5-2266/1 | 5-2266/1 |
24 SEPTEMBER 2013
Steeds meer arbeidsintensieve sectoren waar veel lager geschoolden actief zijn staan onder zware druk. Niet alleen ondervinden ze — gezien hun voornaamste kostenfactor arbeid is — zware concurrentie vanwege lagere loonlanden maar ook de hoge arbeidslasten wegen bij deze bedrijven het zwaarste door. Dit is bijzonder onrustwekkend daar de werkloosheid sowieso al aan de hoge kant is wat de laaggeschoolden betreft. Bovendien kunnen buitenlandse ondernemingen gemakkelijk concurreren met bedrijven in ons land die hoofdzakelijk weinig geschoold personeel te werk stellen.
Vooral de jongeren die heden op de arbeidsmarkt treden en laaggeschoold zijn riskeren uit de boot te vallen. We zijn het aan hen verplicht om concrete maatregelen te nemen en hierbij is de loonlastendiscussie onvermijdelijk. Stilzitten is geen optie.
Ook als opstap naar een fulltime betrekking kan de flexi-job, die met dit voorstel wordt ingesteld, bijzonder nuttig zijn. Als een onderneming niet zeker is dat een bijkomende werkkracht voldoende wordt gecompenseerd door de verhoogde productiviteit kan de flexi-job een opstap zijn naar een fulltime job. Door de verlaagde sociale lasten durft de ondernemer sneller de stap te zetten naar een bijkomende vacature.
Indieners hebben dit wetsvoorstel uitgewerkt naar aanleiding van de reacties van werkgeverszijde, opiniemakers en de bouwsector op een eerder wetsvoorstel dat specifiek op de horeca is gericht (stuk Senaat, nr. 5-2038/1 — 2012/2013).
Veel sectoren, waaronder de bouwsector verklaarden dat deze maatregel, die specifiek voor de horeca was ontworpen, ook voor hen dringend nodig was. Niet alleen zal deze maatregel veel nieuwe jobs tot gevolg hebben waarvan een deel zal evolueren naar voltijdse jobs maar bovendien zal niet aangegeven tewerkstelling worden gewit, wat een win-win situatie tot gevolg heeft voor de Staat, de werknemers die verzekerd zijn ingeval van ongevallen en in orde zijn met de sociale zekerheid, alsook de overheid die kan vooruitblikken naar aardige terugverdieneffecten. Ook de transportsector valt ongetwijfeld onder de arbeidsintensieve sectoren waar minder geschoold personeel wordt tewerkgesteld.
Dit wetsvoorstel bouwt dan ook voort op het sectorspecifieke horecavoorstel maar trekt de maatregel open naar de arbeidsintensieve sectoren waar hij het grootste effect zal hebben voor de werkgelegenheid.
Voorliggend wetsvoorstel voorziet in een goedkopere en flexibelere regeling van de gelegenheidsarbeid.
Iedere werknemer die bijkomend of bij gelegenheid tewerkgesteld is in een KMO, kan genieten van een systeem waarbij maandelijks maximaal 500 euro in de personenbelasting wordt vrijgesteld. De werkgever betaalt hierop 25 % (125 euro) bijdrage en hoeft geen verdere fiscale en sociale verplichtingen na te komen.
Ook bij de grote ondernemingen die in de arbeidsintensieve sectoren hun activiteit uitoefenen (denk maar aan de bouw- en de transportsector) wordt dit stelsel ingevoerd. Hierbij wordt voor de verloning van gelegenheidsarbeiders en de overuren van vast personeel die in geld uitbetaald worden, hetzelfde systeem als bij de KMO's ingevoerd, waarbij de werknemer maandelijks 500 euro belastingvrij kan verdienen en de werkgever een bijdrage van 25 % betaalt om zijn fiscale en sociale verplichtingen te vervullen.
Ook de werkgevers zijn gebaat met dit voorstel, zij kunnen rekenen op flexibel personeel dat ze bijvoorbeeld op de drukke momenten kunnen inzetten zonder daar fiscaal op afgerekend te worden.
Bovendien zal de budgettaire kost voor de overheid slechts zeer klein of zelfs nihil zijn. Ook meegenomen is dat in dit systeem de incentive om te gaan zwartwerken zal wegvallen (want de bruto wedde = de netto wedde). Op zijn beurt zal er ook een terugverdieneffect voor de overheid spelen : de (potentiële) werknemers krijgen een incentive om na hun uren wat te gaan bijklussen, op een officiële manier dit keer, en op deze manier genereert de overheid ook meer inkomsten.
Om een uitholling van het sociale zekerheidssysteem tegen te gaan is het noodzakelijk om mensen met een vervangingsinkomen uit te sluiten van het bijverdienen. Dit is om tegen te gaan dat iemand die bijvoorbeeld een werkloosheidsvergoeding ontvangt daarbovenop nog eens belastingvrij gaat bijklussen in zijn vrije tijd. Hier ligt dus een wezenlijk verschil met men zegge en schrijve het Duitse mini job systeem.
Wie kan potentieel genieten van het flexi-job statuut ? Het geldt voor alle werknemers of gepensioneerden die willen bijverdienen en het ligt in het verlengde van wat nu reeds mogelijk is voor studenten.
Het uitgangspunt van dit wetsvoorstel is dat werken de beste remedie tegen de crisis is. Het systeem van de flexi-job beantwoordt aan een reële nood van ondernemers en laat heel wat gezinnen toe een extra cent te verdienen. Dit systeem haalt zoals eerder aangegeven bovendien heel wat werk uit de grijze zone. De ervaring die met de flexi-job opgebouwd wordt, kan in veel gevallen een opstap zijn naar een volwaardige job.
Ook de rest van de economie gaat er op vooruit. Er is meer groei en de extra consumptie moet dan weer door werknemers met een klassieke job geproduceerd worden. Ook de overheid heeft door de hogere groei meer inkomsten die ze voor armoedebestrijding kan gebruiken. In theorie wint bijgevolg iedereen met het systeem.
Indieners wijzen er op dat dit voorstel past in een algehele heroriëntatie van de fiscaliteit op arbeid. Het is een eerste doch belangrijke stap om de koudwatervrees te overwinnen en de problemen op de arbeidsmarkt en onze ondernemingen diepgaand aan te pakken. Niet door uitkeringen te verlagen, maar wel door de netto-opbrengst van inkomen uit arbeid te verhogen zonder deze onbetaalbaar te maken.
Dit voorstel staat tegen een achtergrond van een structureel te lage tewerkstellingsgraad die op haar beurt te maken heeft met loonkosten, scholing, productiviteit en werkbereidheid.
Vooral de laaggeschoolden krijgen als gevolg van te hoge loonkosten in verhouding tot hun productiviteit onvoldoende kansen op een job. Zo ontstaat een vicieuze cirkel. Geen job, geen kans op wegwerken van de scholings- en productiviteitshandicap en alzo structurele marginalisering op de arbeidsmarkt, en finaal ook binnen de maatschappij.
Initiatieven in andere landen en het eerdere initiatief in eigen land rond de dienstencheques tonen duidelijk aan dat wanneer de loonkost significant naar beneden gebracht wordt, de vraag naar weinig geschoolde arbeid explodeert. De marktmechanismen werken dus wel degelijk, ook op de arbeidsmarkt.
De overheid kan evenwel inkomensondersteunend werken, wat ze bijvoorbeeld met de dienstencheque trouwens actief doet. Dit laatste aspect wordt nagenoeg steeds verzwegen door de tegenstanders.
Via significant lagere loonkosten de vraag naar weinig geschoolde arbeid aanzwengelen zoals dit wetsvoorstel beoogt is één onderdeel van een duurzame strategie tot verhoging van de tewerkstellingsgraad.
Met dit voorstel willen we de mist doen optrekken die wordt gespoten door tegenstanders van flexi-jobs en gelijkaardige initiatieven. Met karikaturale discussies is niemand gebaat. Het weze dus duidelijk : deze 500 euro zijn niet combineerbaar met uitkeringen. Laat ons stoppen om elk voorstel onmiddellijk te diaboliseren en te verwijzen naar de clichés zoals « hamburgerjobs » en andere dooddoeners. Eenmaal het stof is gaan liggen is er maar één zekerheid wat betreft de laaggeschoolde jobs; wanneer de loonkost echt significant naar beneden gebracht wordt, explodeert de vraag naar weinig geschoolde arbeid. De indieners onderschrijven deze doelstelling volledig en menen dat dit voorstel alvast een stevige aanzet is.
Artikel 2
Dit artikel geeft een definitie van een KMO.
Artikel 3
Dit artikel sluit de eerste schijf van 500 euro per maand, en 6 000 euro jaarlijks, van de vergoedingen van gelegenheidsarbeiders voor een in deze wet bedoelde werkgever uit van bijdrageberekening voor gelegenheidsarbeid met een volledige onderwerping, een aparte Dimona-regeling en een aparte aangifte in de DmfA.
Artikel 4
Dit artikel bepaalt dat de werkgever een bijzondere bijdrage van 25 % verschuldigd is op het bedrag van de loon van de gelegenheidswerknemers met een plafond van 500 euro maandelijks. Dit bedrag wordt gekoppeld aan de gezondheidsindex.
Artikel 5
Dit artikel bepaalt dat de vergoedingen voor gelegenheidsarbeid in enerzijds KMO's en anderzijds grote ondernemingen die actief zijn in arbeidsintensieve sectoren, op fiscaal vlak vrijgesteld worden voor de werknemer ten belope van een maximumbedrag van 6 000 euro per jaar.
Artikel 6
Dit artikel impliceert dat de bijzondere socialezekerheidsbijdrage van 25 % op fiscaal vlak wordt beschouwd als een beroepskost.
Het artikel bepaalt tevens dat de vergoedingen voor gelegenheidsarbeid op fiscaal vlak worden beschouwd als zijnde een beroepskost.
Artikel 7
Dit artikel stelt de vergoedingen voor gelegenheidsarbeid vrij van bedrijfsvoorheffing ten belope van een maximumbedrag van 500 euro per maand.
Artikel 8
Dit artikel bepaalt welke gelegenheidswerknemers kunnen genieten van deze regeling.
Artikel 9
Dit artikel geeft de Koning de bevoegdheid om de uitvoeringsmaatregelen van deze wet te bepalen. Tevens kan de Koning, desgevallend, overgangsbepalingen vastleggen.
Artikel 10
Dit artikel geeft de Koning de bevoegdheid om de sectoren aan te wijzen die als arbeidsintensief beschouwd worden.
Artikel 11
Het is van belang dat deze wet zo spoedig mogelijk toegepast kan worden gezien de huidige conjunctuur en de noodzaak om snel in te zetten op bijkomende werkgelegenheid. Daarom wordt bepaald dat zij in het begin van het eerste kwartaal, volgend op de publicatie van deze wet in het Belgisch Staatsblad, van kracht wordt.
Nele LIJNEN. |
Rik DAEMS. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Voor de toepassing van deze wet dient te worden verstaan onder KMO : de ondernemingen die op basis van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen beschouwd worden als kleine onderneming.
Art. 3
Ten belope van de eerste schijf van 500 euro per maand vallen werknemers in dienst genomen voor een maximumduur van twee opeenvolgende dagen bij een werkgever die als KMO wordt beschouwd, of een werkgever die als grote onderneming in een arbeidsintensieve sector wordt beschouwd, niet onder de bepalingen inzake verschuldigde bijdragen bepaald in artikel 31bis, § 2, van het koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Art. 4
Artikel 38 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, laatst gewijzigd bij de wet van 27 december 2012, wordt aangevuld met een § 3terdecies, luidende :
« § 3terdecies. De werkgever is een bijzondere bijdrage van 25 % verschuldigd op het bedrag van het loon van de gelegenheidswerknemers in de KMO's en de grote ondernemingen die actief zijn in arbeidsintensieve sectoren. Alle andere bepalingen betreffende de sociale zekerheid zijn niet van toepassing ten belope van 500 euro per maand.
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit genomen op unaniem en eenduidig advies van de Nationale Arbeidsraad, het in de vorige lid bedoelde bedrag van 500 euro aanpassen.
Het bedrag van 500 euro is gekoppeld aan de gezondheidsindex van de maand oktober 2012 (119,87). Vanaf 1 januari 2015 wordt dit bedrag jaarlijks op 1 januari aangepast met behulp van de volgende formule : het basisbedrag wordt vermenigvuldigd met de gezondheidsindex van de maand oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het nieuwe bedrag van toepassing zal zijn, en gedeeld door de gezondheidsindex van de maand oktober 2012. Het aldus berekend bedrag wordt op de hogere euro afgerond.
De bijdrage wordt door de werkgever betaald aan de instelling belast met de inning van de socialezekerheidsbijdragen, binnen dezelfde termijnen en onder dezelfde voorwaarden als de socialezekerheidsbijdragen voor werknemers.
De opbrengst van die bijdrage wordt overgemaakt aan de RSZ-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2º, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
De bepalingen van het algemene stelsel van de sociale zekerheid der werknemers, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de termijnen inzake betaling, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de Rijksdienst voor sociale zekerheid zijn van toepassing. »
Art. 5
Artikel 38, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatst gewijzigd bij de wet van 19 juni 2011, wordt aangevuld met de bepaling onder 28º, luidende :
« 28º ten belope van een maximumbedrag van 6 000 euro per kalenderjaar, de vergoedingen voor gelegenheidsarbeid in de KMO's of de vergoedingen voor gelegenheidsarbeid in grote ondernemingen actief in arbeidsintensieve sectoren, betaald of toegekend in toepassing van de wet van ... ter invoering van de flexi-job en die daadwerkelijk onderworpen zijn aan de bijzondere bijdrage bepaald in artikel 38, § 3terdecies, van de wet van 29 juni 2981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. »
Art. 6
In artikel 52 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 24 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) de bepaling onder 3º wordt aangevuld met een punt e) luidende :
« e) de bijzondere bijdrage die verschuldigd is krachtens artikel 38, § 3terdecies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. »;
B) het artikel wordt aangevuld met de bepaling onder 12º, luidende :
« 12º de vergoedingen voor gelegenheidsarbeid in de KMO's en de vergoedingen voor gelegenheidsarbeid in grote ondernemingen die actief zijn in arbeidsintensieve sectoren, betaald of toegekend met toepassing van de wet van ... ter invoering van de flexi-job en die daadwerkelijk onderworpen zijn aan de bijzondere bijdrage zoals bepaald in artikel 38, § 3terdecies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. »
Art. 7
In hetzelfde wetboek wordt een artikel 275/8 ingevoegd, luidende :
« Art. 275/8. Op de in artikel 38, § 1, 28º, vermelde inkomsten is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd ten belope van de maandelijkse maximumgrenzen zoals bepaald in artikel 38, § 3terdecies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid der werknemers. »
Art. 8
Deze regeling is niet van toepassing op personen met een vervangingsinkomen.
Art. 9
De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit de nadere uitvoerings- en eventuele overgangsregels van deze wet bepalen.
Art. 10
De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit welke sectoren als arbeidsintensieve sectoren kunnen worden aangemerkt.
Art. 11
Deze wet is van toepassing met ingang van het kwartaal volgend op de publicatie van deze wet in het Belgisch Staatsblad.
28 juni 2013.
Nele LIJNEN. |
Rik DAEMS. |