5-1752/2

5-1752/2

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

25 SEPTEMBER 2013


HERZIENING VAN DE GRONDWET


Voorstel tot herziening van artikel 118, § 2, van de Grondwet


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE HEER LAEREMANS

Enig artikel

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« Enig artikel. Artikel 118, § 2, van de Grondwet wordt vervangen als volgt :

« § 2. In afwijking van het bepaalde in paragraaf 1 wordt de verkiezing, met inbegrip van de duur van zijn legislatuur en de datum van zijn verkiezing, de samenstelling en de werking van het Parlement van de Vlaamse Gemeenschap door dit Parlement bij decreet geregeld. Dat decreet wordt aangenomen volgens de meerderheidsregels die door dit Parlement bij decreet worden bepaald.

Een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, duidt de aangelegenheden aan betreffende de verkiezing, de samenstelling en de werking van het Parlement van de Franse Gemeenschap en het Parlement van het Waalse Gewest, welke door de Parlementen, ieder wat hem betreft, bij decreet of bij een in artikel 134 bedoelde regel worden geregeld, naar gelang van het geval. Dat decreet en die in artikel 134 bedoelde regel moeten worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het betrokken Parlement aanwezig is.

Een wet duidt de aangelegenheden aan betreffende de verkiezing, de samenstelling en de werking van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, welke door dit Parlement bij decreet worden geregeld. Dat decreet moet worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het parlement aanwezig is.

De in het tweede of in het derde lid bedoelde wet, naar gelang het geval, kan de Gemeenschaps- en Gewestparlementen de bevoegdheid toevertrouwen om elk voor zich, bij decreet of bij een in artikel 134 bedoelde regel, naargelang het geval, de duur van hun legislatuur en de datum van de verkiezing van hun parlementen te regelen. Dat decreet en die in artikel 134 bedoelde regel moeten worden aangenomen met de meerderheden bedoeld in het eerste tot en met derde lid. » »

Verantwoording

Ter voorbereiding van de zesde staatshervorming werden door de Vlaamse administratie in opdracht van de Vlaamse regering een aantal fiches opgemaakt. Daarin worden de wensen van de Vlaamse regering weergegeven met betrekking tot deze staatshervorming. Fiche 19 (versie 30.08 2010) behandelt de Vlaamse verzuchtingen met betrekking tot de verkiezing van het Vlaams Parlement. Deze fiche luidt als volgt :

« FICHE19. BZ

Thema : Verkiezing van het Vlaamse Parlement. Bevoegdheid inzake organisatie

Grondwet :

— Artikel 115, § 1, eerste lid :

« Er is een Parlement van de Vlaamse Gemeenschap, Vlaamse Parlement genoemd, en een Parlement van de Franse Gemeenschap, waarvan de samenstelling en de werking worden bepaald door de wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid »

— Artikel 116, § 1 :

§ 1. « De Gemeenschaps- en Gewestparlementen zijn samengesteld uit verkozen mandatarissen »

§ 2. « Elk Gemeenschapsparlement is samengesteld uit leden rechtstreeks gekozen tot lid van het betrokken Gemeenschapsparlement of tot lid van een Gewestparlement »

— Artikel 118, § 1 :

« De wet regelt de in artikel 116, § 2, bedoelde verkiezingen, evenals de samenstelling en de werking van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen. Behoudens voor het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, wordt deze wet aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid. »

Wetgeving :

De verkiezing van het Vlaamse Parlement wordt geregeld door twee wetten :

— de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980, meer bepaald de artikelen 25 tot 29undecies en 30bis;

— de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, meer bepaald boek I, dat de artikelen 1 tot 41octies bevat.

Probleemstelling

Bevoegdheid inzake organisatie

De verkiezingen van het Vlaamse Parlement worden momenteel georganiseerd door de Federale Overheid, terwijl dit toch een bevoegdheid van het Vlaamse Gewest zelf zou moeten zijn. Het is logisch dat de deelstaten zelf de verkiezing organiseren van hun eigen parlement.

De verkiezingen voor het Vlaamse Parlement vallen samen met de verkiezingen voor het Europese Parlement. Als deze koppeling behouden blijft, is er over de organisatie van de verkiezingen op dezelfde dag een akkoord nodig tussen de federale overheid en de gewesten.

Voorstel :

Overdracht naar de gewesten van de bevoegdheid om de verkiezingen voor de regionale parlementen te organiseren, wat geregeld wordt door artikel 118, § 1, van de Grondwet. »

De institutionele meerderheid is slechts in zeer beperkte mate tegemoet gekomen aan de wensen van de Vlaamse overheid door aangaande deze aangelegenheid slechts enkele wijzigingen aan te brengen aan de bijzondere wet van 8 augustus 1980 (cf. voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen betreffende de uitbreiding van de constitutieve autonomie van de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Vlaamse Gemeenschap (Senaat, stuk 5-1572)). Deze aanpassingen zijn evenwel ruimschoots onvoldoende, vermits de Vlaamse administratie voorstelt om deze bevoegdheid integraal en rechtstreeks via artikel 118, § 1, van de Grondwet aan de Vlaamse Gemeenschap toe te vertrouwen.

Paragraaf 1 van artikel 118 van de Grondwet werd evenwel niet voor herziening vatbaar verklaard en kan bijgevolg momenteel niet in die zin worden gewijzigd. Paragraaf 2 van dit artikel is evenwel wel voor herziening vatbaar. Het is dan ook via deze weg dat dit amendement aan de verzuchtingen van de Vlaamse regering wil tegemoetkomen. Aangezien de andere deelstaatparlementen geen blijk van belangstelling hebben gegeven om volledige zeggenschap over hun eigen verkiezing te bekomen, worden zij in dit voorstel verder ongemoeid gelaten. Wel wordt in dit amendement constitutieve autonomie toegekend aan de Duitstalige Gemeenschap. Aangezien toekenning van constitutieve autonomie aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ongewenst is, wordt deze vanzelfsprekend in dit amendement niet hernomen.

Nr. 2 VAN DE HEER LAEREMANS

(Subsidiair op amendement nr. 1)

Enig artikel

De volgende wijzigingen aanbrengen :

a) het 1º doen vervallen;

b) het door het 2º voorgestelde artikel 118, § 2, tweede lid, doen vervallen;

c) in het door het 2º voorgestelde artikel 118, § 2, vierde lid, het woord « derde » telkens vervangen door het woord « tweede ».

Verantwoording

Het toekennen van constitutieve autonomie aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is in de communautaire strijd die in en om Brussel wordt gevoerd vanuit Vlaams perspectief een onvergeeflijke fout en een strategische blunder van formaat.

Dat is ook altijd het standpunt geweest van de Vlaamse beleidsverantwoordelijken en van een ruime democratische meerderheid in Vlaanderen.

De nu door de institutionele meerderheid voorgestelde toekenning van deze constitutieve autonomie aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gaat terug naar de zogenaamde Octopusnota van februari 2008 van de Brusselse regering. Daarin vraagt deze (in punt 4.4) constitutieve autonomie « ter bevestiging van het statuut van volwaardig gewest ». Het opzet hiervan is dus wel zeer duidelijk.

Het is daarom ook volkomen onbegrijpelijk dat de huidige Vlaamse meerderheidspartijen (en de N-VA) in de federale regering deze eis tijdens de onderhandelingen omtrent de zesde staatshervorming zonder meer hebben overgenomen en aanvaard. Het is immers sinds jaar en dag een vast standpunt van de Vlaamse meerderheidspartijen én van de Vlaamse oppositie dat Brussel in de Belgische staatsorde niet kan worden gelijkgesteld met de deelstaten Vlaanderen en Wallonië en bijgevolg niet in aanmerking komt om begiftigd te worden met het statuut van een volwaardig gewest.

Vlaanderen is er integendeel steeds van uitgegaan dat Brussel als hoofdstad een afzonderlijk statuut moest krijgen. Daarvoor kan verwezen worden naar de 5 resoluties van het Vlaams Parlement uit 1999 die nagenoeg unaniem werden aangenomen. Van deze resoluties is er één die integraal handelt over « Brussel in de volgende staatshervorming » (Vlaams Parlement, stuk 1341 (1998-1999)), wat onderstreept hoe belangrijk de rol en de toekomst van Brussel werd beschouwd in het institutionele kader dat Vlaanderen voor ogen staat. In deze resolutie wordt gesteld dat « als principieel uitgangspunt de tweeledigheid van het federale staatsbestel voorop [staat] met daarnaast een specifiek statuut voor Brussel dat door Vlamingen en Franstaligen op voet van gelijkheid moet worden bestuurd ». Over het al dan niet verlenen van constitutieve autonomie is er in dit document geen sprake omdat niemand er in de verste verte ook maar aan dacht dat deze aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zou kunnen en mogen worden toegekend. Het is dan ook duidelijk dat het door de Vlaamse partijen principieel ingenomen uitgangspunt impliceert dat er van constitutieve autonomie voor Brussel in hoofde van Vlaanderen geen sprake kon en kan zijn.

Deze visie werd door de Vlaamse beleidsverantwoordelijken en democratisch verkozen organen daarna meermaals hernomen en herbevestigd. Dat gebeurde onder meer nog in de toespraak van 1 februari 2008 van Vlaams minister-president Kris Peeters naar aanleiding van de afronding van het zogenaamde Octopusoverleg dat door de Vlaamse meerderheidspartijen was gehouden. Daarin benadrukte de minister-president : « Onze visie op Brussel wordt bepaald vanuit onze visie op de staatkundige evolutie van België. Die visie gaat uit van een fundamentele tweeledigheid op basis van twee deelstaten met daarnaast een specifiek statuut voor Brussel én een Duitstalige Gemeenschap. » Deze uitspraak ligt volledig in het verlengde van de resoluties van 1999 en ook zij sluit heel duidelijk constitutieve autonomie voor Brussel uit. Vermits deze verklaring werd opgenomen als bijlage bij het Vlaams regeerakkoord van 13 juli 2009, maakt zij er integraal deel van uit en is dit het standpunt van de huidige Vlaamse regering.

Met dit amendement wordt beoogd aan te sluiten bij deze vele jaren lang breed gedragen visie en wordt de constitutieve autonomie ten behoeve van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bijgevolg geschrapt.

Nr. 3 VAN DE HEER LAEREMANS

(Subsidiair op amendement nr. 1)

Enig artikel

Het door het 2º voorgestelde artikel 118, § 2, tweede lid, vervangen door wat volgt :

« Onverminderd de bepalingen van het voorgaande lid, moet de in artikel 134 bedoelde regel, voor wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, worden aangenomen met een meerderheid in elke taalgroep. »

Verantwoording

In haar advies over het voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, ter uitvoering van de artikelen 118 en 123 van de Grondwet (Senaat, stuk 5-1745/2) merkt de Raad van State terecht op dat « in de tekst van de voorgestelde artikelen 118 en 123 van de Grondwet alleen bepaald [wordt] dat de ordonnanties van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest die uitvoering geven aan de aan dat gewest toegekende constitutieve autonomie, moeten voldoen aan « bijkomende meerderheidsvoorwaarden ». In die tekst wordt evenwel niet uitdrukkelijk bepaald dat deze « bijkomende meerderheidsvoorwaarden » een meerderheid van de uitgebrachte stemmen binnen elk van de twee taalgroepen van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement vereisen. »

Als men toch constitutieve autonomie wil geven aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest — iets waar indiener van dit amendement tegen is — en dit betonneert in de Grondwet, dan kan men de waarborgen die men in het verlengde daarvan ten behoeve van de minst talrijke taalgroep wenst in te voeren in de Grondwet evengoed precies omschrijven, in plaats van dat te doen via een vage en voor velerlei interpretatie en invulling vatbare formulering zoals nu het geval is (« bijkomende meerderheidsvoorwaarden »). Dit is des te meer noodzakelijk omdat deze garantie voor de minst talrijke taalgroep in het verleden reeds via wijzigingen in de bijzondere wet substantieel werd afgezwakt. In het kader van de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen werd immers bepaald dat de oorspronkelijk vereiste meerderheid van stemmen in elke taalgroep wordt herleid tot een minderheid van een derde van de stemmen in elke taalgroep in een tweede stemronde, indien tijdens de eerste stemronde in één van beide taalgroepen de meerderheid niet was behaald. Met deze les in het achterhoofd is het bijgevolg niet wijs om de bijzondere wetgever hieraan verder invulling te laten geven, maar verdient het de voorkeur deze bepaling rechtstreeks in de Grondwet in te schrijven. Op deze manier kunnen de karakterzwakke en toegevingsgezinde Vlaamse onderhandelaars van de traditionele partijen in de toekomst iets meer worden behoed voor verdere stommiteiten dienaangaande.

Nr. 4 VAN DE HEER LAEREMANS

(Subsidiair op amendement nr. 1)

Enig artikel

In het door het 2º voorgestelde artikel 118, § 2, vierde lid, de laatste zin doen vervallen.

Verantwoording

Door het nieuwe vierde lid worden de deelstaatparlementen in staat gesteld om zelf de duur van hun legislatuur en de datum van verkiezing van hun parlementen te regelen. Op zich is dat een kleine stap in de goede richting. Dit moet evenwel gebeuren met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen.

Deze regeling wordt ingevoerd als tegengewicht voor het invoeren van samenvallende verkiezingen voor alle parlementen omdat één bepaalde partij van de institutionele meerderheid in feite tegen het systeem van samenvallende verkiezingen is. Zij zou het voor de deelstaten mogelijk moeten maken om toch nog op een afzonderlijke datum hun eigen verkiezingen te kunnen houden, los van de verkiezingen voor het federale en Europese parlement.

Gelet op de politieke krachtsverhoudingen en de standpunten ter zake van de staatsbehoudende en reactionaire Belgische partijen, is de hier voorgestelde regeling evenwel nauwelijks werkbaar omdat zij het in de praktijk zeer moeilijk, zo niet vrijwel onmogelijk maakt voor deelstaatparlementen om afzonderlijke verkiezingen te houden omdat de lat tot invoering daarvan veel te hoog wordt gelegd. Het is derhalve niet veel meer dan een lege doos. Met als gevolg dat voortaan de verkiezingen voor het federale niveau en de deelstaten zullen samenvallen, ingevolge een aantal andere wetgevende initiatieven van de institutionele meerderheid.

In een democratische samenleving behoort het evenwel tot de essentiële kenmerken van een parlement, ook van een deelstaatparlement, dat het zijn verkiezingen op een afzonderlijk tijdstip kan houden. Alleen op deze wijze kan de kiezer immers een gewogen oordeel vellen over het beleid dat door dit parlement en deze regering tijdens een voorbije legislatuur werd gevoerd. Alleen op deze wijze ook beschikt een deelstaat over de nodige autonomie om zijn eigen beleid te voeren, los van het federale verband, en wordt de regeringsvorming in de deelstaten niet afhankelijk gemaakt van de regeringsvorming op het federale niveau, zoals we dat in het verleden in België meermaals hebben meegemaakt.

De voorgestelde regeling is er dan ook impliciet of expliciet op gericht om de deelstaten opnieuw onderhoriger te maken aan het federale bestuursniveau door hen zoveel mogelijk te verhinderen een eigen politieke dynamiek te ontwikkelen. Dit gaat niet alleen in tegen het proces van verzelfstandiging en emancipatie van de deelstaten van de voorbije decennia, maar betekent ook op democratisch vlak een stap achteruit.

Indien men effectief de mogelijkheid wil creëren dat deelstaten hun verkiezingen op een afzonderlijke datum kunnen houden, dan is het noodzakelijk de lat daarvoor een stuk lager te leggen en moet dit kunnen worden ingevoerd met een gewone parlementaire meerderheid. Dat is het opzet van dit amendement.

Nr. 5 VAN DE HEER LAEREMANS

(Subsidiair op amendement nr. 1)

Enig artikel

Het 3º doen vervallen.

Verantwoording

In het verlengde van de wijzigingen die aan artikel 118, § 2, van de Grondwet worden voorgesteld, wordt een overgangsbepaling ingevoerd die onder meer tot doel heeft om in de loop van 2014 de eerstvolgende verkiezingen voor het federale niveau, het niveau van deelstaten en het Europese niveau van rechtswege te laten samenvallen en pas daarna eventueel de mogelijkheid te creëren voor de deelstaten om de duur van hun legislatuur en hun verkiezingsdatum aan te passen.

Bovendien moet deze bepaling eerst nog, met name ten vroegste na de verkiezingen van 2014, via een bijzondere wet in werking worden gesteld. Dat wil dus zeggen dat er na de verkiezingen van 2014, in het nieuw samengestelde federale parlement, opnieuw een bijzondere meerderheid moet worden gevonden om deze grondwettelijke passage operationeel te maken. Aangezien alleen de Vlamingen (althans de meerderheid van de Vlaamse partijen) vragende partij zijn om dit in werking te doen treden, kunnen zij hiervoor door de Franstaligen nog eens worden gechanteerd alvorens het zover zou komen. Door deze overgangsregeling moet er door de Vlamingen met andere woorden tweemaal een prijs worden betaald. En dat voor een bepaling die in het Vlaams Parlement wellicht niet eens zal kunnen worden waargemaakt omdat er in de praktijk waarschijnlijk net geen 2/3e meerderheid voorhanden zal zijn om daaraan uitvoering te geven.

Vandaar het voorstel om deze overgangsbepaling te schrappen.

Nr. 6 VAN DE HEER LAEREMANS

(Subsidiair op amendement nr. 1)

Enig artikel

In de door het 3º voorgestelde overgangsbepaling, de eerste zin vervangen door wat volgt :

« Een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, bepaalt, na de verkiezingen voor het Europese Parlement van 2014, de dag waarop de bepalingen van paragraaf 2, eerste lid, voor wat het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreft, alsook paragraaf 2, vierde lid, in werking treden. »

Verantwoording

In het verlengde van de wijzigingen die aan artikel 118, § 2, van de Grondwet worden voorgesteld, wordt een overgangsbepaling ingevoerd die onder meer tot doel heeft om in de loop van 2014 de eerstvolgende verkiezingen voor het federale niveau, het niveau van deelstaten en het Europese niveau van rechtswege te laten samenvallen en pas daarna eventueel de mogelijkheid te creëren voor de deelstaten om de duur van hun legislatuur en hun verkiezingsdatum aan te passen.

Deze restrictie wordt evenwel niet opgelegd wat betreft het toekennen van de constitutieve autonomie aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dit betekent dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest onmiddellijk constitutieve autonomie krijgt, terwijl de uitbreiding van de constitutieve autonomie voor alle deelstaten pas doorgang kan vinden nadat er na de verkiezingen van 2014, in het nieuw samengestelde federale parlement, opnieuw een bijzondere meerderheid wordt gevonden om deze grondwettelijke passage operationeel te maken. Aangezien alleen de Vlamingen (althans de meerderheid van de Vlaamse partijen) vragende partij zijn om dit in werking te doen treden, kunnen zij daarvoor volgens de nu voorgestelde regeling door de Franstaligen nog eens worden gechanteerd alvorens het zover zou komen en lopen de Vlamingen het risico tweemaal een prijs te moeten betalen. En dat voor een bepaling die in het Vlaams Parlement wellicht niet eens zal kunnen worden waargemaakt omdat er in de praktijk waarschijnlijk net geen 2/3e meerderheid voorhanden zal zijn om daaraan uitvoering te geven.

Om dat te vermijden wordt de inwerkingtreding van het verlenen van constitutieve autonomie aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gekoppeld aan de inwerkingtreding van de uitbreiding van de constitutieve autonomie op het vlak van het regelen van de duur van de legislatuur en de verkiezingsdatum van de deelstaatparlementen.

Bart LAEREMANS.