegde regelgevers erkende milieuverenigingen een verzoekschrift indienen ten aanzien van aangelegenheden die het milieu betreffen.

Zonder deze verduidelijking wordt het niet uitgesloten dat milieuverenigingen ook het vermoeden van belang zouden inroepen voor het indienen van beroepen die geen milieu-aangelegenheden betreffen.

Nr. 9 VAN DE HEREN CLAES EN DE PADT

Art. 2

De volgende wijzigingen aanbrengen :

1º in de bepaling onder A) het tweede lid doen vervallen;

2º in de bepaling onder B) de woorden « in het zesde lid » vervangen door de woorden « in het vijfde lid ».

Verantwoording

Het wetsvoorstel heeft de bedoeling om aan privaatrechtelijke rechtspersonen een vermoeden van belang toe te kennen dat geldt tot bewijs van het tegendeel indien zij optreden in het kader van milieubescherming wanneer zij kunnen aantonen dat zij aan de volgende voorwaarden voldoet :

1º hij beschikt sedert minstens één jaar over rechtspersoonlijkheid;

2º hij vervult op regelmatige, daadwerkelijke en blijvende wijze activiteiten die verband houden met zijn maatschappelijk doel;

3º en hij treedt op in rechte, in het kader van zijn maatschappelijk doel, met het oog op milieubescherming.

De indieners van het amendement stellen vast dat het nieuw voorgestelde derde lid van artikel 19 aan een specifieke categorie van privaatrechtelijke rechtspersonen, zijnde deze die optreden voor de milieubescherming, een bijzondere voorkeursregeling verschaft om een verzoekschrift in te dienen bij de Raad van State, terwijl andere instanties die collectieve belangen verdedigen niet van deze regeling kunnen genieten.

Door de voorliggende regeling krijgt men drie soorten verenigingen : (1) de erkende milieuverenigingen die van rechtswege voldoende belang krijgen toegekend, (2) de andere private rechtspersonen die optreden in het kader van de milieubescherming en voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 19, derde lid, dewelke een vermoeden van belang worden toegekend, tot bewijs van het tegendeel en (3) alle andere private rechtspersonen en andere verenigingen die niet kunnen genieten van een specifieke regeling.

Zo worden allerhande belangenorganisaties zoals consumentenverenigingen, werkgeversorganisaties, vakbonden en actiecomités (andere dan deze opgericht in het kader van het milieu) van deze bijzondere regeling uitgesloten, waardoor deze telkens zij in het kader van het verdedigen van de belangen waarvoor zij opgericht werden blijk moeten geven van een benadeling of belang bij de bestreden beslissing.

De vraag kan gesteld worden of dit geen discriminatie in het leven roept waardoor een onderscheid gemaakt wordt naargelang het maatschappelijk doel dat de betrokken instanties nastreven.

Bovendien moet worden vastgesteld dat er geen enkele verdragsbepaling in het Verdrag van Aarhus ons land verplicht een specifieke wettelijke regeling aan te nemen voor milieuverenigingen, andere dan deze die door de gewesten erkend zijn. Dit blijkt tevens uit de conclusies van het Aarhus-comité dat stelde dat de procedure voor de Raad van State, waarbij de partij blijk moet geven van een belang, niet in strijd is met het Aarhus-verdrag (Implementatiegids, p. 204).

Daar het huidige artikel 19 voldoet aan de internationale verplichtingen en — mede in acht genomen het feit dat er zich in de praktijk geen problemen voordoen wegens een ruime rechtstoegang bij de Raad van State — dat de indieners van dit amendement van oordeel zijn dat er beter geen onderscheid komt tussen verschillende instanties om een beroep in te dienen bij de Raad van State en dat zij allen bij het inleiden van een procedure in hun verzoekschrift blijk dienen te geven van voldoende belang, wordt voorgesteld het voorgestelde derde lid weg te laten. Op deze manier ontstaat er geen onderscheid tussen verschillende organisaties die een collectief belang nastreven.

De tweede wijziging betreft een technische wijziging naar aanleiding van het weglaten van het nieuwe derde lid.

Nr. 10 VAN DE HEREN CLAES EN DE PADT

Art. 2

In het tweede lid van de bepaling onder A de woorden « 1º hij beschikt sedert minstens een jaar over rechtspersoonlijkheid; » vervangen door de woorden « 1º hij beschikt sedert minstens vier jaar over rechtspersoonlijkheid; ».

Verantwoording

De indieners zijn van oordeel dat een rechtspersoon beter doet blijken van een voldoende belang om in rechte op te treden ter verdediging van een collectief belang nadat deze reeds vier jaar actief is, in plaats van al na één jaar.

Na vier jaar is het ook makkelijker om blijk te geven van een werkelijke bedrijvigheid in overeenstemming met haar statutair doel.

Met de eis van vier jaar wordt ontegensprekelijk een halt toegeroepen aan het in rechte optreden van verenigingen die kort voor de aanvang van de procedure worden opgericht zonder dat zij structureel een belangenbehartiging voor ogen hebben. Deze termijn sluit tevens aan bij deze die is voorzien in de « class action » die op het niveau van de regering wordt behandeld

Dirk CLAES.
Guido DE PADT.