5-1058/1 | 5-1058/1 |
15 JUNI 2011
INLEIDING
De Commissie voor de Financiën en Economische Aangelegenheden heeft tijdens haar vergaderingen van 1 en 15 juni 2011 hoorzittingen gehouden over de Mededeling van de commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's : routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050/COM(2011)112.
Tijdens de vergaderingen van 1 juni 2011 werd :
— de strategie van de Europese Commissie toegelicht door de heer Jos Delbeke, directeur-generaal, DG Klimaat van de Europese Commissie;
— de visie uiteengezet door :
• professor Ronnie Belmans, « Electric Energy Division of the Electrical Engeneering Department », afdelingshoofd aan de KULeuven;
• professor Jacques De Ruyck, decaan aan de faculteit Ingenieurswetenschappen, VUB;
• professor Gilbert Eggermont, kernfysicus en coördinator van het rapport « duurzaamheidsanalyse van de actuele nucleaire beleidsopties », Universiteit Antwerpen.
Tijdens de vergadering van 15 juni 2011 werd een gedachtewisseling gehouden met professor Hamit Aït Abderrahim, « Deputy Director General », directeur MYRRHA-project, SCK GEN.
I. VERSLAG VAN DE HOORZITTINGEN VAN 1 JUNI 2011, VOORMIDDAGSESSIE
1. Inleidende uiteenzettingen
1.1. Inleidende uiteenzetting door de heer Jos Delbeke, directeur-generaal, DG Klimaat van de Europese Commissie
Beslissingen op het vlak van klimaat en milieu worden in Europa met gekwalificeerde meerderheid genomen. Dat is een heel belangrijk gegeven, want op het vlak van energie is dat niet het geval. Dat betekent dat beslissingen op het vlak van energie ofwel bij eenparigheid genomen worden ofwel op het niveau van de lidstaten. Dat laatste is in feite de realiteit. De beslissing van bondskanselier Merkel in verband met de afbouw van kernernergie is hiervan een voorbeeld. Vooral op het vlak van energiemix beslist Europa niet met een gekwalificeerde meerderheid. Daarom heeft de Commissie een strategie gevolgd om klimaat- en energiebeleid gezamenlijk te bespreken, zodat wel met een gekwalificeerde meerderheid kan worden beslist.
Omtrent klimaat zijn er twee grote drijfveren. De eerste is de algemene context van duurzame ontwikkeling. Het bevolkingsaantal is de voorbije vijftig jaar enorm toegenomen, van 2,5 miljard naar 7 miljard vandaag. Tegen 2050 zou het bevolkingsaantal oplopen tot 9 miljard. De bevolkingsexplosie is dus gigantisch. Door de industrialisatie stijgt de vraag naar energie heel snel. Dit leidt tot het broeikaseffect, maar ook tot schaarste op het vlak van water en voedsel en problemen op het vlak van urbanisatie en transport. Als we ons transportbeleid niet corrigeren, zijn er tegen 2050 zo'n 3 miljard voertuigen op de weg, tegenover 850 miljoen vandaag. Indien we een duurzame ontwikkeling willen, is het voortzetten van de huidige trend geen optie.
De tweede drijfveer is het wereldwijd milieuprobleem van de klimaatwijziging. Het debat hierover is al enige tijd aan de gang, maar de tekenen en de bewijzen van de wetenschappers zijn vrij overtuigend.
De Europese Unie heeft verkregen dat de G8 besloten heeft dat de broeikasgassen in de wereld tegen 2050 minimaal met 50 % moeten worden verminderd. Dat betekent dat men vermoedelijk tegen 2020 een piek in de uitstoot van broeikasgas zal krijgen. Er is echter een verschil tussen de industrielanden en de ontwikkelingslanden. Die laatste worden best onderverdeeld tussen opkomende industrielanden en werkelijke ontwikkelingslanden. In de Klimaatconventie wordt dat onderscheid niet gemaakt, maar voor wetenschappelijk gebruik kunnen we dat wel doen.
De industrielanden en de staatshoofden en regeringsleiders van de Europese Unie hebben al besloten dat tegen 2050 de uitstoot van broeikasgassen moet verminderen met 80 tot 95 %. De industrielanden moeten hun uitstoot dus fors verminderen. De ontwikkelingslanden, met name de opkomende industrielanden zoals China, India en een paar andere, kunnen nog even voortgaan, maar vanaf 2020 zullen ook zij hun uitstoot moeten verminderen. Dat is het onderhandelingsplatform.
En die onderhandelingen verlopen niet gemakkelijk. De conferenties van Kopenhagen en Cancun gingen daarover en dat zal ook het geval zijn op de conferentie van Durban die we nu aan het voorbereiden zijn.
Een volgend probleem is dat momenteel de uitstoot per hoofd nog veel verder uit elkaar ligt. De Verenigde Staten zijn koploper met meer dan 17 ton broeikasgassen per hoofd. De Europese Unie en Japan zitten op een comfortabel gemiddelde. China komt van het niveau van India, maar is zeer snel aan het inlopen en heeft nu een uitstoot van 6 ton per hoofd.
Wat moet men doen om tegen 2020 een vermindering met 50 % te bereiken ? Wereldwijd moet men per hoofd tot een gemiddelde uitstoot van twee ton komen. Dat betekent ook dat Europa zijn uitstoot significant zal moeten verminderen. Momenteel is er al het Kyotoprotocol. De EU heeft besloten om tegen 2012 de emissies te verminderen met 8 %. Die doelstellingen heeft men nu al bereikt. Daarom heeft men in Europa besloten om nieuwe doelstellingen te formuleren. Twee belangrijke besluiten van het klimaat- en energiepakket zijn al in juridische teksten vertaald : tegen 2020 zal Europa haar broeikasgassen met 20 % verminderen en het aandeel van de hernieuwbare energie optrekken tot 20 % van het totale energieverbruik.
Spreker overloopt een aantal Europese maatregelen. De eerste is de emissiehandel, de handel in certificaten die ongeveer de helft van de uitstoot van Europa bevat. Het gaat om grootgebruikers zoals de elektriciteitssector, de staalnijverheid, de chemiesector en de cementsector. Voor de helft van die uitstoot is er de verplichting om elk jaar de totale uitstoot in elk van die sectoren met een factor 1,74 % te verminderen. Er doen soms indianenverhalen de ronde over de handel in certificaten en die kloppen soms als het over de handel in het kader van het Kyotoprotocol gaat, maar in Europa werkt die handel wel degelijk. Decertificaten zijn op de markt vrij verhandelbaar. Dat betekent dat de sectoren die de laagste kosten hebben om hun uitstoot te verminderen, meer doen. De marktprijs per ton CO2 bedraagt vandaag ongeveer 17 euro. Het jaarlijks marktvolume bedraagt om en bij de 100 miljard euro. De emissiemarkt is dus een zeer belangrijke markt geworden. De emissiereductie in grote installaties is jaarlijks duidelijk, overtuigend aan het afnemen.
Een tweede maatregel is het percentage van hernieuwbare energie optrekken tot 20 %. België zit met een aanleverpercentage van 13 % tussen twee vuren. Intern heeft België heel wat in te halen, vermits zij vandaag maar tussen 3,5 en 4 % hernieuwbare energie levert. Om 13 % te halen tegen 2020, moet er dus enorm veel gebeuren. Maar binnen de EU neemt België helemaal geen uitzonderingspositie in. Zweden moet de helft van zijn elektriciteit uit hernieuwbare energie halen. Dat is een extreem voorbeeld natuurlijk, dat te maken heeft met de geografische context. Die 13 % betekenen dus een uitdaging, die kan gehaald worden, maar waar een kostprijs aan vasthangt. Er moet een additionele financieringsstroom op gang komen. De meerderheid van de lidstaten is goed op weg om deze doelstellingen te halen.
De derde maatregel is de vermindering van de CO2-uitstoot door auto's. Ook daar is het beleid succesvol. Bij om het even welke nieuw geproduceerde auto daalt het verbruik en dus de uitstoot stelselmatig. De doelstelling is een uitstoot van 130 gram in 2015 en 95 gram in 2020. Uit de laatste cijfers blijkt dat men daar dichtbij komt.
Wat betreft de CO2-uitstoot van auto's, een heel controversiële beslissing, is men dank zij de Europese technologie zeer goed op weg. Er is een forse technologieconcurrentie aan de gang tussen de EU, Japan en China, dat vooral sterk staat in batterijtechnologie voor elektrische auto's. Een aantal spelers, zoals Canada en de Verenigde Staten, zijn bezig een heel grote achterstand in te halen. Ook Zuid-Korea is op weg om zeer snel de standaarden van de EU te kopiëren en zelfs verder te gaan.
De vierde maatregel heeft betrekking op de energie-efficiëntie van producten. Men zou veel verder kunnen gaan dan het label dat vandaag bijvoorbeeld voor koelkasten of diepvriezers wordt gebruikt. Het systeem werkt. Dagelijks wordt overlegd met stakeholders over productstandaarden voor een hele lijst van producten.
Op welke manier zal men de doelstelling om in Europa de CO2-uitstoot tegen 2050 met minstens 80 % te verminderen, realiseren ? Alle sectoren zullen significant hun uitstoot moeten verminderen. Sommige meer dan andere. Aangenomen wordt dat de elektriciteitssector in 2050 bijna volledig CO2-vrij zal zijn. Transport zal daarentegen een zeer moeilijke doelstelling worden : er wordt gemikt op een vermindering van gemiddeld 60 % tegen 2050.
Het beleid zal nog verder moeten worden aangescherpt. Het optimale pad geeft aan dat tegen 2020 de uitstoot met 25 % moet verminderen, dus 5 % meer dan de 20 % die nu in de wetgeving is ingeschreven, tegen 2030 met 40 % en tegen 2040 met 60 %. Als men die verminderingen uitstelt, zullen de kosten oplopen. De vermindering met 25 % tegen 2020 moet nog in de besluitvorming worden opgenomen. Er is nu een verhitte discussie aan de gang over hoe en wanneer men van 20 naar 25 % kan gaan.
Men doet heel veel rond energiereductie en hernieuwbare energie. Er is echter ook een doelstelling om de energie-efficiëntie tegen 2020 met 25 % te verbeteren. Daarvan is nog niet de helft gerealiseerd. Energie-efficiëntie is de variabele waaraan ons stappenplan enorm veel aandacht besteedt.
Europa zal ook heel wat nieuwe investeringen doen. Men debatteert nu over de wijze waarop de Europese financiën zullen worden aangewend. Energie-efficiëntie wordt daarbij in de kijker geplaatst. Er is berekend dat van nu tot 2050 jaarlijks 1,5 % van het bruto nationaalproduct, of 270 miljard euro, meer moet worden geïnvesteerd, waarvan het grootste deel zal gaan naar transport, zowel infrastructuur als voertuigen, naar gebouwen en naar de elektriciteitssector. Er zijn dus veel meer investeringen nodig, niet alleen van de publieke sector, maar ook via publiek-private samenwerking.
De cruciale vraag is waar men dat geld zal halen.
De Europese Commissie heeft berekend wat de energiebesparingen zouden kunnen opbrengen, en dat zelfs uitgaande van conservatieve hypotheses. Zo is men uitgegaan van een olieprijs van 80 dollar per vat. Momenteel staat de olieprijs al maandenlang boven 100 dollar per vat. Volgens de berekeningen zou 175 tot 320 miljoen euro kunnen worden bespaard, afhankelijk van de prijzen van olie, gas enzovoort.
Uiteraard is er ook een tijdsdimensie. Eerst moet worden geïnvesteerd; de opbrengsten van die investeringen volgen later. Inzake energie-efficiënte investeringen kan nog heel wat meer worden gedaan dan vandaag. De import van olie en gas kan worden gehalveerd. Ook een aantal problemen inzake luchtverontreiniging en de daarmee gepaard gaande gezondheidsproblemen kunnen zo worden opgelost. Kortom, er is een goede zaak te maken voor meer energiebesparende maatregelen.
Energie-efficiëntie is de variabele waarop de Europese Unie moet werken. Het stappenplan werd enkele dagen vóór het incident in Fukushima aangenomen. Bij de berekeningen is rekening gehouden met de officiële standpunten van de regeringen met betrekking tot kernenergie. Duitsland had al officieel beslist om zeventien installaties uit te faseren en om het land tegen 2050 kernenergievrij te maken. De recente beslissing van bondskanselier Merkel voor de kernuitstap is enkel een herbevestiging van een beslissing die nog niet in wetgeving was vertaald.
Het stappenplan van de Europese Commissie is dan ook realistisch. Uiteraard hebben de recente beslissingen een impact op de prijs voor certificatie. Er is een lichte prijsstijging, die zich zal voortzetten, afhankelijk van de energiebron die ter vervanging van kernenergie worden aangesproken. Energie-efficiëntie zal hierbij een belangrijke factor zijn. Hernieuwbare energie komt helemaal terug in beeld. Het is echter koffiedik kijken wat de toekomst voor gas en steenkool zal brengen. De huidige CO2-markt is het totale plafond waarbinnen de beslissingen — ook die inzake nucleair opgewekte elektriciteit — zullen wordenweergegeven.
1.2. Inleidende uiteenzetting door professor Ronnie Belmans, KULeuven
Professor Belmans heeft het stappenplan naar de koolstofarme economie onderzocht en wenst daarbij enkele uitdagende statements maken om de discussie aan te zwengelen.
Is er nog nood aan een discussie over energie tegen 2050 ? Als alle energie hernieuwbaar is en er geen CO2-uitstoot meer is, heeft het ook geen zin meer over energie te discussiëren. Dan gaat het enkel nog over de capaciteit om energie te transporteren.
Men moet erover waken dat men niet werkt aan een systeem dat uitgaat van de huidige methode. Spreker illustreert dit met twee voorbeelden. Een hoogspanningsnet moet elektriciteit vervoeren, ongeacht of het gaat over wind- of nucleaire energie. Voor de aansluiting van een privézonnepaneelinstallatie is een huisaansluiting van 5 kilowatt nodig, hoewel dat gezin geen energie meer verbruikt. Dat wordt nochtans verrekend via energie die men niet meer gebruikt.
Dat kan dus niet meer.
De Europese energiepolitiek gaat, zoals de heer Delbeke heeft meegedeeld, uit van een mogelijke interactie tussen de markt, de leveringszekerheid en duurzaamheid. Zelf spreekt de heer Belmans over de KLM-driehoek, waarbij de K staat voor Kyoto en duurzaamheid, de L voor Lissabon en de competitiviteit en de betaalbaarheid, en uiteindelijk de M voor Moskou en de leveringszekerheid.
De markten in Europa zijn gekoppeld. Die marktkoppeling werkt goed. De markten in Europa hebben perfect gereageerd op het besluit van bondskanselier Merkel om zeven gigawatt aan nucleair vermogen uit te schakelen in Duitsland : de elektriciteitsprijs in België, Nederland en Frankrijk is daardoor wel met 15 % gestegen. Marktechnisch is dat perfect, maar of iedereen daar gelukkig mee is, is een andere vraag.
Anders gezegd, er bestaat geen Belgische markt meer voor elektriciteit. De markt is Europees : er bestaat een koppeling tussen Duitsland, de Benelux, Frankrijk, en nu ook met Scandinavië en binnenkort met het VK.
Op het vlak van competitiviteit stelt men een aanzienlijke consolidatie vast. De elektriciteitsbedrijven worden groter en grote vissen eten elkaar niet op.
Met betrekking tot duurzaamheid zijn er twee grote assen. Sommigen denken dat alles op microniveau zal gebeuren, met plug-in hybride voertuigen en fotovoltaïsche panelen en dergelijke. Anderen beweren dat alles op macrogebied zal gebeuren, met grote elektrische snelwegen vanuit de Noordzee en de Sahara. Zelf is spreker van oordeel dat van beide gebruik zal moeten worden gemaakt, opdat het systeem werkbaar zou zijn.
We moeten die grote snelwegen bouwen én tegelijk op microniveau werken met lokale productie en opslag via plug-in hybride voertuigen. In 2050 zal het systeem er totaal anders uitzien dan nu. Het is niet of-of — gedistribueerde opwerking of grote offshore windparken — maar en-en.
Voor leveringszekerheid is een mix nodig. Op 4 november 2006 was er op het Europees net een vrij grote storing door het incident met een schip op de Eems in Duitsland. Dat had echter niets te maken met leveringszekerheid op lange termijn, dat was een fout in de uitbating. De twee mogen niet verward worden, wat vaak wel gebeurt. Voor leveringszekerheid op lange termijn zijn investeringen nodig. De grote black-out van 2003 in Italië is opgetreden op een zaterdagavond. Dan is er zeker geen tekort aan capaciteit en toch is het systeem in elkaar gestort. Op heel lange termijn gaat het natuurlijk over voldoende productiecapaciteit. Reeds in 2009 werd al aangetoond dat de productiecapaciteit in de meeste Europese landen in 2020 niet meer voldoende zou zijn.
Dan is er de realiteitstoets. Spreker legt volgend probleem voor. Tegen 2020 wil hij nieuwe capaciteit bouwen, zeker nu met de recente beslissing van Duitsland inzake de kernuitstap. Tegen 2015 moet hij de gaten vullen. Dat vraagt tijd. De bouwtijd voor een gasturbine, een piekcentrale, heel hoog in verbruik, maar nodig om de pieken op te vangen, is 1,5 jaar. Een stoom- en gasinstallatie, die aardgas gebruikt om elektriciteit te maken, vraagt 2 jaar bouwtijd. Op windenergie kan men niet altijd rekenen, dus dat wordt niet meegenomen. Een steenkoolcentrale vraagt 5 jaar bouwtijd en een kerncentrale 6 jaar. Spreker spreekt zich niet uit voor de ene of de andere energiebron. Men mag ook niet vergeten dat in deze termijnen de tijd die nodig is voor het aanvragen van vergunningen niet begrepen is. Het is aan de beleidsmakers om die uitdaging tegen 2015 aan te gaan. Als men de 1,7 gigawatt van de kernenergie wil vervangen (sluiting van Doel 1 en Doel 2 en Tihange 1 moet nog volledig opgevangen worden daar de tot nu gedane investeringen niet eens volstaan om oude steenkool- en gascentrales die sinds 2000 gesloten zijn te vervangen), dan moet men nú beslissen over aardgascentrales en moet men aan steenkool niet eens meer denken.
Er moet gewerkt worden aan een goede productiemix. Of daar kernenergie bij zit of niet, is voor spreker niet relevant, maar met alleen maar aardgas of alleen maar hernieuwbare energie komt men er niet. Een goede mix is noodzakelijk.
Het Europese net is uitgebouwd voor een verliesrisico van 3 gigawatt aan productie. In België hebben we 16,5 gigawatt. Drie gigawatt, twee grote nucleaire centrales, moeten plots kunnen uitvallen zonder dat men dat merkt. Op een bepaald ogenblik beslist een Duitse politica om 7 gigawatt af te sluiten. Dat geeft een technisch probleem.
Er is een nieuw net nodig. Op een kaartje van RWE in Duitsland ziet men hoe de productie meer en meer naar de randen van de landen loopt. Vroeger lagen de steenkoolcentrales daar waar de steenkool werd bovengehaald.
Nu werkt men met ingevoerde steenkool via de grote havens zoals Eemshaven, Wilhelmshaven, Rotterdam en hopelijk ook Antwerpen.
Als tegen 2050 alle energie hernieuwbaar is en die hernieuwbare energie heeft veel minder productietijd dan de klassieke energie, want er is niet altijd zon en wind, is veel meer transportcapaciteit nodig om energie te krijgen op kortere tijd. Op dit ogenblik is 600 gigawatt geïnstalleerd. Men gaat naar 2 000 gigawatt. Dit moet vervoerd worden uit verafgelegen plaatsen. In de Noordzee offshore wonen niet veel mensen om elektriciteit te verbruiken, men zal dus met grote corridors moeten werken. Vermits de input niet meer voorspelbaar is, moet men de vraagzijde controleren via intelligente netten op lokaal vlak. Men heeft dus enerzijds de grote transporten nodig en anderzijds intelligent verbruik met lokale intelligente netten.
Is er een probleem ? Tegen 2020 zou de windenergiesector 20 % energie leveren in Europa. Professor Belmans spreekt zich niet uit over de haalbaarheid van die doelstelling. Maar wind werkt grosso modo een vierde van het jaar. Als men dus 20 % van de energie wil voorzien vanuit wind, heeft men 80 % capaciteit nodig, vier keer meer. Als men 12 % wil voorzien vanuit zonnepanelen, een ander cijfer dat wordt vooropgesteld, is met 1 200 uur per jaar of 1/7 van de tijd 84 % van de capaciteit nodig. Als er bijvoorbeeld op een zaterdagochtend veel wind is, zal de vraag lager zijn dan de windproductie in heel Europa. Dat vereist stockage en nieuwe technieken.
Professor Belmans spreekt niet over 2050, maar over 2020. Wat zal er gebeuren op een zonnige winderige dag ? Dan is er twee keer zoveel productiecapaciteit als verbruik.
Dat is een uitdaging, voor wetenschappers een uitgelezen moment. Men zal het huidige net tot aan de limiet moeten uitbreiden. De spoorwegen werden omgebouwd tot hogesnelheidslijnen. De spoorwegen hebben ervoor gezorgd dat we de magnetische levitatietreinen niet nodig hebben. Soms moet men echter overgaan naar een nieuwe technologie. Één van de bekendste voorbeelden is de vervanging van het zeilschip door het stoomschip. Na de Tweede Wereldoorlog werden nieuwe netten ontwikkeld. Dat kan opnieuw gebeuren. Tegen 2020 wordt het paneuropese net uitgebouwd met klassieke technologie. Na 2020 is evenwel een nieuw net nodig. Men moet grote stromen beheersen, via de zogenaamde electricity highways. De energiesector moet mea culpa slaan. Om de drie à zes maanden is er een nieuw plan voor het beste Europees net, één voor zon, één voor wind, één voor water, één voor steenkool en één voor de beste markt.
Dit kan niet langer. Er moet aan de Europese Commissie een consistent en geconsolideerd geheel worden voorgesteld, waarop men kan voortbouwen.
Spreker wenst heel kort nog iets zeggen over « smart grids ». In de toekomst krijgt men een multidirectionele stroom met toepassingen waardoor we thuis op het net kunnen inloggen op momenten dat de stroom goedkoop is. Elektrische voertuigen zullen even flexibel moeten zijn als een benzine- of dieselauto. Vandaag hoeft men zich niet af te vragen of men bij een tankstation wel brandstof kan tanken die past bij zijn auto. Men hoeft zich niet af te vragen of men met zijn leasingwagen daar mag tanken. Over een paar jaar wil de consument, als hij naar de Senaat kom hier op het net kunnen inpluggen om zijn elektrisch voertuig te kunnen opladen en daarvoor kunnen betalen via zijn leasingmaatschappij. Die intelligente netten uitbouwen is een enorm interessante uitdaging, die naast energievraagstukken ook uitdagingen van communicatie en software inhoudt.
Vandaag gaat men er allemaal vanuit dat men op elektriciteit kan rekenen, dat de gsm bijna altijd werkt en dat de computer probleemloos dagen na elkaar kan aanstaan. Men heeft de flexibiliteit van de software en de betrouwbaarheid van het klassieke koper nodig. Academici zullen er nog veel plezier aan beleven om die twee samen te realiseren.
Er zullen ook tal van nieuwe producten komen, waarmee onze industrie kan uitpakken.
De recente verklaringen van bondskanselier Merkel geven een idee over de omvang van de uitdaging. Om de kerncentrales te kunnen uitschakelen, wil ze ervoor zorgen dat er tegen 2020 in haar land minder elektriciteit wordt gebruikt, maar twee weken geleden nog zei ze dat er tegen datzelfde jaar 2020 een miljoen elektrische voertuigen moeten komen. Spreker begrijpt dat niet. Hoe kan men minder elektriciteit gebruiken als men meer en meer toepassingen op elektriciteit wil laten draaien ? Als men energie-efficiëntie wil realiseren, moet men beseffen dat die altijd gepaard gaat met meer elektriciteitsverbruik, want elektriciteit is de meeste efficiënte energie om bij iedereen in huis te brengen. Daarom mag men energie-efficiëntie nooit verwarren met vermindering van elektriciteitsverbruik. Een woning efficiënt verwarmen gebeurt bijvoorbeeld met een warmtepomp. Dat betekent minder energieverbruik maar meer verbruik van elektriciteit.
Spreker wenst te eindigen met een positieve Belgische noot. Wij hebben in ons land verschillende bedrijven met een heel gedegen kennis van dit domein en die heel sterk samenwerken. We hebben een Europees onderzoekscentrum, namelijk EnergyVille, naar Genk-Waterschei hebben kunnen halen, waar we de kennis van Vlaanderen en voor een deel zelfs van Europa zullen samenbrengen in een expertisecentrum voor de energievoorziening van grote groenstedelijke gewesten in de toekomst.
Enkele partners werden samengebracht rondom de kern VITO-KULeuven. Het project draagt de symbolische naam « Van zwart goud naar groen goud ». Het project is immers gebouwd op de oude mijnsite van Genk-Waterschei.
De transitie is technisch mogelijk. Er zijn uitdagingen, ook al zijn ze niet eenvoudig : wat van de energietechneuten wordt verwacht, is dat zij een Airbus 380 ombouwen tot een supersonisch intercontinentaal vliegtuig, en dat die ombouw tijdens de vlucht gebeurt, terwijl de passagiers er niets van merken. Dat vraagt veel denkwerk. Heel belangrijk is dat de besluitvorming oog heeft voor die uitdaging, en dat er wordt afgestapt van het zoeken naar een besparing van 0,002 cent. Er is daarentegen een visie nodig waarvan de uitwerking misschien wel veel geld kost, maar die de moeite loont om in te investeren voor de toekomst van de generaties na ons.
1.3. Inleidende uiteenzetting door professor Jacques De Ruyck, VUB
Professor De Ruyck zal aan de hand van enkele slides de roadmap die de heer Delbeke heeft voorgesteld, trachten te situeren tegenover de recente Belgische studies met het oog op de toekomst.
In de eerste figuur zien we de tijdschaal 2010 tot 2050, opgedeeld in drie zones. De periode na 2030 is eigenlijk speculatie. Voor die periode kan immers onmogelijk voorspeld worden wat er precies zal gebeuren. Als we tegen 2050 een CO2-uitstoot van 20 % willen bereiken, moeten we uiteraard wel in die dalende richting gaan.
Vandaag zijn vooral de eerste periodes van belang. Bij 2010 en 2020 werd het woord « gisteren » gezet. Alle beslissingen met betrekking tot de periode tot 2020 zouden vandaag al genomen moeten zijn. Spreker heeft echter de indruk dat dit niet het geval is. Hij zal eerder de periode 2020-2030 behandelen, want als we in die periode iets willen realiseren, moeten we nu al beslissingen nemen.
Vorige studies, de commissies Ampère, Energie 2030 en GEMIX, gingen uit van de doelstelling van 20 % reductie in 2020, later bijgesteld tot 25 %, en van een reductie van 30 % in 2030. In die tijd werd dat als zeer ambitieus beschouwd, hoewel de reductie eigenlijk nog 10 % meer moet bedragen. De vraag is hoe die extra inspanning kan worden geleverd.
De volgende slide toont een figuur uit het GEMIX-rapport (1) . In GEMIX werd vooral geprobeerd een synthese te maken van alle studies over toekomstvisies en nagegaan tot welke conclusies die studies kunnen leiden. Uiterst links is de uitstoot in de periode 2000-2005 weergegeven. Uiterst rechts zien we enkele toekomstscenario's voor 2030. Op het moment van de vergelijkende studie van GEMIX waren er slechts twee studies met resultaten over die periode. De eerste twee kolommen zijn de resultaten afkomstig uit de Commissie 2030.
Zij plafonneren de CO2-emissies op min 30 %, maar wij moeten naar min 40 % gaan. De rechtse kolom is een studie die Greenpeace heeft opgedragen aan DLR, het Duits lucht- en ruimtevaartinstituut. We hebben die studie opgenomen om te vergelijken met de GEMIX-studie. Ook zij ijveren voor min 30 % in 2030.
De meest linkse kolom is het scenario waarbij alle kerncentrales worden opengehouden. In de middelste kolom zijn alle kerncentrales uitgesloten, met als gevolg dat de elektriciteitssector meer CO2 zal emitteren, wat bijna onvermijdelijk is. Om dat te compenseren, moeten alle andere sectoren, namelijk industrie, residentieel, en transport inboeten, vooral door besparingen.
Het Greenpeace-model is niet erg verschillend. Ook daar zien we nog CO2-emissie uit de elektriciteitssector, maar veel meer uit industrie en minder uit de andere sectoren. Transport is een heel moeilijke sector. Spreker meent dat de collega's op dat vlak te optimistisch zijn geweest.
De volgende grafiek toont het bruto binnenlands verbruik uitgedrukt in terawattuur, dus het totale energieverbruik.
In de eerste kolom staat de kernenergie afkomstig van de centrales die worden opengehouden. Bovenaan staat de bijdrage van de hernieuwbare energie. Dat stemt ongeveer overeen met 15 % van het eindverbruik. Dat werd destijds in de Commissie 2030 als een plafond beschouwd. Dit is al een ambitieuze doelstelling. Opvallend daarbij is dat, als de nucleaire factor wordt geschrapt, het primes-model niets anders kan doen dan aan het verbruik sleutelen om die 30 % doelstelling te halen. Er is dan immers ook geen steenkool meer want er wordt ook van uitgegaan dat CCS, de carbon capturance storage, misschien wel zal bestaan in 2030, maar de kans op een massale toepassing lijkt niet groot genoeg om er rekening mee te houden. Dat betekent dat daar een zeer belangrijke energiebesparing wordt vooropgesteld. We moeten daar zeker meer aandacht aan besteden.
De vraag rijst dan ook of we meer hernieuwbare energie kunnen invoeren. De kolom van Greenpeace is ambitieuzer. Dat betreft niet zozeer de elektriciteitssector, maar veeleer de niet-elektrische toepassingen : verwarming, gebruik van biomassa op kleine schaal, enzovoort. Zelfs dan is er nog een substantiële besparing nodig om dergelijke scenario's te realiseren.
De volgende slide gaat over elektriciteit. De nucleaire energie valt volledig weg in de middelste kolom. In dat scenario zal er dus veel minder elektriciteit worden geproduceerd, maar de niveaus dalen niet zo sterk ten opzichte van alle scenario's in 2020. Dat is zeker niet onhaalbaar.
Bovenaan in de middelste kolom worden de andere energiebronnen weergegeven. Daaruit blijkt dat we dus nog veel kunnen halen uit de residuen uit de petrochemie en andere sectoren. Opnieuw valt op dat het scenario van DLR-Greenpeace niet zo sterk verschilt van het scenario van de Commissie 2030. Dat vond spreker een zeer merkwaardige conclusie.
De laatste slide gaat over de hernieuwbare energie. Die stemt overeen met 13 tot 15 % van ons totaal energieverbruik, maar dan wat de elektriciteit betreft.
Wat opvalt, is dat de limieten die men in de Commissie 2030 en de DLR-commissie gesteld hebben inzake windenergie gelijklopend zijn. Deze twee studies zijn ongeveer gelijktijdig gepubliceerd, dat betekent dat men niet van elkaar wist wat de prospecties zouden zijn en daarom is het merkwaardig dat men ongeveer bij dezelfde conclusies uitkomt. Nogmaals, dit realiseren is zeer ambitieus en het zal allerlei implicaties hebben op het netwerk, zoals professor Belmans al stelde.
Wat de bijdrage van de biomassa betreft, is er bij de Commissie GEMIX heel veel discussie geweest over de vraag of er niet meer biomassa kon worden aangewend. Voor de binnenlandse biomassa zit men vrij snel aan de limiet. België is nu eenmaal een land met een zeer hoge vraag naar energie per vierkante kilometer en er is oppervlakte nodig om biomassa te kweken. Dat is hoogstens 2 tot 3 % van ons verbruik. Dat impliceert een sterke import, maar weten waar de grens ligt inzake import van biomassa is een zeer moeilijke vraag. Op dat vlak moeten we ons als wereldburgers gedragen en nagaan wat ons trekkingsrecht is inzake import van biomassa. Ook hier zijn de limieten die we ons gesteld hebben, merkwaardig genoeg vrij gelijklopend in de beide onafhankelijke studies.
Bovenaan op de laatste slide ziet men de zonne-energie en daar ziet men wel grote verschillen. Het valt op dat de Commissie 2030 veel ambitieuzer is dan de Greenpeace/DLR-studie. Dit komt overeen met ongeveer 8 terawattuur per jaar of 8 % van onze productie. Dat is technisch mogelijk, maar het betekent dat in de zomer, als er veel zonlicht is en we voor de vraag in een dal zitten, 80 tot zelfs 100 % van de energie door die zonnecellen zou worden geproduceerd. Dat zijn scenario's waarin de stockage bijzonder belangrijk wordt. Er zijn wel deeloplossingen, bijvoorbeeld batterijen voor elektrische voertuigen, of hydrostockage, maar dat is niet voldoende om een stockagescenario en een zeer ver doorgedreven zonne-energiescenario waar te maken.
Professor De Ruyck meent dat de geciteerde studies een relevante basis vormen om verder na te denken over hoe we die extra 10 % CO2 tegen 2030 zouden moeten realiseren. De studies moeten worden geactualiseerd. Die extra 10 % realiseren, is technisch zeker mogelijk, maar de kostprijs is onzeker. De heer Delbeke heeft al geïllustreerd wat het kostenplaatje van dit scenario wel kan zijn.
De doelstellingen inzake hernieuwbare energie die reeds in vorige studies, zoals die van de commissie AMPERE, 2030 en laatst nog in GEMIX, werden gehanteerd en niet zo sterk verschillen van het Greenpeace-scenario, moet men realiseren. Spreker vraagt zich af of we de doelstelling tegen 2020 in dit land wel zullen kunnen halen, want ze is zeer ambitieus. Het is zeer belangrijk het investeringsklimaat te verbeteren, en dan met name de regelgeving voor de vergunningen.
Er bestaan geen mirakeloplossingen. Alleen is professor De Ruyck het eens met de heer Delbeke dat de kaart van de energiebesparing nog veel te weinig wordt getrokken. Vooraleer men een particulier de toelating zou mogen geven om zonnecellen op zijn dak te installeren, vindt spreker dat zijn huis aan zeer strenge energienormen moet voldoen. Al die euro's kan men beter eerst besteden aan besparingen dan aan investeringen in dure productiemiddelen.
Professor De Ruyck gelooft ten stelligste dat men op zeer lange termijn, dus voorbij 2050, naar een zonnemaatschappij zal evolueren. Behoudens doorbraken in de natuurkunde, bijvoorbeeld rond fusie, ziet hij geen andere oplossing. Er is, vooral voor de stockage, echter nog veel technische ontwikkeling nodig, niet alleen met voltaïsche maar ook met fotochemische cellen. Dat zal echter niet vóór 2030 gebeuren.
2. Gedachtewisseling
Mevrouw Lieve Maes dankt de sprekers voor hun gedetailleerde en technische uiteenzetting. Zij wenst de discussie echter van het Europese naar het Belgische niveau brengen.
De N-VA is beleidsmatig verbonden met de emissieproblematiek omdat het een gewestelijke bevoegdheid is. Voor haar fractie rijst de vraag op welke manier het stappenplan van de Europese Unie het best kan worden aangewend. Het is belangrijk dat men voor kosteneffectieve maatregelen kiest, los van elk dogma. Niet alleen voor het milieu, maar ook voor de burgers is dat belangrijk.
Met welke maatregelen kan België zijn emissiedoelstellingen verder aanscherpen ?
Welke beleidskeuzes zijn het meest kosteneffectief om die doelstellingen te realiseren ? In welke sectoren kan men de goedkoopste maatregelen treffen ?
Welke rol kan de kernenergie spelen en wat is de optimale energiemix ?
De heer Jacky Morael bedankt de sprekers voor hun erg interessante uiteenzettingen. Spreker wil hen enkele vragen stellen en enkele opmerkingen formuleren. Één ding is al duidelijk : er is geen eenduidig antwoord op de energie-uitdaging, maar veeleer een mix van diverse maatregelen.
De heer Morael was aangenaam verrast toen werd bevestigd dat beslissingen nu moeten worden genomen als men resultaten wil zien in de periode 2020-2030. We moeten een erg krachtig signaal horen en de aangegeven weg inslaan.
Het energiebeleid zal niet alleen problemen opleveren voor de energieproductie, maar ook voor de energiedistributie. De hele problematiek van de netwerken zal geleidelijk en grondig moeten worden onderzocht. Naast het probleem van de productiemethode is er de hele problematiek van de energietoevoer van het ene punt naar het andere.
Wanneer men over hernieuwbare energie spreekt, moet ook het opslagprobleem aan bod komen, want bij hernieuwbare energie is een constante productiezekerheid niet mogelijk.
Spreker zou willen weten of de Europese Unie hulpprogramma's heeft opgesteld of aanmoedigingsprogramma's voor onderzoek naar opslagmethodes voor elektriciteit, die afgestemd zijn op de toekomstige behoeften. Hoever staat men met dat onderzoek in bepaalde landen of in internationale programma's op Europese schaal ?
Eén van de problemen gaat over de financiering. Er is sprake van 1,5 % van het bbp van de Europese Unie. Gaat het om privaat-publieke financiering ? Heeft men een idee van de wenselijke of waarschijnlijke toekomstige verdeling van die financiering van 1,5 %, wat in feite een gigantisch bedrag is ?
Wat zijn de standpunten hierover ?
Er wordt veel gesproken over energie-efficiëntie, maar men moet vaststellen dat, hoewel dit het meest beloftevolle middel is om de energie- en klimaatproblemen op te lossen, energie-efficiëntie voor gebouwen, huishoudtoestellen of voertuigen alleen maar wordt aangemoedigd, zonder dwang of verplichting. Mag men redelijkerwijze aannemen dat, dankzij fiscale en overige stimuli, de doelstellingen voor energie-efficiëntie daadwerkelijk zullen worden gehaald ? Moet men niet overschakelen op dwingendere maatregelen voor de betrokken productiesectoren ?
Men zou streven naar een doelstelling van 30 % minder CO2-emissies tegen 2020. Het Belgisch standpunt hierover is vaag, zoals in het hele energiedossier trouwens. Hoe staat het hiermee ? Heeft de Europese Unie duidelijke signalen gekregen van België over die doelstelling van 30 % ? Op welke energiemix zou die doelstelling kunnen steunen ?
De heer Delbeke sprak over een daling van de CO2-quota vanaf 2013. Kan hij verduidelijken hoe die vermindering kan worden uitgevoerd ?
De routekaart van de Europese Unie is vrij ambitieus. Voor zover spreker weet, is er nog geen routekaart voor federaal België, in samenspraak met de gewesten uiteraard, aangezien heel wat regionale bevoegdheden hier rechtstreeks bij betrokken zijn.
Mevrouw Marie Arena merkt op dat de vermelde cijfers aantonen dat Europa zich ertoe heeft verbonden de CO2-emissies te verminderen. De doelstellingen werden voorlopig gehaald, maar dat komt door de economische crisis die de consumptie deed dalen. Het huidige herstel zal ervoor zorgen dat de quota voor broeikasgasemissies niet kunnen worden nageleefd. Ze zou de mening van de experts hierover willen vernemen.
Het ongeluk in Fukushima zou ons in de richting van de steenkoolcentrales kunnen sturen. Wat zou de impact hiervan zijn op de cijfers ?
Wat de energie-efficiëntie betreft, sprak de heer Morael van 1.5 van het bruto binnenlands product. Pleit u voor Europese investeringsprogramma's inzake netwerken ? In dat geval is men aangewezen op Europese financieringen om in grootschalige programma's te investeren. Of pleit u daarentegen voor een beleid dat elke lidstaat zelf opstelt ? Volgens spreker heeft een Europees en internationaal beleid veel meer draagkracht op het vlak van milieu.
Professor De Ruyck zei dat geen enkele liberale economie kan investeren in kernenergie met enig besef van rendabiliteit. Kan hij bevestigen dat, in een markteconomie, de investering in kernenergie volstrekt niet rendabel zou zijn, ook al neemt men alle kosten in aanmerking ? Moet men dan terugkeren naar een economie waar energie niet meer geliberaliseerd is ?
De energieschok werd voorgesteld als een buitenkans voor Europa en de wereld. Werken met hernieuwbare energie is immers niet alleen een opportuniteit voor de toekomst, maar ook voor de energieonafhankelijkheid. De gebeurtenissen in de olieproducerende landen tonen aan hoe onstabiel de olieprijzen zijn, wat ook voor de gasprijzen kan gelden. Het is dus belangrijk dat de energiemix minstens voor een gedeeltelijke autonomie zorgt. Spreker zou graag meer vernemen over meer beleidsmatige aspecten en de bevoorradingszekerheid voor gas en olie.
Er werd over het probleem van de koolstofhandel gesproken, enkel op Europees vlak. Hoe is de situatie op internationaal niveau ?
De opkomende landen, meer bepaald China, Japan en Brazilië worden vermeld, maar de minst ontwikkelde landen komen nooit ter sprake. Het klopt dat die landen de minste uitstoot produceren per inwoner maar inzake koolstofhandel vervullen zij een belangrijke rol vanwege hun koolstofvoorraden. In die landen vormen wouden een aanzienlijke voorraad.
Het REDD-fonds werkt. Hoe wil men enige soevereiniteit voor die landen waarborgen op het vlak van voeding en energie ? De Senaat heeft een resolutie voorbereid over land grabbing. Die landen investeren sterk in de productie van palmolie. In welke middelen wordt er voorzien om een algemeen evenwicht te waarborgen op het vlak van broeikasgasemissies ?
De heer François Bellot zou willen weten hoe het programma eruit ziet voor de verdere ontwikkeling van nieuwe technologieën op het vlak van hernieuwbare energie. De Verenigde Staten kondigen het gebruik van heel krachtige lasers aan van op satellieten voor 2040-2050. Doet Europa mee met dit soort technologieën voor energieproductie waarmee men volledige onafhankelijk kan zijn van de klimaatomstandigheden ? Volgens professor De Ruyck moeten wij binnen de hernieuwbare energieën vooral op zonne-energie rekenen voor een stabiele, constante en sterke productie.
Toen mevrouw Merkel het einde van kernenergie in Duitsland aankondigde, wees zij er meteen op dat er erg grote investeringen nodig zijn om het aantal middenspanningsnetwerken te verdrievoudigen om de spanning tussen de verschillende regio's te kunnen verzamelen en uitwisselen. Is er al een evaluatie gemaakt van de kosten hiervan voor Europa, want die interconnectie van de netwerken tussen een aantal landen levert momenteel al een vrij beperkte zekerheidsmarge op ? Een dertigtal jaar geleden was dit een marge van 25 tot 30 % ten opzichte van het verbruik van een land. Nu ligt die marge op 7 % en het incident in Italië heeft aangetoond in welke mate een kleine marge van grote vervoernetten een zeker aantal landen kon verzwakken.
Waar bevindt zich de regulator die de noden van de grote energievervoernetten onderzoekt, want hernieuwbare energie heeft, per definitie, een onzekere productie, meer bepaald omdat ze afhangt van klimaatomstandigheden. Spreker heeft het niet over waterkracht maar over wind- en zonne-energie. Waar bevindt zich de regulator die ervoor kan zorgen dat landen over een bevoorradingszekerheid beschikken via noodzakelijke uitwisselingen, aangezien de elektriciteitsproductie helemaal versnipperd zal zijn omdat gezinnen zich zullen kunnen uitrusten met fotovoltaïsche zonnepanelen ?
Academische studies tonen aan dat het tien keer interessanter is om in energie-efficiëntie te investeren in plaats van in hernieuwbare energie. Concreet, als er duizend euro in isolatie wordt geïnvesteerd, wordt er tien keer meer bespaard dan wanneer men duizend euro in fotovoltaïsche panelen investeert. Ons land heeft een grote achterstand op dat vlak. In Denemarken bijvoorbeeld streeft de overheid de K20-norm na voor al haar gebouwen — overheidsdiensten, scholen enz. — vóór ze dat oplegt aan de bevolking en de industrie. De overheid heeft per ambtenaar een maximale bureau-oppervlakte opgelegd en maximale hoogtes in overheidsgebouwen. Bovendien ligt de temperatuur in bepaalde gebouwen niet hoger dan 18º C — men wordt verzocht een trui te dragen. Wat doen de overheden in ons land om het goede voorbeeld te geven aan de bevolking en de industrie ?
In termen van concurrentiekracht, is de kostprijs van hernieuwbare energie — nu toch nog —, veel hoger dan de brutoproductie van kernenergie — dat wil zeggen zonder de ontmantelingskosten. Sommige landen lijken geen rekening te houden met dat aspect — China bijvoorbeeld is vijftig kerncentrales aan het bouwen. Wat denkt de Europese Commissie over die contrasterende benadering tussen de grote internationale handelsblokken — China, de Verenigde Staten, Europa, de BRIC-landen — en, zoals mevrouw Arena zei, de ontwikkelingslanden die via hernieuwbare energie een ontwikkelingspotentieel kunnen vinden, in het bijzonder in de sector van zonne-energie.
De heer Bellot stelt zich vervolgens vragen over de economische concurrentiekracht, aangezien op het vlak van fotovoltaïsche panelen bijvoorbeeld, de Chinezen niet achter blijven. Men zegt dat in Europa, de groene economie een ontwikkelingspotentieel is. Maar Europa voert fotovoltaïsche zonnepanelen in uit China tegen een prijs die nauwelijks 20 % bedraagt van de productiekosten in Europa. Waar moeten we ons situeren op het vlak van concurrentiekracht en de wereldwijde harmonisatie van CO2-vermindering ? Vandaag komen er in China elke dag duizend auto's op de weg bij. Spreker veronderstelt dat er binnen de UNO een overlegplatform hierover bestaat. Wat zijn de doelstellingen die de grote handelsblokken nastreven op dat vlak ? China meent dat een vermindering van 20 % zijn ontwikkeling in de weg staat. De Verenigde Staten en Europa zijn er zich daarentegen ruimschoots van bewust dat die ecologische voetafdruk kleiner moet worden, meer bepaald inzake CO2. Volgens de heer Belot moeten de maatregelen voor de hele wereld eenvormig zijn als men werkelijk de doelstellingen wil halen om het milieu te beschermen.
De heer Peter Van Rompuy verklaart zich erover te verheugen dat eindelijk een debat over het energiebeleid wordt gevoerd dat verder gaat dan een discussie over het bedrag van de nucleaire rente.
De heren Belmans en Delbeke hebben berekend welke transitie nodig is. Werd ook berekend hoeveel de investeringen die voor die transitie nodig zijn, zullen kosten ?
In welke mate kan België op het vlak van de ontwikkeling van smart grids binnen de wereldwijde competitie toch nog een bepaalde niche of een bepaald element naar zich toetrekken omdat hier kansen of knowhow aanwezig zijn, zodat we in dat verhaal niet alleen moeten investeren omdat we denken dat het moet, maar ook omdat we denken dat we daar een voordeel kunnen uithalen ?
Hoewel geen expert inzake energiebeleid, stelt de heer Van Rompuy wel vast dat aardgas en steenkool opnieuw deel uitmaken van het energieverhaal. Nochtans lijken die energiebronnen misschien niet voorbijgestreefd, maar wel zeer CO2-intensief. In het debat over de kernuitstap wordt er steeds op gewezen dat wind- en zonne-energie geen stabiele of controleerbare energiebronnen zijn. Aardgas en steenkool worden als alternatieven naar voren geschoven, hoewel ze vervuilend en niet hernieuwbaar zijn. Zo wordt in de Verenigde Staten geïnvesteerd in schaliegas, waarvan de milieueffecten onduidelijk zijn. Ziet de heer Delbeke echter ook andere energiebronnen die voor de vervanging van kernenergie kunnen worden gebruikt ? Spreker denkt in dit verband aan algen, biomassa enzovoort. Kunnen dergelijke energiebronnen, die momenteel misschien niet belangrijk zijn, zich razendsnel ontwikkelen ? Zijn er geen alternatieven voor aardgas en steenkool ?
Is er één thema dat België dringend moet aanpakken omdat het een achterstand heeft ? Is er één thema dat voor België prachtige kansen biedt inzake energiebeleid, maar waar ons land misschien kansen laat liggen en een tandje moet bijsteken ?
De heer Ludo Sannen heeft een vraag voor de heer Delbeke. Hij neemt aan dat bij de uitgangspunten per land voor België wordt uitgegaan van de uitstap uit de kernenergie, die nu eenmaal wettelijk is vastgelegd. Voor elk land werd een routeplan uitgewerkt. Kan dat verder gaan dan het algemeen routeplan voor Europa ? Zijn die plannen ook dieper uitgewerkt, bijvoorbeeld met betrekking tot de gevolgen voor de verschillende landen ? Meer concreet, wat moet België doen om de doelstellingen in 2050 te halen ? Het zou interessant zijn over een dergelijk plan te beschikken of eist de Europese Commissie misschien niet zo veel en houdt ze zich aan een algemeen stappenplan ?
Welke consequenties op het vlak van energieproductie kan de recente beslissing van Duitsland hebben op andere landen ? Hoe zullen de piekmomenten worden opgevangen als op die momenten hernieuwbare energie niet volstaat ? Hoe kan in Europa een totale CO2-nulemissie worden gerealiseerd ? Wordt daarbij vooral gemikt op certificaten ter compensatie ?
De voorzitter, de heer Vandenbroucke, heeft volgende vragen.
Geldt de 1,5 % waar ook de heer Morael al naar heeft verwezen, voor vijf of voor tien jaar ?
Hoe zal die 1,5 % worden verdeeld over de gezinnen, de overheid en de industrie ? We evolueren naar een periode van budgettaire besparingen voor de burgers en de overheden. Het antwoord op de vraag kan de politici helpen bij het maken van keuzen met betrekking tot de overheidsuitgaven en -investeringen.
Is de doelstelling 2020 die de Europese Commissie vooropstelt niet meer haalbaar ? Moet men uitgaan van een ongewijzigd beleid tot 2020 ? Of is het standpunt van professor De Ruyck genuanceerder ?
Anderzijds is volgens de professor de horizon 2030 met de uitfasering uit het nucleaire, zoals gepland in België, wel haalbaar, en ook de supplementaire 10 %reductie van uitstoot zou haalbaar zijn. Hij heeft er evenwel aan toegevoegd dat hij niet weet hoeveel dat zal kosten.
Die uitspraak is wel een beetje strijdig met wat de heer Delbeke heeft gezegd. Volgens hem weten we wel hoeveel het gaat kosten.
Ten slotte verzoekt de voorzitter professor Belmans zijn conclusie iets te verhelderen. Is zijn centrale stelling dat technologisch nog niet geweten is of het vooropgestelde scenario haalbaar is ? Als dat zo is, dan is het überhaupt ook niet mogelijk te weten hoe hoog de investeringskosten zullen zijn. Veel draait rond de relatie investment-return. Wie investeert, wanneer, voor welke return ? Hoe zien de modellen er precies uit en hoe zeker zijn ze ? En wat moeten we daaruit als politici, die uiteindelijk begrotingen moeten opmaken en goedkeuren, concluderen ?
De heer Jacques De Ruyck vraagt zich af in welke mate we de doelstellingen 2020 kunnen halen. Hoewel er « meevallers » zijn, waar mevrouw Arena ook al op alludeerde, en de economie opnieuw aantrekt, heeft hij de indruk dat we in een zeker immobilisme aan het belanden zijn. Er is ook de cruciale vraag wat de sluiting van de kerncentrales zal teweegbrengen. Het antwoord op die vraag is nog niet gegeven en met wat er in Fukushima is gebeurd, zal het debat daarover opnieuw hoog oplaaien.
Als België de drie oudste kerncentrales sluit, zal de doelstelling uiteraard veel moeilijker te halen zijn. Spreker kent echter de evoluties van de afgelopen jaren niet goed genoeg om te kunnen voorspellen of het zal lukken of niet.
Zijn eerdere uitspraken over 2030 nuanceert professor De Ruyck als volgt. Als hij zich baseert op de verschillende studies dan zijn technisch gezien de doelstellingen wel haalbaar. Hij heeft niet gezegd dat we die 10 % extra zonder kernenergie zullen halen. We moeten ons heel goed realiseren dat de oudste centrales die tegen 2020 worden gesloten, nog maar een relatief klein deel van het hele nucleaire park uitmaken. Op zich zal het bijzonder moeilijk zijn om tegen 2030 de 30 % te halen. Bovendien is het kostenplaatje daarvoor ook al zeer groot. Als een bepaald CO2-niveau niet mag worden overschreden, dan is het evident dat de kostprijs stijgt. Dat is een marktgegeven. Kortom, technisch kan er veel, de vraag is alleen of we het licht zullen moeten uitdoen of niet.
Spreker komt dan bij de opmerking van de heer Van Rompuy over de snelheid waarmee de energietechnologie zich ontwikkelt.
Hij wil toch bijzonder benadrukken dat de tijdschaal voor energie-ontwikkelingen bijzonder groot is. Die ontwikkelingen verlopen heel traag. Dat is ook de reden waarom men lang op voorhand moet weten wat men wil doen.
Wat de heer Bellot zei, kan professor De Ruyck alleen maar beamen. We moeten meer de weg van de energiebesparingen bewandelen. Er zijn een aantal gemiste kansen. De energienormen in gebouwen moeten bijvoorbeeld nog strenger worden. Hij heeft in de nota's vastgesteld dat men toch in die richting evolueert.
Het verhaal over satellieten en zonne-energie is wetenschappelijk bijzonder boeiend. Technisch zal dit wellicht lukken, maar professor De Ruyck heeft de grootste twijfels of dit ooit een massale energieproductiemethode zal zijn. Tussen nu en 2030 zal die techniek geen significante bijdrage leveren. Het is eerder iets voor de verre toekomst.
Inzake biomassa is de energie-afhankelijkheid even groot als in de andere gevallen. Wanneer de vraag stijgt, zal de prijs die beweging volgen. Daarmee zullen we de hoge prijzen dus niet kunnen bestrijden.
Is het een rendabele energiecentrale ? Hij denkt dat de rendabiliteit het probleem niet is. Kernenergie vergt uiterst kapitaalintensieve investeringen. Men moet dus de garantie hebben dat men gedurende een heel lange periode kan produceren. Het risico is enorm. Hij gelooft dat de bouw van een kerncentrale in een liberale markt hoogst onwaarschijnlijk is. Hij vraagt zich vaak af of de liberalisering van die sector een goed idee is. Hij is er niet van overtuigd, maar durft er zich niet echt over uit te spreken.
De heer De Ruyck heeft het over de kwestie van de verschuiving van kernenergie naar steenkool. Niemand weet hoe de technologie van Carbon capture and storage -CCS -zich zal ontwikkelen. De afnametechnieken zijn degelijk, ook al gebeurt het werk op beperktere schaal dan in een kerncentrale. De opslag daarentegen blijft een relatief onbekend gebied, vooral wat de aansprakelijkheid betreft. De toekomst is dus onzeker. In elk geval acht men in de commissies het risico veel te hoog om op steenkool in te zetten. Des te beter als CCS op grote schaal realiseerbaar wordt, het zal ons leven vergemakkelijken, maar momenteel moeten we scenario's maken zonder steenkool.
De vragen van mevrouw Maes waren gericht op het maken van de goedkoopste keuzes. De getoonde cijfers worden berekend door softwarepakketten die zoeken naar de goedkoopste mix die aan bepaalde randvoorwaarden beantwoordt zoals verlaging van de CO2-uitstoot met 30 %, al dan niet nucleaire uitstap enzovoort.
Het gaat over mogelijke scenario's. De realiteit is vaak anders, want de randvoorwaarden, onder meer de kostprijzen, veranderen voortdurend. Er zijn ook zaken die men wel wil doen, maar die niet mogelijk zijn, vooral niet in een geliberaliseerde markt. Maar hoe dan ook impliceert een goede mix een voorzichtige strategie.
Professor Belmans beantwoordt eerst de vraag van de voorzitter. Hij verklaart altijd heel verbaasd te zijn dat sommigen zo goed de kostprijs van de scenario's kunnen inschatten. De kostprijs om de huidige energiebronnen na 2020-2040 op te vangen is immers altijd gebaseerd op de technologie die nu beschikbaar is, maar men weet niet met welke technologie men in de toekomst zal kunnen werken.
Vandaag kan men bijvoorbeeld nog niet op commerciële basis degelijke suprageleidende kabels maken. Mogelijk kan dit in 2030 of 2040 wel, maar niemand kan vandaag zeggen wat de kostprijs daarvan zal zijn.
Inzake Europees onderzoek is er al een grote actie bezig, namelijk de Strategic Research Agenda van smart grids. Professor Belmans heeft de eer en het genoegen om het European Technology Platform Smart Grids te mogen voorzitten. Het zal de technologische onderzoeksmateries voor 2030-2040 naar voren brengen. Hij geeft het voorbeeld van de offshore netwerken voor windenergie. Die zijn gebaseerd op gelijkstroom, maar wij hebben vandaag geen gelijkstroomschakelaars en dus kunnen we vandaag geen netwerk op zee bouwen. Er liggen dus nog grote uitdagingen inzake technologieontwikkeling voor ons, maar dat maakt het voor de spreker als technoloog alleen maar boeiender. Men kan de nodige technologie zeker ontwikkelen, maar dat vraagt tijd.
Zoals Professor De Ruyck al zei, is tijd een grote moeilijkheid in dit gebeuren. In de eerste plaats is er tijd vereist om iets te bouwen. Voor een gemiddelde hoogspanningslijn verloopt er tussen het moment van de beslissing om ze te bouwen en het moment van de ingebruikname twaalf à vijftien jaar, waarvan twee jaar bouwtijd en dertien jaar voorbereiding. We kunnen bovendien de nieuwste technieken niet zomaar onmiddellijk in een nieuw systeem opnemen. Die moeten namelijk veertig jaar meegaan, want we kunnen een nieuw netwerk niet om de zoveel jaar veranderen. Men moet dus de tijd nemen om de nieuwe dingen uit te testen, zodat men geen dingen installeert die vijf jaar later niet goed of al achterhaald blijken te zijn. Daarom is het advies vandaag nog altijd : Festina lente.
Dan is er nog de vraag over de plaats van kernenergie in de energievoorziening van de toekomst en of kernenergie in een geliberaliseerde markt wel te verantwoorden is. Kernenergie is een moeilijke zaak, niet zozeer in een geliberaliseerde markt, maar wel in een energiesysteem dat meer en meer gebaseerd is op hernieuwbare bronnen. Die twee zijn niet compatibel. Een nucleaire centrale kan alleen economisch correct werken, als ze vrijwel continu stroom mag leveren. Als men in België een offshore windmolenpark van twee tot drie gigawatt bouwt, kan men de klassieke centrales maar vier- à vijfduizend uur per jaar gebruiken. Daarvoor is een kerncentrale niet geschikt. In dat geval heeft men dus voor een evenwichtige energievoorziening die kan inspelen op de variërende vraag, ook steenkool- en aardgascentrales nodig.
Dit brengt professor Belmans tot zijn derde punt, de vraag of de nucleaire uitstap van Duitsland problemen zal veroorzaken en welke gevolgen die uitstap heeft voor de andere Europese landen. De uitstap zal onmiskenbaar een prijsstijging van de elektriciteit tot gevolg hebben. De huidige Duitse elektriciteitsproductiecapaciteit bedraagt 90 gigawatt. Het betreft de firm capacity, of de capaciteit die echt kan worden aangesproken. Windenergie is daar niet in meegerekend. Het Duitse piekverbruik bedraagt 80 gigawatt. 90 gigawatt verminderd met 7 resulteert in 83 gigawatt. Als een centrale voor onderhoud stilligt of als er een probleem is, is er dus een tekort. Duitsland is bijgevolg niet meer in staat om zijn eigen winterpiek te dekken.
Toch wenst professor Belmans te eindigen met een positieve noot. Er werd gevraagd wat de industrie nog kan doen en wat de beleidskeuzes moeten zijn. Er wordt te veel nadruk gelegd op de industrie. De grootste uitdagingen liggen in de vermindering van het stedelijk verbruik : hoe kunnen we de volgende decennia voldoende energie beschikbaar hebben voor de kmo's, voor de burelen, voor de inwoners, voor transport in de grootstedelijke gebieden ? Hoe kunnen de overheden inspelen op die vragen ? Er ontstaan smart cities als technologieplatform in Europa. Op het vlak van onderzoek zitten we dus op de goede weg. Spreker heeft EnergyVille mogen voorstellen. Op het vlak van dergelijke projecten hebben de overheden een taak. Het doet hem plezier dat er op dat vlak geen onderscheid is tussen het noorden en het zuiden van ons land. Enkele steden hebben de Convenant of mayors ondertekend. Het hogere niveau kan die Convenant of mayors nog meer steunen, onder andere voor de invoering van nieuwe technieken.
In België zijn er veel bedrijven die een rol kunnen spelen op het vlak van nieuwe technologieën. Zo zijn er vele Europese bouwfirma's en kmo's die domoticatechnieken kunnen leveren, onder andere voor de sturing van het energiegebruik in de woning. Geen enkel ander land is beter bekabeld dan het onze om data door te sturen. We beschikken over enorm veel mogelijkheden. Dat brengt ons terug bij het beleid, want er kunnen problemen in verband met beveiliging van data ontstaan.
Om de energie-efficiëntie te verhogen en het gebruik flexibeler te maken, moeten we het verbruik kunnen bijsturen. Stockering van energie blijft immers een probleem. De green cities bieden enorm veel mogelijkheden voor de samenwerking van de industrie en de overheid op het vlak van de bijsturing van het verbruik.
De heer Jos Delbeke zou het nog willen hebben over het element tijd. Het tijdsperspectief is bijzonder lang en het is tamelijk heroïsch om een roadmap te maken tussen nu en 2050. Hierbij heeft men een aantal veronderstellingen moeten maken en één van de sleutelveronderstellingen is werken met bestaande technologieën, dat we geen technologiekeuze zullen maken, maar dat we via de emissiehandel, een element dat we al hebben, een schaduwkost opleggen aan operatoren voor de uitstoot van CO2. Die uitstoot was vroeger gratis en onbeperkt, maar dat zorgde voor problemen. Nu moet daarvoor betaald worden. We zien dat we een technologieconcurrentie willen aanmoedigen, zonder expliciet te kiezen voor de ene of de andere technologie. Die technologieconcurrentie zien we zeer actief op het vlak van hernieuwbare energie, ook op het vlak van de nieuwe CCS-technologie, (carbon capture and storage). Aangezien de CO2-uitstoot in de toekomst 30 tot 50 euro per ton zal kosten, of nog meer, zullen er geleidelijk aan nieuwe technologieën op de markt komen. Dat is zeker geen theoretische stellingname. Getuige daarvan is de kostprijsdaling voor de zonne-energie in de jongste drie tot vijf jaar, sinds er is besloten dat hernieuwbare energie niet langer een niche is, maar mainstream moet worden. Op dat vlak is een wereldwijde, zeer intensieve concurrentie aan de gang. Met de roadmap wil de Europese Commissie zeggen dat er op lange termijn moet worden gedacht, dat men ook moet weten hoe kwetsbaar Europa is op het vlak van milieu en energiezekerheid. We moeten ons ook de belangrijke vraag stellen of we aan de huidige technologiewedloop, zeker in het verre Oosten, China, Korea en Japan willen deelnemen of dat we ze aan ons voorbij laten gaan. Vandaag presteert Europa uitstekend op het vlak van hernieuwbare en nucleaire energie en op het vlak van CCS. Op het vlak van klassieke centrales zijn we wereldleiders. Wil men dat blijven of wil men afhaken en dan vaststellen dat een aantal andere spelers doorgaan ? In het nieuwe vijfjarenplan van China is van de energietechnologie een speerpuntsector gemaakt, één van de twaalf of dertien waarin ze de komende tien jaar willen excelleren. De mensen die hebben bijgehouden hoe de TGV-ontwikkeling in China is gelopen, hebben vastgesteld dat ze daar vertrokken zijn van hun oude spoorwegen, maar dat ze op tien tot vijftien jaar technologisch leider geworden zijn. Het is dus geen theoretisch, maar een zeer realistisch verhaal.
Er is ook een vraag gesteld over de manier waarop Europa internationaal presteert inzake emissiehandel. We hebben de argumentatie verloren in de Verenigde Staten, waar een klimaatwet op de sporen was gezet die een emissiehandel zou incorporeren. Daar gaat het nu slecht. Het verrassende goede nieuws komt uit China en Zuid-Korea, die thans een emissiehandel installeren net zoals Europa heeft gedaan. China heeft de Europese Commissie gevraagd hoe wij dat georganiseerd hebben, omdat ze hetzelfde willen doen. Ook in het nieuwe vijfjarenplan is een wet opgenomen, waarover vóór het einde van dit jaar reeds wordt gestemd, om in de meest geïndustrialiseerde gebieden een emissiehandel op te zetten, analoog met wat we in Europa hebben. China, Korea, en het verre Oosten in het algemeen, zijn dus ook bijzonder inventief op het vlak van beleidsinnovatie.
Dat roept bij de heer Delbeke de vraag op welke sectoren de beste perspectieven hebben op het vlak van CO2-reductie. Dat is zo voor alle sectoren. Bij de productie van staal, cement of elektriciteit vandaag is de variatie van de productie van hetzelfde goed zeer groot voor wat de CO2-input betreft.
De doelstellingen kunnen worden gehaald door op al onze technologieën te werken. We zullen moeten staal blijven produceren en chemische producten vervaardigen, maar de manier waarop we dat doen, kan met grotere CO2-efficiëntie gebeuren, wat voor de bedrijven een schat aan innovatie kan opleveren. Europa is daarin koploper en wilt dat naar voren blijven brengen. De Europese Commissie is niet defaitistisch, maar is ervan overtuigd dat er technologische oplossingen zijn. Dat moet gediscussieerd worden voor alle energiedragers. In onze Europese energiemix zal men steenkool blijven aantreffen, ook in 2050. Maar men zal die steenkool anders gebruiken om er elektriciteit van te maken. De Cable, Capture and Storage-technologie (CCS) is een heel belangrijke technologie. Steenkool is één van de goedkoopste energiedragers die in de wereld beschikbaar zijn, bijvoorbeeld in China, in Australië en in Zuid-Afrika. Als men er niet in slaagt om die steenkool op een CO2-efficiënte manier te gebruiken, zal men het klimaatprobleem niet kunnen beheersen. Vandaar het grote belang dat we aan CCS hechten. De Europese Commissie heeft een demonstratieprogramma van 5 miljard euro dat gespendeerd wordt tussen nu en 2015 om die technologie naar de markt te brengen. Het is een dure technologie, maar dat is de weg die we moeten opgaan.
Ook inzake gas zijn er ontwikkelingen mogelijk. De prijs van natuurgas is nog nooit zo laag geweest als vandaag de dag door het feit dat de Amerikanen bijna self-sufficient zijn geworden door de shale gas-ontwikkeling. Omdat gas zo goedkoop is, moet de opkomst van gas in Europa misschien herbekeken worden. Na Fukushima is het immers moeilijk te voorspellen wat de toekomst van de nucleaire sector is. Voor de Europese Commissie blijft het een onderdeel van de energiemix in Europa, maar het publieke debat is bezig en het valt te verwachten dat er minder kernenergie zal zijn en dat er later nieuwe nucleaire oplossingen zullen komen. Men zal dus een aantal tussenoplossingen moeten hebben. Gas is daar zeker één van en hernieuwbare energie ook.
De vraag over de biobrandstoffen wordt aangekaart in de roadmap. De toekomst voor biobrandstoffen is relatief beperkt. Om biobrandstoffen te maken heeft men veel land nodig. Land is schaars, zeker met een wereldbevolking die naar de 9 miljard oprukt. Er is dus beperkte hoop om alles in te zetten op landgebonden biobrandstoffen en biomassa. We kijken met veel belangstelling uit naar de productie van biogas uit algen. Misschien is dat een oplossing, maar de technologische ontwikkeling daarvoor is nog niet ver gevorderd. Inzake hernieuwbare energie gaat de ontwikkeling van de technologie zo snel dat men nu al ziet dat driekwart van de zonnepanelen die Europa op haar daken plaatst, uit China komen. Men moet dus reflecteren over de link tussen technologische ontwikkeling en het Europese investeringsbeleid en die moet hier en daar worden bijgestuurd.
Er was een specifieke vraag over de 1,5 % additionele investeringen. Dat is de gemiddelde meerinvestering tussen nu en 2050. Maar de heer Delbeke is het ermee eens dat men vooral moet kijken wat men gaat doen tussen nu en 2030. Daarna betreft het vooral speculatie. De vraag was waar dat geld vandaan gaat komen. Het stappenplan van de Europese Commissie is gebaseerd op het feit dat er heel veel op elektriciteit wordt ingezet, dat de import van olie en gas heel fel wordt teruggeschroefd en dat de Europese Investeringsbank zeer actief zal zijn op dit vlak.
Op welke manier zal de Europese Investeringsbank daarin investeren ? De eerstkomende zes tot acht weken komt de Commissie met haar voorstel van multiannual financial framework over hoe zij in de toekomst haar financiën zal organiseren. De vraagstukken in verband met energie en investeringen in stedelijke infrastructuur en gridontwikkeling, vormen daarin een centraal thema. De lidstaatgegevens moeten nog worden verwerkt, maar moeten voor de zomer beschikbaar zijn.
Gevraagd werd ook naar de gevolgen van de Duitse beslissing over de kernuitstap voor de CO2-uitstoot. De CO2-uitstoot is in Europa geplafonneerd en zal dus neutraal zijn tussen nu en 2020. Het effect zal zijn dat de prijs van de CO2-certificaten stijgt en het dus duurder wordt om CO2 uit te stoten. Dat is de realiteit die zich aandient : elektriciteits- en CO2-prijzen zullen stijgen en niet dalen. Europa moet zich dus voorbereiden op een periode van duurdere energie. De tijd dat de olie 25 tot 30 dollar per vat kostte, ligt ver achter ons. Één van de uitdagingen voor Europa is dan ook zich daarop voor te bereiden door energie-efficiëntie en door nieuwe technologieën die haar positie in de wereldwijde concurrentie van morgen versterkt.
De heer Delbeke beantwoordt de vraag van mevrouw Arena over de internationale dimensie, het CDM-mechanisme (Clean Developement Mechanism-Kyoto Protocol) en het REDD-fonds (Reducing Emissions from Deforestation and Forest Degradation).
We investeren enorm veel in de nieuwe technologieën die zijn opgenomen in het CDM, waarvan de doelstellingen dankzij de quotahandel worden opgetrokken. Dat is heel belangrijk. We hebben ook een programma rond de ontwikkeling van hernieuwbare technologieën in Centraal-Afrika dat belangrijk genoeg is opdat Europa daar heel aanwezig zou zijn. Er lopen daarover goede gesprekken met die landen.
Het element van de technologieconcurrentie via een kostprijs voor CO2 is een absolute voorwaarde om de bedrijven die met technologische oplossingen komen, te belonen. Zoniet dreigt een kloof waardoor alle gewicht op de publieke sector zal rusten.
Investeringen zullen nodig zijn in stedelijke infrastructuur en in gebouwen. De heer Delbeke treedt de heer Belmans bij dat voor de elektrificatie, smart grids, er een enorme wijziging in de stedelijke infrastructuur nodig is. Daarbovenop moet België ook investeren in hernieuwbare energie. België hinkt achterop inzake investeringen en het pad naar 2020, een doelstelling die kracht van wet heeft en waaraan België zal moeten voldoen op straffe van zware boetes.
II. VERSLAG VAN DE HOORZITTING VAN 1 JUNI 2011, NAMIDDAGSESSIE
1. Inleidende uiteenzetting door professor Gilbert Eggermont, kernfysicus en coördinator van het BELSPO SEPIA rapport duurzaamheidsanalyse van de actuele nucleaire beleidsopties — Universiteit Brussel (VUB) (2)
De heer Gilbert Eggermont geeft een uiteenzetting over recent onderzoek in verband met de duurzaamheid van de nucleaire ontwikkelingen. Vermits de commissie zich buigt over de routekaart van de Europese Commissie, zal hij aangeven welke plaats nucleaire energie in die routekaart inneemt. Het is eigenlijk de grote onbekende. In de teksten wordt er nauwelijks melding van gemaakt. Sommigen willen kernenergie uit het debat over koolstofarme energie weren, anderen beschouwen kernenergie juist als een alternatief.
In de eerste plaats moet worden gekeken naar de grote evoluties in het huidige kernenergiebeleid. Spreker zal het hierbij vaak hebben over de GEN II tot IV; daarmee worden de generaties van kernreactoren bedoeld. GEN II zijn de huidige reactoren, waarvan er in België zeven grote staan. GEN III zijn de reactoren in ontwikkeling, waarvan momenteel in Frankrijk en Finland twee in constructie zijn. GEN IV zijn de nieuwe reactoren en splijtstofcyclidie worden ontwikkeld.
Vervolgens zal hij stilstaan bij de elementen van de routekaart die voor de huidige discussie relevant kunnen zijn. Ook de methodologie om duurzaamheid te analyseren en toe te passen zal kort worden toegelicht. Het is immers een term die vooral in het politieke discours veel wordt gebruikt. In bepaalde sectoren wordt de term ook eenzijdig gebruikt, hoewel hij eigenlijk veelzijdig is. De afgelopen jaren is heel wat onderzoek gedaan — onder andere door de Task Force Duurzame Ontwikkeling van het Federaal Planbureau — teneinde duurzaamheid nader te preciseren. Vijf criteria worden toegelicht. Vervolgens zal een methodologie, die pathway analysis worden toegepast op de vier generaties van reactoren.
Ten slotte maakt hij een analyse van factoren die voor de politiek en het beleid relevant zijn. Die analyse zal worden gegroepeerd, en dat zowel voor de in België bestaande reactoren, de PWR of drukwaterreactoren, voor de reactoren van de toekomst, als voor de reactoren van de vierde generatie, zoals het MYRRHA-project in Mol.
Spreker begint met de impact van de tsunami op de centrales in Fukushima. Vorige week was hij aanwezig op de bijeenkomst van UNSCEAR, het VN-comité dat de effecten van ioniserende straling onderzoekt. Japanse wetenschappers hebben op de openingsvergadering nieuwe elementen bekendgemaakt. Zo hebben ze bevestigd dat de eerste reactor reeds tijdens de eerste zestien uur volledig was gesmolten. Ook de reactoren 2 en 3 zijn voor een belangrijk deel gesmolten. In de vierde eenheid waren er problemen in een piscine waar splijtstof werd opgeslagen. We weten nu dat het is beginnen mislopen tussen de aardbevingen en de tsunami. Het ongeval dateert dus duidelijk van vóór de tsunami. Er wordt nu naar verdere oorzaken gezocht. Zo was er deze week nog een IAEA-missie. Het zal echter nog jaren duren vooraleer alles duidelijk is en alle lessen kunnen worden getrokken. Het is alleszins duidelijk dat de dijken niet hoog genoeg waren. Op basis van een historische analyse van honderden jaren tsunami's in dat gebied was het duidelijk dat er een heel grote probabiliteit was dat een dergelijke ramp kon gebeuren.
Fukushima zal ongetwijfeld de nucleaire perspectieven en ontwikkelingen beïnvloeden. De nucleaire renaissance, die vooral door de nucleaire sector zelf werd voorgesteld, is nu zeer twijfelachting geworden. De Duitse beslissing voor de kernuitstap versterkt dat alleen maar.
De discussie hierover was al enkele jaren aan de gang, zoals ook in ons land trouwens. Vooral de terugtrekking van Siemens uit het project van de European pressurized reactor (EPR)is belangrijk. De EPR is nu, met uitzondering van het klassieke gedeelte, uitsluitend een project van het Franse Areva. In Duitsland discussiëren de topindustrie en de regering nu over de vraag hoe het verder kan zonder kernenergie. Duitsland opteert voor economische competitiviteit; het probeert zijn koppositie inzake het ontwikkelen van milieutechnologieën op de markt te behouden.
De Belgische phase out die opgenomen is in de wet op de kernuitstap, is volgens spreker doenbaar voor de oudste reactoren, hoewel dat ongetwijfeld enkele moeilijkheden zal opleveren en aanpassingen vereisen. De oefening van het Planbureau in 2007 was trouwens op de toepassing van deze wet gebaseerd.
Er mag evenwel niet worden vergeten dat België met 54 % na Frankrijk de grootste nucleaire elektriciteitscapaciteit ter wereld heeft, met uitzondering van enkele toevallige nieuw ontstane landen. Zelfs China streeft in zijn meest ambitieuze doelstelling zo'n hoog percentage niet na. Landen als Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Rusland schommelen tussen 15 en 40 %. Frankrijk haalt meer dan 70 % van zijn elektriciteit uit kernenergie, maar in tegenstelling tot België heeft dat land een sterke nucleaire industrie. Voor Frankrijk gaat het werkelijk om een competitieve uitdaging.
Na Fukushima heeft ons land beslist stresstests uit te voeren om de veiligheid van de huidige generatie kernreactoren na te gaan. De minister heeft in het Parlement toegezegd de tests uit te breiden tot andere installaties, zoals het SCK, Belgoprocess en het IRE, maar dat is een discussie van een andere aard. Het onderzoek van de reactorveiligheid zal relatief beperkt blijven. Spreker vermoedt dat het niet al te veel moeilijkheden zal opleveren voor Electrabel en de productiesector in België.
De uitzondering vormen misschien de oudste centrales, Doel 1 en Doel 2, die behoren tot dezelfde generatie als de centrales in Fukushima. Ze werden gepland in 1964, in 1966 door de regering Vanden Boeynants-De Clercq goedgekeurd en in 1974 in gebruik genomen. Deze reactoren werden periodiek om de 10 jaar op veiligheid gereviseerd. De elektriciteitssector had net voor het ongeval in Fukushima een nieuwe strategie voorgesteld, de « long term operation », om die reactoren tot zestig jaar en langer operationeel te houden.
Een oude reactor is als een oude man. Men kan hem wel oplappen en hij kan gezond oud worden, maar het risico dat er iets misloopt, neemt met het ouder worden toe. Belangrijk is dat die oude reactoren talrijke bijgebouwen hebben die niet onder de gebunkerde bescherming van de reactor liggen. De bescherming van de recentste reactoren in België behoort tot de beste ter wereld. Doel 3 en Doel 4 hebben twee keer een meter dikke betonkoepel, terwijl Gravelines nabij De Panne maar één enkele koepel heeft van 90 cm betondikte. De oudste reactoren van Doel hebben echter elk maar één kleine enkelvoudige betonnen koepel met een stalen sferische binnenwand, terwijl de piscine en andere bijgebouwen buiten de bunkering liggen. De ervaring van Fukushima heeft ons geleerd dat deze hulpgebouwen, zoals de plaatsing van een splijtstofpool buiten het beschermde reactorgebouw, een van de kwetsbare punten is. Dit wordt dus een van de uitdagingen voor Doel.
Spreker is van oordeel dat een stresstest niet volstaat. Er is nood aan een inlevingsoefening in het sociaal-economisch weefsel rond een van de meest kwetsbare reactorsites ter wereld, namelijk Doel-Antwerpen.
Tot slot is er naast de proliferatie, die op ethisch vlak een grote uitdaging vormt, nog het probleem van het hoogradioactief afval. Voor dat probleem is er nergens ter wereld al een oplossing gevonden.
Maar er is, ook in ons land, een grote vooruitgang op dit gebied. Vanuit technologisch oogpunt is spreker dus hoopvol gestemd. De uitdaging zal vooral van filosofische aard zijn. Hoe zorgen we ervoor dat het afval voor zo'n lange termijn, honderdduizenden tot een miljoen jaar, veilig van het milieu gescheiden blijft en die plaats in ons geheugen verankerd blijft ?
Momenteel zijn er enkele reactoren van de derde generatie gepland, namelijk in het Nederlandse Borsele en in het Verenigd Koninkrijk, enkel op bestaande nucleaire sites en voor het Verenigd Koninkrijk niet meer dan de huidige productiecapaciteit aan nucleaire elektriciteit. Twee zijn er al in aanbouw, namelijk in Finland en in Flamanville in Normandië, Frankrijk. Vooral in Finland is die bouw uitgedraaid op een kater voor het constructiebedrijf Areva, omdat het drie tot vier jaar vertraging heeft opgelopen, terwijl de grote uitdaging bij kerncentrales precies is te bouwen op korte termijn om de kapitaalkosten in toom te houden.
De reactoren van de vierde generatie zijn de snelle neutronenreactoren of varianten erop, zoals MYRRHA, met een geavanceerde opwerking van splijtstof naar recyclage en kernafval. Opwerking is ook al een heikel discussiepunt in het parlement geweest.
Vandaag is er in het kader van de routekaart en duurzaamheid vooral nood aan een onafhankelijk sustainability assessment en op dat punt staan we nog niet zo ver. Relevant daarbij zijn de koolstofarme economie, met onze sterke targets voor 2050, de energie-efficiëntie, die vooral consequenties zal hebben voor de investeringsplannen in elektriciteit, de grid investments en de small grids. Men mag niet verhelen dat efficiëntie een van de zwakke punten van de nucleaire sector is. Tot nog toe kan nucleaire energie enkel worden gebruikt voor elektriciteitsproductie, met een verlies van twee derde van de energie in de vorm van thermische pollutie. Dat is een grote hinderpaal voor alle centrale ontwikkelingen in de nucleaire sector, zowel fissie als fusie. Als we met nucleaire energie doorgaan, dan is de vraag of we niet naar meer efficiënte energiesystemen moeten gaan, totaalconcepten die een hogere temperatuur genereren, die zorgen voor proceswarmte voor de industrie, waterstofproductie, coproductie met bijvoorbeeld een heliumcyclus enzovoort.
Een ander punt dat vaak terugkomt in de documenten is security of supply. Dat is uiteraard belangrijk, maar kwetsbaarheid reduceren door diversificatie heeft vele dimensies. Het gaat niet alleen over onze afhankelijkheid van olie uit Saudie-Arabië of de Golfstaten en van gas uit Rusland. Het gaat er ook om ervoor te zorgen dat we niet kwetsbaar zijn binnen de elektriciteitsproductie in de specifieke technologie die we gekozen hebben. Er werd één technologie gekozen, de drukwaterreactor van Westinghouse, met zeven grote reactoren op plaatsen die vrij kwetsbaar zijn wanneer een grote panne of een ongeluk al die centrales treft. Ook dat moeten we voor ogen houden. In Japan blijkt hoe kwetsbaar de netten zijn, niet alleen die van Tepco, maar die van de meeste elektriciteitsproducenten en welke gevolgen dat heeft voor het verder functioneren van de economie. Dat is een aspect dat in het verleden toch wel werd verwaarloosd. In 1984 hebben we één verwittiging gehad, toen men bij het opstarten van de nieuwe reactoren van Doel tot een scram moest overgaan die het hele Europese elektriciteitsnet van Noorwegen tot Italië deed uitvallen. Het heeft zich hersteld, maar dat heeft wel een tijd geduurd. Het was één van de grootste pannes ooit in Europa. De discussie die we nu in de pers hebben rond alternatieve energie en de eventuele invloeden ervan op het net en het netbeheer, geldt evenzeer en zelfs meer voor de grote centrale productie. Ons net is impliciet uitgebouwd voor een centrale en niet voor een decentrale productie. Ressource efficiency of de efficiëntie van het gebruik van de uranium grondstof is het zwakste element van de nucleaire energie. De reactoren die we nu gebruiken, zijn uit de militaire ontwikkeling gegroeid. Toenmalig VS-president Eisenhower predikte destijds in de VN vanuit de militaire suprematie het gebruik van watergekoelde reactoren. De eerste atoombom werd geproduceerd met uranium uit Katanga, toen Belgisch-Congo. In het boek over de geschiedenis van de nucleaire controverse werd dat in detail beschreven. Westinghouse en General Electric testten hun prototypes van kernreactoren in atoomduikboten van het Amerikaanse leger. Daardoor konden de VS die reactoren op grote schaal op de markt brengen, ook al gebruikten ze niet de beste technologie. Spreker is misschien niet onbevooroordeeld, want hij genoot zijn opleiding in de nucleaire sector ten zuiden van Oxford, maar hij vond de Engelse reactortechnologie met gaskoeling veel zuiverder en economischer. Ze heeft het evenwel uiteindelijk niet gehaald op de Amerikaanse.
De reactor die gekozen werd, gebruikt maar 1 % van de uraniumvoorraden per cyclus. De resource efficiency van die reactor is dus heel gering. Nadien moet de splijtstof worden opgewerkt en zijn herhaalde cycli nodig om de bruikbare uranium en plutonium er weer uit te halen. We zouden op een efficiëntere manier dan tot hiertoe het geval was met MOX, kunnen proberen geleidelijk aan meer materiaal te recupereren, theoretisch tot 50 %, in verschillende cycli over vijftig tot honderd jaar, weliswaar met veel transporten en veel chemische complexe industrie. Dat werd beoogd met het mislukte Franse en Duitse programma voor snelle kweekreactoren.
Er is echter een knelpunt. De hitte-impact bij een nucleair incident moet hier onder meer worden gesitueerd. We hebben machines die uiteindelijk niet zoals in een kolencentrale het gros van de grondstof verbranden in het proces. We verbranden in nucleaire betekenis 1 % van de splijtstof per cyclus. De R&D zal in de toekomst cruciaal zijn, zegt de roadmap van de Europese Commissie. De strategic energy targets, de SET plans, vooral van Euratom, implementeren wordt een grote eenzijdige uitdaging. Waar kan die technologie ons brengen ? Spreker is van oordeel dat de opties die genomen worden, al te zeer door Frankrijk geïnspireerd zijn. Frankrijk is op nucleair vlak een leidende natie. Er kan gevreesd worden dat Frankrijk, dat de controle over onze energiesector en financiële sector verworven heeft, nu ook onze nucleaire research zal sturen en dat de beslissingen ter zake in Parijs zullen worden genomen.
De opties van de Europese Commissie zijn essentieel. De kweekreactor, de snelle neutronentechnologie, waarmee de Duitsers in Kalkar, de Fransen en ons land met SCK en BN in Mol vroeger hebben geëxperimenteerd, wordt opnieuw gelanceerd op een efficiënter beoogde manier. Men wil er meer splijtbaar materiaal uit recupereren, terwijl door bestralingen het afvalprobleem wordt gereduceerd. Die technologie kan echter, wat sommige in politieke kringen en in de pers beweren, het afvalprobleem niet oplossen. Geologische berging zal nodig blijven.
We staan dus voor een uitdaging. Hoe duurzaam is de nucleaire energie ? Kan ze meespelen met de hernieuwbare energie ? De Europese Commissie maakt er zich gemakkelijk van af en zegt niet tussen te komen in de keuze voor de energiemix die in specifieke staten gemaakt wordt. België heeft een belangrijke nucleaire mix. Andere landen hebben er geen of wensen ze af te bouwen.
De Europese Commissie wil zich daar niet mee bemoeien en maakt dus een grote bocht rond deze discussie.
In een project voor kernonderzoek dat aan de VUB werd opgezet met de steun van het departement Wetenschapsbeleid, in het SEPIA energieproject globaal gecoördineerd door UA, is er getracht het politieke discours rond het woord sustainable of duurzaam te overstijgen. Het is de bedoeling om te voorkomen dat elke sector daar een eigen arbitraire interpretatie aan geeft, zoals het Europese SET Plan van Euratom, dat drie doelstellingen vooropstelt. De eerste is de bijdrage aan het klimaat, maar bij deze doelstelling klopt iets niet. De nucleaire sector zelf heeft namelijk altijd een benadering gevolgd die louter op gezondheid is gericht en niet op het ecosysteem. De klassieke koolstofrijke industrie had geen gezondheidsprobleem door zonder enige beperking CO2 te lozen. De nucleaire sector loost in de reactoren en in de opwerkingsfabrieken eveneens bijna zonder enige beperking een aantal radioactieve gassen, namelijk de radioactieve edelgassen van korte en lange duur. Ook de nucleaire sector heeft te weinig aandacht voor het ecosysteem vertoond. Pas recent is dat beginnen veranderen en gebruikt de sector voor anderen dat als argument om te zeggen dat hij ook inzake het klimaat competitief is. Er zal echter meer moeten gebeuren, maar er is alvast een aanzet binnen de sector om de regulering uit te breiden naar het milieu.
De Europese Commissie stelt ook dat we het afvalprobleem moeten aanpakken en dat we op dat domein de perceptie moeten kunnen keren. Zoals al werd gezegd, kunnen we met de nieuwe technieken het afval wel reduceren, maar niet uitschakelen. Het SET Plan zegt dat we ook het uranium efficiënter moeten gebruiken en dat we daar meer van kunnen recupereren. Dat heeft te maken met het feit dat de uraniumefficiëntie in de huidige reactoren zo laag is.
Volgens de studie zijn er duidelijke en onafhankelijke duurzaamheidscriteria vereist om dat soort zaken te analyseren en om energieën aan de hand van dezelfde criteria met elkaar te kunnen vergelijken.
Spreker verwijst naar twee te verschijnen doctoraatstudies, één aan de VUB en één aan KULeuven en ook naar de duurzaamheidscriteria die de taskforce Duurzame Ontwikkeling van het Planbureau heeft uitgewerkt en getest, samen met een veertiental experts, in een oefening in 2007 waarbij hij zelf ook was betrokken. Daar zijn deze criteria al gehanteerd.
Er zijn vijf criteria of principes :
In de eerste plaats is er de integratie van economische, sociale, gezondheids- en milieuaspecten. Met de integratie van die zaken in een zekere coherentie en in een streven naar harmonie is er in België heel veel misgelopen. Er werd in 1966 met de regering Vanden Boeynants op één ochtend beslist om zeven reactoren te bouwen, zonder enige raadpleging en zelfs zonder enige discussie in het parlement, maar de staat werd toen niet gevraagd om die nieuwe sector daadwerkelijk te reguleren. Twintig jaar later gebeurde het dramatische ongeval in Tsjernobyl en dreef er tot ons aller verbazing een enorme radioactieve wolk boven het hoofd. Men heeft toen meer dan ooit gerealiseerd dat de staat er gewoon niet was. Twintig jaar na deze eerste beslissing moest de minimale staat op dat vlak nog worden uitgebouwd. Later werd het FANC uitgebouwd. NIRAS heeft zich pas na het SCK-schandaal van 1988 kunnen ontwikkelen. De staat is zeer laat uitgerust om de enorme nucleaire ontwikkeling, waarover in 1966 een beslissing werd genomen en waardoor op een bepaald ogenblik meer dan zestig procent van onze elektriciteit uit kerncentrales zou komen, in goede banen te leiden.
Dat dit vandaag nog altijd niet helemaal in orde is, bewijst het feit dat we na Fukushima vaststellen dat de wetgeving rond de verzekering van de nucleaire sector zoveel jaren na Tsjernobyl nog altijd niet is aangepast.
Een tweede belangrijk criterium in duurzaamheid is precaution of voorzorg. Spreker verwijst daarvoor naar een heel belangrijk rapport, waar twee Belgische professoren samen met de Nederlandse Gezondheidsraad vier jaar aan hebben gewerkt. De voorzorgsbenadering probeert voor een complex probleem met grote onzekerheden en ambiguïteiten, waarin waardeoordelen een belangrijke rol spelen, een nieuwe vorm van risk assessment en risk management te organiseren, dat aan het beleid een waaier aan opties overlaat nadat alle aspecten van het probleem bekeken zijn. Die benadering is niet langer beperkt tot de wetenschappelijke indicaties. Het rapport van het Europees Milieuagentschap heeft immers aangetoond dat op veel vlakken, zoals bij asbest, benzeen, en andere, er veel te laat lessen werden getrokken en het heeft zeer veel slachtoffers gekost vooraleer er een regulering kwam om die technologieën in banen te leiden. Met de voorzorgsbenadering staan we nu potentieel verder. Spreker verwijst naar het rapport van de Nederlandse Gezondheidsraad.
Een derde aspect is governance of stakeholder participation. De huidige vertegenwoordigende democratie verkeert in een existentiële crisis, althans volgens de waarneming van de burger. Er wordt gezocht naar andere, meer efficiënte wegen voor participatie. Pogingen en experimenten om een meer participatieve democratie te organiseren zijn ook in België ondernomen, met de steun van de huidige representatieve politieke organisatie. Spreker geeft het voorbeeld van Mol/Dessel, waar met succes, via een doctoraat aan de Antwerpse universiteit, een participatief systeem werd ontworpen om de burger te betrekken bij keuzes waarin we waren vastgelopen, namelijk betreffende berging van het nucleaire afval. Die poging is geslaagd. In Mol is nu, na jarenlang experimenteren met participatieve democratie, enige transparantie gecreëerd. In het politieke jargon wordt dat governance genoemd, wat inhoudt dat de burger of alle relevante stakeholders die een belang hebben bij een proces, worden betrokken. Dat is nieuw. Het vormt een uitdaging, zeker voor de nucleaire sector waar transparantie nog steeds niet de sterkste kant is.
Een ander aspect is equity of billijkheid. Het betreft de aandacht die besteed wordt aan het verdelende aspect van de voor- en nadelen, de « distributive responsibility ». Die verantwoordelijkheid kan grensoverschrijdend zijn. Spreker geeft een voorbeeld : de middelen die wij, per kilowatt elektriciteit samen hebben gebracht voor de latere afvalberging en de ontmanteling, bevinden zich in Parijs bij een buitenlands bedrijf, waarvoor nog geen Europese reglementering bestaat die garandeert dat dit geld te gelegener tijd, wanneer het nodig is, ook beschikbaar zal zijn. We waren op een haar na dicht bij het faillissement van één van de grootste elektriciteitsbedrijven ter wereld, namelijk Tepco, en het gevaar is nog niet afgewend. Waarom heeft de nucleaire industrie in verschillende landen instituten zoals NIRAS en ANDRA opgericht ? Omdat het niet mogelijk is een privaat bedrijf te runnen met passiva die honderden en duizenden jaren blijven bestaan. Er is een staatsorgaan nodig aan wie de verantwoordelijkheid voor de passiva, in dit geval het afval, kan worden overgedragen. Distributive responsibility is heel belangrijk. In de toekomst zal het feit of de politiek erin slaagt dat aspect in goede banen te leiden, en een bevolking eventueel kan overtuigen en de aanvaardbaarheid kan opdrijven, een doorslaggevende rol spelen. De distributive responsibility speelt niet alleen over de grenzen, maar vooral tussen de generaties. Het gaat om verantwoordelijkheid opnemen voor een product dat voor ettelijke generaties, gedurende duizenden jaren een probleem zal opleveren.
Ten slotte is er de globale verantwoordelijkheid in de marktrealiteit. Het meest relevante niveau daarvoor is Europa. Het is echter pijnlijk vast te stellen dat bijvoorbeeld voor de stresstest, de 27 landen discussiëren, maar geen eenvormige veiligheidsnormen hebben inzake reactorveiligheid en dat ze niet willen opdraaien voor het afval van de andere, maar wel de financiering ervan willen. Zelfs Frankrijk, het grootste nucleaire land ter wereld, heeft bij wet bepaald dat het nucleair afval nooit naar Frankrijk mag terugkeren vanuit andere landen, zelfs niet van Franse bedrijven aldaar. Dat is eigenaardig in een Europa met vrij verkeer van mensen en goederen. Het Europa van de 27 heeft het zeer moeilijk om te reageren, maar het heeft ook geen organen om nucleaire veiligheid te implementeren. Er is geen Europese Commissie autoriteit die morgen de stress test kan organiseren. Meer nog, wanneer we nu ambitieuze en wetenschappelijk heel intrigerende projecten hebben, zoals MYRRHA van het SCK, kan dat alleen ordentelijk in banen worden geleid door een onafhankelijke veiligheidsautoriteit, niet op het niveau van een klein land zoals het onze, maar op het niveau van Europa. Daar is Europa echter niet klaar voor. Het relevante niveau voor globale verantwoordelijkheid is Europa, maar op dat niveau werd al te weinig georganiseerd, en de twee grootste verantwoordelijken daarvoor zijn de twee kernwapenstaten, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, wat ook gebleken is met de stresstest. Het Euratomverdrag was, bij de opmaak ervan in de jaren 1950, een schitterend progressief, politiek document dat structuren heeft gecreëerd en zelfs bepaald heeft dat splijtstof kon worden aangekocht door een Europees splijtstofagentschap en dat alle tegenstellingen binnen Europa konden worden opgevangen. Daarvan is weinig terechtgekomen, terwijl andere zaken wel overeind zijn gebleven. Europa is echter de toekomst. Spreker denkt dat we het Euratomverdrag en de Europese instanties moeten durven versterken en vorm geven. Hij hoopt dan ook dat de heer Verhofstadt, die gedurfde initiatieven neemt op Europees vlak, daartoe in staat is, maar hij heeft op nucleair vlak in Europa nog niet veel voorstellen ingediend.
De vijf geschetste criteria werden toegepast op die drie nucleaire ontwikkelingen : de huidige reactoren, de reactoren in opbouw of die gepland zijn, en de toekomstige. Hij heeft zich gedeeltelijk gebaseerd op historische analyses. Spreker verwijst naar het boek « Kernenergie (on)besproken » uitgegeven bij Acco, een paar jaar geleden, waarvan Erik Laes de hoofdauteur was, en waarin wordt vastgesteld dat er in de nucleaire sector vooral een cultuurprobleem is. Spreker heeft al vaak in debatten, ook binnen de nucleaire sector, gezegd dat de vijand van de nucleaire sector niet de groenen of Greenpeace zijn. Die moeten immers met heel weinig mensen de nucleaire contestatie in dit zo genucleariseerde land organiseren. Het grote probleem van de nucleaire sector is de cultuur, de mentaliteit van de nucleaire sector zelf. Die zijn vrij arrogant. Die heeft ook tientallen jaren veel geld gekregen van de overheid. De nucleaire sector is nooit sterk geweest in pro-actief denken; hij heeft altijd de problemen onderschat, toekomstgericht denken was niet zijn sterkste kant, misschien juist omdat hij zoveel middelen kreeg van de overheid, maar ongetwijfeld ook wegens de geheimhouding die daar altijd een rol heeft gespeeld omwille van het militaire aspect.
Voor de nieuwe ontwikkelingen hebben we vooral de generatie III-reactoren die werden ontwikkeld door de Duitsers en Fransen. De eersten hebben nu afgehaakt. Ze wouden een reactor ontwikkelen die ook in dichtbevolkte gebieden voldoende veilig zou zijn bij een ongeval zoals in Fukushima, dat theoretisch ook bij ons mogelijk is. Wanneer het drukvat het om metallurgische redenen zou begeven tijdens het gebruik van de reactor, is dat fataal, ook met de beste reactorconstructies van Tractebel in Antwerpen en Tihange. Dit corrosieprobleem wordt zorgvuldig opgevolgd onder meer door het SCK, die daarin gespecialiseerd is. De kuipen van de diverse reactoren worden ook geregeld getest.
We moeten echter ook nagaan wat de context van een reactorsite is en hoe kwetsbaar de omgeving is. Voor de derde generatie was voorkoming van accidentele milieu verspreiding van radioactiviteit de voornaamste doelstelling. Voor de vierde generatie zien we een grote evolutie. Er werden initiatieven genomen door het sterkste nucleair bedrijf ter wereld, het Franse Areva, dat enkele jaren geleden aansluiting zocht bij de Bush-administratie om kernenergie industrieel weer voorop te stellen in de Verenigde Staten. Maar het is nog niet duidelijk in hoever president Obama daarin nog meegaat, zeker na Fukushima. Hij heeft de afvalberging een halt toegeroepen, maar hij laat voorlopig met een geblokkeerd budget (on hold) de ontwikkeling van de vierde generatie verder lopen in de Verenigde Staten.
Het Europees Nucleair Forum speelt een sterke rol. Het Belgisch Nucleair forum is vooral actief gericht op het openhouden van onze reactoren. De primaire strategie van Electrabel is LTO/long term operation, het tenietdoen van de wet op de phaseout om de rendabele afgeschreven reactoren 60 jaar of meer open te houden. Daarom wordt ook een grote, zeer geraffineerde campagne, gevoerd, die bedacht is door Saatchi & Saatchi, met de beste communicatiespecialisten in Europa. Maar alle communicatie op marketingbasis beoogt voor een stuk ook manipulatie, laat dat duidelijk zijn. Spreker heeft dus grote bezwaren tegen de manier waarop dit door het Nucleair Forum wordt aangepakt en ten aanzien van het feit dat er geen enkele sturing en onafhankelijke controle is op de manier waarop informatie wordt gegeven over de nucleaire risico's, wat de Europese modellen van de research over communicatie nochtans voorschrijven. Een risico communicatie model voor transparantie dat met Europees geld werd ontwikkeld en waaraan het SCK heeft meegewerkt, biedt daarvoor mogelijkheden, maar het wordt niet toegepast op het Nucleair Forum voor de campagnes die in het voorbije jaar gevoerd zijn rond informatie over de reactoren, het afval en de stralingsbescherming.
In België werken we dus aan een unieke zijpiste van de Franse snelle neutronen reactoren. De met natrium gekoelde snelle kweekreactor kostte zeer veel geld en 20 jaar geleden zijn we er van afgestapt om economische en technische redenen (Kalkar, Superphenix) en omwille van de veiligheid. Spreker denkt dat hij nog altijd volledig achter die beslissing kan staan die hij toen als lid van de SCK-directie mee gestimuleerd heeft. Het SCK had niet kunnen overleven, indien men verder die enorme bedragen had moeten besteden voor de snelle neutronen research, die vooral gestuurd werd door de Fransen, terwijl de Duitsers ook al hadden afgehaakt. Het is een herhaling van die benadering, maar op een wetenschappelijk nieuwe manier, met nieuwe mogelijkheden en kansen die nu in MYRRHA gebeurt, zonder herevaluatie van de politieke beslissing van destijds. In het rapport heeft hij echter uitdrukkelijk verwezen naar de NEA-evaluatie van MYRRHA die in zijn ogen in diplomatieke termen zeer negatief was. Het werd evenwel anders geïnterpreteerd. Daar heeft de Belgische wafelijzerpolitiek ten volle gespeeld. De regering besliste om gedurende drie jaar de haalbaarheid te onderzoeken en evenveel geld te geven aan het IRE in Wallonië als aan het SCK in Mol om die piste verder te ontwikkelen en al ruim voorbereidende snelle neutronen investeringen te doen. Men zou moeten komen tot een onafhankelijke evaluatie van het MYRRHA-project dat enorm veel geld zal kosten. Het SCK geeft nu wel aandacht aan de NEA-evaluatie en het is nu bezig met bijsturen. Het is een zeer dure zaak, die voor België weinig relevant is omdat we nagenoeg geen nucleaire industrie meer hebben.
Het is wel van belang voor het SCK en voor de lokale tewerkstelling in de Kempen, hoewel de cijfers daarover fel overdreven worden. Het zal het afvalprobleem niet oplossen, maar enkel verkleinen. Het stelt ook inherente problemen van veiligheid en van radioprotectie die op Belgisch niveau moeilijk te beheren zullen zijn.
Spreker wenst het vandaag niet over fusie te hebben, hoewel de grootste investeringen daar nu naartoe gaan, vooral sinds de recentste ontwikkelingen in het Franse onderzoekscentrum voor atoomenergie in Cadarache. Dit kan ten vroegste in 2070 leiden tot elektriciteitsproductie op industriële schaal en de prototypeontwikkeling moet er nog eerst komen vanaf 2035 in Japan.
De 5 vermelde criteria werden ook toegepast op het vlak van sociale interactie. Er werd daaraan telkens een smiley-classificatie gegeven zoals de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) dat ook al tien jaar doet in de MIRA-rapporten.
De factoren die bij de analyse een rol spelen, werden gegroepeerd in clusters. Zo verbindt een pathway een visie om die duurzaamheid in de toekomst vorm te geven met de huidige situatie. Bovendien biedt die pathway de mogelijkheid een aantal culturele, sociale, economische, technische en institutionele beslissingen te nemen om die ontwikkelingen te begeleiden. Die pathway die ons leidt in de richting waar we naartoe willen, steunt op elementen als beleidskeuzes, gebeurtenissen die een keerpunt kunnen vormen in de nucleaire geschiedenis zoals daar waren in Fukushima, Harrisburg, de Mont Louis, het afvalschandaal in het SCK, Tsjernobyl, maar ook het gedrag en de cultuur van de sector en de financiële middelen die werden ingezet. Dat laatste is niet onbelangrijk aangezien nucleaire technologie hoewel het zijn mature fase heeft bereikt, niet in prijs is verminderd in tegenstelling tot de meeste andere technologische ontwikkelingen. Dat is een van economische handicaps vandaag en morgen. Met de nieuwe ontwikkeling van reactoren van de derde generatie hadden we gehoopt de kostprijs meer te kunnen beheersen. Het loopt echter uit de hand vooral door de discussies in Finland tussen Areva en de autoriteiten en ook door de typische organisatie van de arbeid in Europa in de Olkiluoto-site. Op die site, een van de meeste complexe constructiesites van Europa, werkten op een bepaald ogenblik meer dan 50 % Poolse arbeidskrachten. Duitsland, dat het klassieke gedeelte van de centrale organiseert, zat volledig op schema. Het was al lang gewoon te communiceren en te werken met Polen. Voor de Fransen was er de taalbarrière en het was ook de eerste keer dat ze voor een organisatieprobleem van dergelijke omvang stonden. Die elementen verklaren onder meer de vertragingen die zijn opgetreden in een van de duurste projecten — 4 miljard euro, maar ook het feit dat in Finland kernenergie sterk gestuurd wordt door een onafhankelijke overheidsregulator wat voor AREVA niet evident was, maar wordt aanvaard door de publieke opinie. Finland heeft twintig jaar voor België « een NIRAS » en « een FANC » opgericht die vertrouwen hebben gecreëerd bij de publieke opinie in de nucleaire ontwikkeling. Politieke keuzes zijn dan mogelijk en worden gedragen.
Zoals gezegd, werden de factoren die het nucleaire determineren, namelijk de technische factoren, de splijtstofcyclus, de regulering, de drivers, de sociale interacties, gegroepeerd in clusters.
De besluitvormingsprocessen werden geanalyseerd in het verleden en vandaag. De siting was daar een belangrijk onderdeel van. De politiek is in het verleden, in de jaren zestig en zeventig, geconfronteerd geweest met controversen en met contestatie van beslissingen wanneer ze een site koos. Terloops gezegd, recent opteerde het Vlaams belang op zijn website voor een kerncentrale in de Westhoek omdat er in Nieuwpoort veel water is. België heeft nagenoeg geen sites. Misschien is er nog één plaats, in Doel, of waar de Maas Nederland binnenstroomt, boven Luik. In de jaren zeventig kwam de commissie der Wijzen tot de conclusie dat voor de nucleaire ontwikkeling die België toen vooropstelde, we vier tot vijf kerneilanden voor de Belgische kust nodig hadden. Spreker was toen het jongste lid van die commissie. Een van de merkwaardigste mensen die hij in zijn carrière daar nadien heeft ontmoet was de heer Baeyens. Nadat hij toen dat rapport van de Commissie der Wijzen, hoofdzakelijk opgesteld met het SCK en met professoren van diverse universiteit, had gelezen, besloot hij dat we geen vier kerneilanden voor de kust konden bouwen en wij een andere oplossing moesten zoeken, namelijk ook elektriciteit invoeren. De heer Baeyens die ook voorzitter was van de raad van bestuur van het SCK, heeft toen de heel proactieve optie gesteund waarbij hij de nucleaire afvalresearch in Mol mee op gang heeft getrokken en het daar mogelijk heeft gemaakt dat we een van de belangrijkste ondergrondse researchlabo's — die de meeste andere landen niet meer vergund hebben gekregen — konden oprichten.
Dertig tot vijfendertig jaar geleden zei de heer Baeyens reeds dat het onmogelijk was om met kernenergie door te gaan zonder het probleem van het kernafval op te lossen. De Commissie van Wijzen besliste en zei « ja, maar »; zelf hield spreker het op een « neen, tenzij ». In het rapport werd gesteld dat om de tien jaar moest worden onderzocht hoe het afvalprobleem kon worden opgelost. We zijn nu zesendertig jaar verder en het probleem is nog niet opgelost.
Er werd dus geen oplossing voor het probleem van de site gevonden. Er werd gedacht aan de kustlijn of eventueel aan één eiland in Zeebrugge. Een succesvolle actiegroep heeft de nucleaire site van de kust kunnen tegenhouden. Dat staat ook beschreven in de historische analyse. Wie vandaag in het debat over nieuwe nucleaire plannen geen aandacht besteedt aan de inplanting, zal onvermijdelijk met dat probleem worden geconfronteerd. Zodra er sprake is van een bepaalde site, moet de bevolking worden geraadpleegd en komt een hele discussie op gang.
Het belang van de veiligheid is door het ongeval in Fukushima duidelijk genoeg begrepen. Nu is er de geplande verlenging van de levensduur van de huidige reactoren. De meest recente reactoren in België behoren tot de beste ter wereld. België is uniek in die zin dat het een kernpark met drie centrales heeft op elf kilometer van een grootstad met één miljoen inwoners. Bovendien is die grootstad bijna niet evacueerbaar door de aanwezigheid van de Schelde. Als zich een ongeval of explosie voordoet en de wind in de richting van Antwerpen waait, moet men niet gaan lopen in de richting van de wind. Men moet haaks erop, richting Gent, evacueren. Antwerpen kan dus bijna niet worden geëvacueerd. Dat moet men goed voor ogen houden met de gebeurtenissen van Fukushima in het achterhoofd, waar gebieden op zestig kilometer van het rampgebied zouden moeten worden geëvacueerd.
Antwerpen is een Europees verkeersknooppunt, met een belangrijke haven en veel Seveso-industrie. Spreker raadt de beleidsmakers aan minstens de denkoefening te doen naar de impact van een dergelijk incident op de sociaal-economische leefbaarheid van ons regionaal weefsel daar en dan pas een beslissing te nemen voor de toekomst. Spreker heeft dit al twee keer aan de Antwerpse gemeenteraad toegelicht. Hij is nooit een tegenstander van kernenergie geweest, maar ook nooit voorstander van een groter aandeel van kernenergie dan 30 tot 40 % van de electriciteitsbevoorrading. Met wat er uit Fukushima werd geleerd, kan men de twee oudste kernreactoren van Doel na veertig jaar beter sluiten. Dat hoeft helemaal geen probleem op te leveren voor onze energiebevoorrading.
We moeten proberen om de twee beste reactoren, Doel 3&4, die tot de beste ter wereld behoren, open te houden en nagaan hoe lang we die in leven kunnen houden. De wet op de kernuitstap moet op een genuanceerde manier worden herbekeken. Spreker zou voor deze optie kiezen.
België was destijds zeer ambitieus met betrekking tot de nucleaire fuel-cyclus. Op de uraniummijnen na, die we zelf niet hadden, maar in onze toenmalige kolonie wel aanwezig waren, hebben we alles zelf uitgebouwd. In Mol hebben we een opwerkingsfabriek gebouwd, waarvan de ontmanteling zeer veel heeft gekost aan de belastingbetaler. We hebben in Dessel een MOX-plutonium fabriek gebouwd. Vanaf een zeer vroeg stadium hebben we onderzoek gedaan naar het afvalprobleem.
De meeste nucleaire fuel-cyclussen hebben we moeten stopzetten omdat we onze knowhow onvoldoende hadden beschermd. Dat heeft de heer Eggermont in de vier jaar dat hij lid was geweest van de directie van het SCK, gezien en geleerd. We hebben de knowhow van de duurbetaalde Belgische research, onder meer inzake MOX, naar Frankrijk laten vertrekken. Die is nu in Franse handen zonder dat België daarvoor iets gekregen heeft. SCK en VITO hebben inmiddels maatregelen genomen om de knowhow veel beter te beschermen. De enorme investeringen in het verleden zijn mede betaald met geld dat de Amerikanen hebben gegeven voor uranium uit Katanga, dat nodig was voor de atoombom.
Een vierde set van factoren zijn de drijfveren. Vroeger was er het technologische optimisme. Dat is soms nog aanwezig, onder meer in de bio- en de nanotechnologie. Wetenschappers houden niet van veel assessment; ze willen hun technologische dromen niet afgeremd zien.
Ook het militaire aspect heeft altijd meegespeeld. De militairen hebben de nucleaire ontwikkelingen steeds mee gestuurd en doen dat nu nog steeds. Daarenboven garandeerden de economische vooruitzichten exponentiële groei terwijl Euratom zich niet zo goed kon ontwikkelen.
Regulering was een paar decennia geleden vooral op gezondheid gericht, niet op het milieu. Voor de nucleaire sector was het milieu voldoende beschermd als de mens dat was. Dat is niet zo, want dan zouden het CO2- en het klimaatprobleem onbestaande zijn. CO2 is wel degelijk een probleem voor de ecosfeer. Nucleaire lozingen zijn dat ook voor het slib in zee.
De nucleaire sector is zijn concepten dan ook aan het aanpassen, maar we zijn nog niet ver. En er is nog geen milieuconceptuele benadering, hoewel die absoluut noodzakelijk is.
We hebben een systeem van radioprotectie en vergunningen. Maar voor reactorveiligheid hebben we ons in het verleden op de Amerikaanse normen gebaseerd. Vandaag hebben we behoefte aan nieuwe normen voor nieuwe ontwikkelingen. Die zouden we zelf moeten ontwikkelen, maar daarvoor zijn we te klein. We zullen dus een beroep moeten doen op Europa. Desalniettemin hebben we een grote stap vooruit gezet met de uitbouw van onder meer het FANC en de NIRAS, die zich de jongste jaren hebben kunnen versterken.
Op het vlak van proliferatie staan we voor grote problemen. Dat is een grote ethische uitdaging. Spreker wenst te herinneren aan een feit dat weinig aandacht heeft gekregen in de Belgische media. In 1991 hebben de Amerikanen heel doelgericht een fabriek ten noordwesten van Bagdad gebombardeerd. De fabriek was door Tractebel gebouwd met subsidies van Economische Zaken om uranium uit fosfaatafval te recuperen. De Amerikanen wilden verhinderen dat Saddam Hoessein atoomtechnologie voor wapens zou gaan ontwikkelen.
Wat ook een rol speelt bij de beoordeling zijn sociale interactie, waarden en perceptie, evenals de verzekeringsproblematiek. Perceptie is de impressie van de realiteit, maar wordt mee bepaald door de geschiedenis van de sector, alsmede door de kracht van de overheid en het vertrouwen van de burger in die overheid.
Tot besluit kan de heer Eggermont de 5 criteria indachtig niet zo positief zijn voor de nucleaire ontwikkelingen. We waren op nucleair vlak globaal gezien vooruitstrevend, maar met betrekking tot stakeholder involvement hebben we niet veel bereikt equity is niet gerealiseerd en met betrekking tot het nucleair afval wachten we nog steeds op een definitieve oplossing. Zoals al gezegd, was er de militaire sturing, de veiligheid blijft een probleem en in de nucleaire fuel-cyclus blijven we geconfronteerd met een slechte grondstofefficiëntie. Desalniettemin formuleert hij volgende optimistische opmerking. We hebben voldoende uranium voor honderd jaar. Om die reden is er dus geen dringende behoefte aan andere zeer dure technieken voor splijtstofrecuperatie maar eerder voor andere keuzes van reactortechnologie dan het uit de militaire sector gegroeid uranium concept.
Thans zijn er nieuwe drivers die een verdelingsprobleem van billijkheid hebben. Denk maar aan de long term operation van Suez. Overigens is de liberalisering van de elektriciteitssector geen succes. Uit de studie blijkt dat Suez, niettegenstaande de Europese regels, hinder ondervindt van de inmenging van de Franse president Sarkozy.
In Frankrijk, met zijn heel sterke nucleaire industrie, heeft president Sarkozy met zijn speciale strategische think tank, die hij moest oprichten toen het misliep in Olkiluoto-Finland en naast bestellingen in het Midden-Oosten greep, beperkingen opgelegd aan de andere grote producenten dan EDF en meer bepaald aan Suez. Suez had gehoopt ook strategisch te kunnen meespelen in de ontwikkeling van de EPR reactoren van de derde generatie, maar EDF kreeg met Areva daarin absoluut het voortouw.
Suez heeft zich dan geheroriënteerd naar de long term operation van de eigen succesvolle reactoren en het mag gezegd, de Belgische reactoren behoren inderdaad tot de best werkende en meest performante ter wereld en daar hebben we ook veel geld voor uitgegeven omdat ze gebouwd moesten worden in dicht bevolkte gebieden. Alleen Finland doet het nog iets beter, wat kwaliteit betreft. Suez zet nu al sinds de jaren zeventig van zijn beste medewerkers in op long term operation om de reactoren 40 tot 60 jaar te laten meegaan. Spreker vindt dat een beetje paradoxaal. Voor hem is een wet een wet, een materialisatie van waarden. Wanneer bedrijven in hun strategie die wet gewoon naast zich neer leggen, zelfs in overleg met het FANC, dan is dat een optie waar hij als burger moeilijk bij kan. Hij begrijpt Suez echter wel. In het internationaal spel van de negen giganten van de Europese elektriciteitsproductie zijn ze, vooral door het protectionisme van president Sarkozy en EDF, gedwongen om van de lange levensduur van reactoren een strategische prioriteit te maken.
Spreker wenst nog even stil te staan bij de sociale interactie, een gebied waar de kwetsbaarheid die al geschetst werd, een van de grote problemen is en zal blijven, zeker na Fukushima. De reactoren die we nu bouwen, moeten veiliger zijn. De Duitsers wilden bij een uit de hand lopend reactorongeval zo weinig mogelijk draaiende componenten en zoveel mogelijk passieve veiligheid om de hitte die zich ontwikkelt wanneer de koeling wegvalt — in Fukushima hebben we gezien tot wat een snelle smelting kan leiden — te vermijden. Daarom zijn de concepten verbeterd, zoals in de European pressurized reactor, om veel minder kans te hebben dat radioactiviteit uit het betonnen omhulsel vrijkomt. Op zijn website beweert Suez dat de beste reactor van Doel al van de derde generatie is, maar dat klopt niet. Dat soort reactoren hebben nog geen core catcher, een gesofisticeerd zandbed onder de reactor dat een gesmolten kern kan opvangen. In Fukushima is de kern met zwaar uraniumoxide door het wegvallen van de koeling op 16 uur tijd gesmolten en is het geheel beneden in de reactorkuip terechtgekomen. Die reactorkuip is niet gesprongen — dat gebeurde ook niet bij het ongeval in Harrisburg — maar raakte wel gepenetreerd en daarom is de zaak daar nog altijd niet onder controle. Het water dat men erin pompt, loopt er gedeeltelijk weer uit en de temperatuur is er nog altijd boven 100º Celsius. Bij de nieuwe generatie reactoren wordt er dus nog een extra constructie gemaakt om de gevolgen van een kernsmelting op te vangen. Wat kan er namelijk gebeuren ? In de film spreekt men van het China syndrome, maar dat is natuurlijk een artist view. Een gesmolten uraniumoxidemassa zal niet tot de kern van de aarde doordringen. Ze zou daar trouwens goed zitten, want het ziet er daar net zo uit. Maar ze komt wel op de heel zware betonnen zool terecht die Tractebel onder onze reactoren heeft gebouwd. Alleen wordt dat beton bij een temperatuur van 2 000º Celsius erwtensoep. De gesmolten kern zal er dus geleidelijk aan door zakken, komt in het grondwater terecht en geeft daar een stoomexplosie. De radioactiviteit verspreidt zich dan niet meer alleen via de lucht, maar ook via het grondwater. Wat in gebieden zoals het onze, dicht bij de Schelde, heel delicaat zou kunnen zijn.
Dan zou er zich een heel complex thermohydraulisch probleem kunnen stellen. Bij de nieuwe reactoren van de toekomst wordt er dus niet alleen voor gezorgd dat die thermische inertie kan worden opgevangen met weinig draaiende componenten, een enorme watermassa — wat voor Fukushima bijvoorbeeld wel onvoldoende zou zijn geweest door het wegvallen van alle electriciteit en tegelijk van de koude bron — en een opvangsysteem. Dat is nieuw aan de EPR met varianten op de kleinschaliger Amerikaanse reactoren van de derde generatie.
De huidige laatste reactoren van Suez zoals Doel 3&4 zijn heel goed, maar ze zijn dus nog niet van de derde generatie.
Wat Duitsland betreft, heeft Siemens ook afgehaakt. De economische factor zal bepalen of die reactoren doorbreken of niet. De Nederlandse regering wenst zulke reactoren te bouwen vlakbij de Belgische grens. Op de Schelde kan misschien hoogstens nog één reactor worden geplaatst. Nederland zou zelfs één of twee reactoren willen bouwen zonder koeltorens. De Commissie van Wijzen kwam destijds tot de conclusie dat koeltorens nodig waren. Die werden er bij de eerste reactoren van Doel en Tihange nadien bijgeplaatst en geconnecteerd. Idem voor Tihange, dat trouwens een bijkomend probleem heeft, namelijk dat het debiet van de Maas bij lange hitteperiodes laag is. De Maas ligt aan de grens, dus daar kan ook niet meer worden bijgebouwd. In Doel mag de temperatuur van de Schelde niet meer dan vijf graden oplopen. Nederland zal het om economische redenen proberen te vermijden, maar men moet het land verplichten om koeltorens te bouwen.
Dit type reactor zal volgens planning langer meegaan. Maar men ondervindt ernstige problemen te velde, zoals de dure kostprijs, de vergunning, de veiligheid van computersturing. Het systeem dat de veiligheid stuurt, mag niet alleen afhangen van automatismen, maar het moet door de mens kunnen worden overgenomen zoals een vliegtuig. Dat probleem wordt nog bij het vergunningsproces in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk onderzocht. Zelf ziet spreker in deze studie nog een groot probleem, namelijk de schaal van die reactor. EDF/AREVA heeft verkeerd gegokt, heeft een gigantische nieuwe technologie ontwikkeld die mogelijk een te grote schaal heeft. Ze lopen zo het risico markten te missen in vele landen in de wereld. Er is een nieuwe trend waar de Amerikaanse nucleaire industrie is opgesprongen, namelijk de reactoren op veel kleinere schaal. Rusland heeft zelfs compacte centrales ontwikkeld die kleine steden rond de Arctische zee van energie kunnen voorzien. Westinghouse heeft een compacte centrale en wil gaan naar nog compactere centrales voor de markt die meer kans maken, vooral in de kleine landen. De strategische vraag voor de reactorbouw is dus of men niet van schaal moet veranderen ?
Het resultaat van deze analyse van dit soort reactor is dat de energie-efficiëntie iets beter is, maar dat de kosten een probleem zijn. De vergunningen zijn in de grote leidende landen nog altijd niet goedgekeurd. Europa is op dat vlak weer eens afwezig. Er is geen harmonisatie van veiligheidscriteria in Europa. De Europese Commissie heeft zelfs geen diensten om het systeem te optimaliseren. Ze steunt alleen Europese multilaterale organisaties, bijvoorbeeld HERCA, de Heads of regulatory organisations in zijn diverse varianten (WENRA, ENSREG).
Spreker raadt het beleid alleszins aan om desgevallend voor de reactoren nu en in de toekomst, sitespecifiek, probabilistische veiligheidsassessments uit te voeren. Voor de toekomst moeten we dat zeker doen en misschien moest het FANC dat ook toevoegen aan de stresstest, maar dat is niet gebeurd. Voor Doel moeten we bijvoorbeeld sitespecifiek berekenen wat de gevolgen van een aantal delicate accidentele scenario's bij een reactorongeval met meltdown kunnen zijn voor dat bepaald gebied met zijn karakteristieke kenmerken. Een dergelijk onderzoek duurt twee tot drie jaar. Spreker was destijds voorstander om dit door het SCK te laten doen, maar het zijn uiteindelijk Vinçotte en Tractebel die de bijzonder complexe berekeningen en methodologie hebben opgezet. We kunnen het echter en het kan beleidsmensen veel bijbrengen om uiteindelijk te beoordelen of reactoren nog kunnen in een zo kwetsbaar en dichtbevolkt gebied als het onze.
De generatie IV-reactoren zijn boeiend en innovatief en kregen een positief advies van de Federale Raad voor Wetenschapsbeleid maar zonder echt assesment of bijsturing. Spreker was daar echter niet gelukkig mee om historische redenen. Er werd destijds drie jaar lang gewerkt aan de doorlichting van de voorstellen voor het later Imec-centrum van de KUL. Er werden allerhande grondige bijsturingen gegeven in onafhankelijke werkgroepen.
Vandaag werkt de Federale Raad voor Wetenschapsbeleid zo niet meer. Die heeft voor de discussie over het MYRRHA-project het SCK uitgenodigd en heeft daar nauwelijks een plenaire vergadering over gehouden. Dat kan niet. Vóór we met dat project verdergaan, moet er een onafhankelijke evaluatie komen met tal van werkgroepen met binnenlandse en buitenlandse deskundigen. Die moeten onafhankelijk zijn van het SCK, hoe goed en sterk dat instituut zijn project ook heeft voorbereid en internationaal heeft verdedigd.
De generatie IV-reactor is volgens de heer Eggermont al voor een stuk déjà vu. We gaan verder met wat twintig jaar geleden al is mislukt omdat de huidige reactoren met hun 1 %-efficiëntie geen succes kunnen hebben. Men is er altijd impliciet van uitgegaan dat we de splijtstof moeten breeden, dat we ze uit de reactor moeten halen en hergebruiken en dat we uit de afval nog meer bruikbare elementen moeten hergebruiken, zodat we ze niet in de grond moeten opbergen. Ook NIRAS heeft in die zin suggesties gedaan. Het punt dat spreker vandaag wenst te maken, is dat er ook alternatieven zijn, zoals de vierde piste van het Amerikaanse Generation IV met hogetemperatuurreactoren en een totaal energieconcept. AREVA heeft daar ook een zijpiste voor ontwikkeld, met reactoren die tot 80 % energie-efficiëntie kunnen bereiken. Dit type van reactor is ontwikkeld in Duitsland en later ook in de Verenigde Staten en Zuid-Afrika, maar dat laatste land heeft intussen weer afgehaakt. Als we er in België voor kiezen om met kernenergie door te gaan, dan is dat type reactor voor ons sociaaleconomisch weefsel de beste keuze. Het gaat om kleine reactoren, die voor de industrie bruikbaar zijn. Van dat type kunnen we een kleine reactor van ongeveer 300 megawatt, totaal thermisch, plaatsen in Antwerpen of Charleroi, bijvoorbeeld. De veiligheidsaspecten zijn beheersbaar en er zijn verschillende splijtstofcycli mogelijk. Dit type van reactor zou veel meer moeten worden bestudeerd. Het zou voor het SCK ook een kleinere schaal van nevenonderzoek kunnen zijn. Nu België — op de ingenieurs van Tractebel na, maar die werken vandaag meer in Frankrijk — bijna geen eigen kernindustrie meer heeft, zou het een zinvollere strategische keuze zijn om ons onderzoek hierop minder ambitieus aan te sluiten.
Een van de andere vaststellingen is dat de waste disposal op lange termijn zeker noodzakelijk blijft, wat ook de mening is van NIRAS. Zeker is ondertussen dat dit MYRRHA project enorm veel geld zal kosten. De kostprijs van dit project is volgens de OESO/ NEA zeer onzeker en mogelijks zwaar onderschat, zoals dat bijna met alle projecten van die aard het geval is. Voor het kernfusieproject van Cadarache zijn de kosten al met vijftig procent gestegen, nog voordat de installatie er staat.
Kernfusie is een zaak van de hele lange termijn. Een van de Nobelprijswinnaars, Charpak, heeft enkele maanden voor zijn overlijden in Le Monde nog een oproep gedaan om het onderzoek daarnaar te stoppen, omdat het onderzoek naar de Generatie IV, zoals MYRRHA en de breeder volgen hem zinniger waren. Europa kan die twee denksporen tegelijk, fusie en Gen IV fissie, die alle twee enorm veel geld zullen kosten, niet samen verder ontwikkelen. Ze beogen beiden immers enkel grootschalige elektriciteitsproductie. Er zou een soort van interne competitie kunnen ontstaan tussen Generatie IV en Generatie V, de kernfusie die al teveel researchgeld opslorpen ten koste van andere thema's zoals kankeronderzoek.
Er is dus nog een lange weg te gaan. Het sustainability assessment staat nog in de kinderschoenen. Het BELSPO-project stelde ons vier vragen. Kan kernenergie bijdragen tot de verbetering van het klimaat ? Dat kan ongetwijfeld, maar als kernenergie, zoals in het verleden, leidt tot een verkeerd gebruik van elektriciteit, zoals voor tal van hitteontwikkelingen waar andere bronnen veel efficiënter voor zijn, dan kan kernenergie zelfs de energie-efficiëntie verlagen. We moeten gaan naar meer totaalconcepten voor energie en naar meer kleinschalige reactoren.
Een tweede element van antwoord is dat we tot nu toe inzake kernopties altijd achter de feiten aangelopen zijn en dat we geen aangepaste assessmentcapaciteiten hebben. De opties worden te vaak van alle kanten beïnvloed en daarnaast is er ook veel politiek industriële inmenging, de laatste jaren bijvoorbeeld zelfs in het FANC. Dat is geen gezonde situatie. Dan spreken we nog niet eens over de wafelijzerpolitiek die grote financiële beslissingen bepaalt. We moeten condities kunnen opleggen aan alle belangrijke technologische ontwikkelingen, zodat we ze in goede banen kunnen leiden en ze aanvaard worden door de publieke opinie. Dat is in de eerste plaats ook een taak van Europa. We moeten het Euratom-verdrag verbeteren.
We zouden dus die vijf criteria systematisch vergelijkend moeten kunnen toepassen in alle studies. Spreker verwijst naar de gedetailleerde met smiley's geïllustreerde resultaten in de studie voor de meest uiteenlopende parameters. Ze geven niet zo'n gunstig beeld van de duurzaamheid van de kernenergieprojecten van vroeger en nu.
Conclusie : er is nood aan een dergelijk duurzaamheids assessment systeem ook voor de klimaatbeweringen van de nucleaire sector wat kritischer tegen het licht te houden. De grote uitdagingen blijven bestaan : de schaal, de efficiëntie, de scope van de nucleaire energieproductie die in de militaire wereld is gegroeid en niet ideaal is. Op het vlak van distributive justice, de verdeling van de voor- en nadelen, is er nog veel werk, in het bijzonder op het gebied van afvalfondsen en verzekeringen. Op dat gebied moet de transparantie vorm krijgen, in plaats van de marketing en communicatie. De non proliferatie moet worden versterkt, zeker in landen als het Midden-Oosten die nog niet stabiel zijn, maar wel interessante geldschieters zijn voor grote projecten. In het verleden hebben we, bij het verrijkingsproject in EURODIF in de Rhônevallei, waar wij voor tien procent eigenaar van zijn, Iran, destijds nog onder de Sjah, ook tien procent gegeven. Toen was de controle van de technologie geen prioriteit. De controle van de splijtstof zou voldoende zijn om de proliferatie tegen te houden. In Irak hebben we geleerd dat dit niet zo is. De correcties die we Iran nu proberen op te dringen, zelfs bovenop het proliferatieverdrag, om geen verrijking te doen, zijn wel terecht, maar de juridische internationale basis ervoor is onvoldoende. We moeten zeer voorzichtig zijn om landen, die vandaag bondgenoten of mogelijke geldschieters zijn, te betrekken bij die delicate nucleaire technologie, in het bijzonder in het SCK.
Men moet terugkomen op het beleid van de Commissie der Wijzen inzake kernenergie van dertig jaar geleden. Dat was erop gebaseerd dat het nuclear waste management eerst kon worden opgelost vooraleer verder werd gegaan met de nucleaire ontwikkeling. We moeten het nucleair afvalprobleem dus eerst oplossen voor we verdergaan met kernenergie. Anders kan het nooit aanvaard worden en komen we tot situaties waarin een regering vier jaar de nucleaire ontwikkeling steunt, en een regering ze de volgende vier jaar weer afkraakt. Nucleaire ontwikkeling gebeurt op lange termijn en is heel kapitaalintensief. Er is dus nood aan een politieke consensus over de klassieke tegenstellingen heen. De opties die nu worden genomen zoals MYRRHA beantwoorden daar niet aan. Er is geen brede politieke consensus die tien of twintig jaar stand kan houden. De groenen liggen trouwens systematisch dwars en waarschijnlijk zullen ze de phase out-wet juridisch aanvechten als we niet eerst de problemen oplossen die de publieke opinie zorgen baart. De ongevallenproblematiek heeft meer dan ooit getoond hoe kwetsbaar we zijn.
Spreker heeft een persoonlijke boodschap : minder nucleair zou — hij is geen voorstander van een volledige uitstap — zeker duurzamer zijn. We moeten afbouwen. De phase out van Doel I en Doel II is zeker haalbaar vanuit bevoorradingsoogpunt. Voor de site specifieke kwetsbaarheid inzake ongevallen moeten we de tests uitbreiden om niet voor ernstige situaties komen te staan in één van de belangrijkste regio's van Europa. Er moet een onafhankelijke evaluatie van MYRRHA komen. Een van de bekommernissen is dat MYRRHA uiteindelijk al de middelen van het SCK zal opslorpen. Spreker is er eerder voorstander van dat het SCK wordt opgesplitst in een instituut voor technologische ontwikkelingen en een afzonderlijk instituut dat in belangrijke mate instaat voor de research inzake veiligheid, radioprotectie, afval, proliferatie en medische ontwikkelingen voor diverse overheidsinstanties. Op die manier kunnen de belangen duidelijk worden gescheiden. De nucleaire of elektriciteitsindustrie moet in grotere mate de kosten dragen als het SCK wil doorgaan met zijn grote technologische ontwikkelingen.
Onlangs heeft spreker in een debat met de minister bevoegd voor Energie ook gezegd dat de regering veel hogere bedragen kan opleggen aan de producenten om nucleaire verzekeringen volwaardig te dekken. De internationale verdragen zijn er en laten dat toe. De negen grote nucleaire elektriciteitsproducenten in Europa zouden zelf een reuzenfonds kunnen oprichten waarmee ze de burger dekken voor toestanden zoals in Japan. De compensatieschade in Japan wordt voorlopig geraamd op veertig miljard euro. Dat is een gigantisch bedrag en bovendien spelen gevolgen van het ongeval, zoals kanker, daarin slechts mee voor een periode van tien jaar. De langetermijneffecten op de gezondheid en het milieu worden dan nog niet in rekening gebracht.
2. Gedachtewisseling
De heer De Croo komt terug op het feit dat de heer Eggermont zegt dat Doel I en II op korte termijn eventueel een phase out zouden kunnen krijgen. Het is niet de eerste maal dat dit gezegd wordt. Indien spreker zich niet vergist, gaat het over een capaciteit van ongeveer 1 500 megawatt voor beide ?
De heer Gilbert Eggermont antwoordt dat dit 830 megawatt voor beide samen bedraagt.
De heer De Croo vraagt naar dealternatieven. Is dat vooral import, wetende dat de Duitse beslissing in verband met de kernuitstap ook een impact zal hebben en dat andere landen misschien een gelijksoortige beslissing zullen nemen ? Moeten we in het licht van de nood aan een soort nieuw Euratom-verdrag, wat een zeer goed idee lijkt, de nucleaire phase out niet op Europese schaal plannen ? In dat soort zaken bestaat er immers een first mover advantage. De Duitsers zijn er uitgestapt en voor hen, misschien ook voor een tweede, is dat mogelijk, maar de derde kan niet meer omdat er ondertussen al te veel capaciteit verloren is gegaan. Veel elementen van de energieproblematiek moeten we Europees bekijken. Zijn we hier echter niet met een gevaarlijke oefening bezig, waarbij iedereen zo snel mogelijk naar de uitgang loopt en waarbij er enkelen buiten geraken en de anderen binnen blijven ?
De heer Morael herinnert eraan dat toen enkele maanden geleden de vraag rees over een eventuele verlenging van de levensduur van de centrales, er een groep van specialisten is samengekomen. Indien men de lijst opmaakt van alle projecten, met bijvoorbeeld de gas-stoom turbines, waarvan de bouw al begonnen is of waarvan de vergunningen zijn afgegeven — het gaat dus niet om luchtkastelen ! — dan zal het geïnstalleerd vermogen ruim het beëindigen van de activiteiten in 2015 van Doel I, Doel II en Tihange I dekken.
Het probleem van de periode 2015-2025 vergt nieuwe evaluaties.
De heer Siquet legt uit dat het hoogspanningsnet in het verleden overbelast is geweest omdat Duitsland Franse stroom nodig had. In een deel van Noordrijn-Westfalen was er een algemene stroomuitval, naar het schijnt wegens overbelasting in België. Wat zullen de gevolgen zijn van het stilleggen van de acht Duitse kerncentrales ? Zal de vraag niet nog hoger zijn ? Kan die situatie bron van gevaar zijn ?
De voorzitter, de heer Vandenbroucke, heeft een vraag die zowel algemeen als precies is. Ze gaat over de onderlinge verhouding tussen de vijf duurzaamheidsprincipes die als uitgangspunt werden genomen in het onderzoek : integratie, voorzorg, participatie van stakeholders, equity en globale benadering en verantwoordelijkheid. Tot equity behoort ondermeer het afvalprobleem. Wat opvalt, is dat de meeste van die principes leiden tot afwegingen, behalve wat het afvalprobleem betreft. Professor Eggermont zegt dat het afvalprobleem moet worden opgelost, want dat we anders geblokkeerd zijn in de ontwikkeling. Op dat punt is de professor dus zeer absoluut. Wat zijn daarvan de consequenties ? Wat moeten we verstaan onder een bevredigende oplossing voor de afvalproblematiek ? Wat staat ons dan te doen zolang die oplossing er niet is ? Moeten we dan, zoals Duitsland, besluiten tot een volledig afbouwscenario of tot een soort van on hold-scenario ?
Spreker noteert ook wat gezegd werd over kleinschaligheid/grootschaligheid. Er werden een paar voorbeelden gegeven. Zijn er binnen de Europese Unie lidstaten die op dat vlak al keuzes hebben gemaakt ?
De heer Van Rompuy ziet op economisch vlak voor de nucleaire energie twee grote problemen. Vanochtend werd gesteld dat het zeer moeilijk is om de nucleaire capaciteit er in de toekomst nog bij te houden, omdat het aandeel van hernieuwbare energie alsmaar groter wordt en zeer fluctuerend is. De nucleaire productie is en moet immers stabiel blijven, maar in die nieuwe context is dat niet houdbaar.
Aangezien het kapitaal om een nieuwe centrale te bouwen zo groot is, en dat in een maatschappelijk en politiek klimaat dat zo instabiel is, is de vraag wat de economische haalbaarheid van een nieuwe centrale nog is, zeker na de gebeurtenissen in Fukushima. Gaat het dan nog om reactoren van generatie III of IV ? Wat is nog het echte toekomstperspectief ?
Professor Eggermont verklaart geen specialist te zijn in hernieuwbare energie, maar kernenergie is zeer complementair met hydro-elektriciteit en Frankrijk bijvoorbeeld past dat in grote mate toe. In de Franse skigebieden ziet men dat er heel wat pompcentrales zijn die tijdens de nacht het meer opnieuw volpompen. De noordelijke landen hebben daar ook zeer grote capaciteiten voor. Er zijn dus raakvlakken tussen hernieuwbare en kernenergie. Spreker verwijst wat dat betreft naar Zweden en het is zeker zo dat Frankrijk zich dankzij die complementariteit kan permitteren een nucleair aandeel van 72 of 74 % van de elektriciteitsvoorziening te hebben. Wij hebben dat niet. We hebben een heel kleine pompcentrale in Coo. Die mogelijkheden zijn minimaal en er zijn geen perspectieven om dat uit te breiden.
De kapitaalvereisten voor grote centrales van 4 tot 5 miljard euro zijn inderdaad enorm. Enkel de grote maatschappijen kunnen dat nog. De Nederlandse optie is merkwaardig : de Nederlandse regering had het over 1 à 2 van die nieuwe centrales, maar ze heeft nog niet beslist. Ze liet de deur open voor het EPR-systeem van Areva, of voor een Amerikaans of nog een ander systeem met kleinere centrales. Dan hebben we het over 1 000 megawatt elektrisch in plaats van 1 600 of 1 700, wat enorm is, namelijk evenveel als twee grote centrales van Doel samen. Dat komt overeen met 5 000 megawatt thermisch, het zijn dus enorme installaties, zoals er in Normandië één zal komen. We moeten nu zien hoe de beurzen en de kapitaalmarkt reageren op het Fukushima incident en op de grotere risico's die ongetwijfeld verbonden zijn aan het investeren in de nucleaire sector. Het Euratom-verdrag biedt dan weer veel faciliteiten om te lenen voor die investeringen.
Gen IV of Gen III ? Spreker denkt dat de nucleaire strategie van Frankrijk en de Verenigde Staten, ook indirect via de invloed van hun technologie op Korea en China, bepalend zal zijn voor het antwoord op de vraag.
Spreker ziet één accent na de lagere schaal voor generation III, met varianten waarvan hij niet weet of na het ongeval in Fukushima de technologievariant van de kokendwaterreactor op minder druk met een dunner drukvat van General Electric, zal overleven. De keuze van Frankrijk zal bepalend zijn. Ze moeten hun park over tien tot twintig jaar vernieuwen. Zij hebben daarbij ook de grootste industriële belangen. President Sarkozy werkt een strategie uit en belet daardoor een Europese strategie.
De meest bevredigende oplossing voor het afvalprobleem is een Europese oplossing. Wij zijn de enigen die in dat opzicht Europees denken : wij hebben het kleine nucleaire afval van Luxemburg opgenomen. Frankrijk en nog andere landen weigeren echter afval van andere landen. We moeten de afvalproblematiek Europees oplossen. Er is een kleine opening gelaten voor de landen die dat eventueel willen. Zweden heeft bij zijn toetreding tot de Europese Unie echter als voorwaarde gesteld dat zulks nooit kan worden opgelegd. Zweden is samen met Finland het verst gevorderd in de geologische berging van nucleair afval.
Waarom wordt er aangedrongen op een snelle beslissing ? Spreker staat achter de recente NIRAS-voorstellen om een volgende stap te zetten om het kleionderzoek verder uit te bouwen. Ze hebben volledige tegenkanting gekregen van de groene beweging. Dat is begrijpelijk : omdat men tegelijkertijd de nucleaire ontwikkelingen pusht. Dat was een strategisch slecht moment. We moeten er wel rekening mee houden dat we in België geologie hebben die afval kan bergen, namelijk klei.
Klei heeft heel interessante opsluitende eigenschappen voor afval en geo-engineering. Klei mag echter nooit te warm worden. Boven de 100 graden verliest het zijn eigenschappen. We moeten het afval dat we hebben gegenereerd, nog minstens 70 jaar koelen. Met de technologische evolutie naar hetere splijtstof zullen we nog langer moeten koelen. Als we nu beslissen, zal het afval dat uit Frankrijk komt en nu in gekoelde schachten wordt bewaard, daar nog 70 jaar moeten blijven. Als we dus nu een stap zetten, zal dat pas een oplossing bieden voor de berging van het al aanwezige hoogactieve afval over 40-50 jaar.
Het laagactieve afval is een ander probleem : daarvoor kunnen we zelf een kunstmatige tumulus bouwen. Waarom moeten wij echter in een Europese vrije markt voor 100 000 m³ een kleine afvalbergingsinstallatie bouwen, terwijl Frankrijk in de Champagnestreek een tienmaal grotere afvalberging heeft ? Vanuit economisch oogpunt zou dat afval beter daar gestockeerd kunnen worden. Daarvoor is echter een Europese beslissing nodig. Op termijn moet elk land theoretisch een optie op samenwerking hebben met andere landen. De klei van Mol loopt verder onder de Nederlandse grens : daar zou een Belgisch-Nederlandse samenwerking aangewezen zijn.
Een Deens televisieprogramma over de Finse oplossing was in dat opzicht heel verhelderend : het zijn heel delicate filosofische beslissingen die we moeten nemen. Hoe kunnen wij een merkteken aanbrengen in een landschap dat over 10 000 of 100 000 jaar de aandacht van de beschavingen trekt op het risico van wat we daar geborgen hebben ?
Dat zijn geen technische beslissingen. Technisch kunnen we de zaak vrij goed onder controle houden. Mocht de site in de vergetelheid raken en er binnen 50 000 jaar worden geboord, dan zouden ernstige problemen kunnen ontstaan. Het probleem is eerder van filosofische dan van technische aard. NIRAS heeft aan de Koning Boudewijnstichting, een onafhankelijk orgaan, gevraagd haar plannen door te lichten, met een publiek forum. Het resultaat is vrij positief, hoewel er ook kritiek was. Het waren goede initiatieven, maar spreker meent dat we de Europese oplossing beter openlaten. Een aantal aspecten zijn soms absoluut en soms minder absoluut.
De tweede vraag ging over de keuze tussen kleinschalige of grootschalige reactoren van de derde generatie. In Nederland is die keuze opengelaten. Vooral in het Midden-Oosten, waar veel geld is, bestaat een markt voor kleinere centrales. De kapitaalinvestering is doorslaggevend bij de nucleaire beslissing. De duurtijd van de bouw en de eventuele moeilijkheden inzake regulering bepalen deels het economische kostenplaatje.
Vervolgens behandelt spreker het elektriciteitsnet en de vraag. Hij denkt niet dat het beheer van het grootschalig net meer problemen oplevert voor de kerncentrales dan voor de huidige kleinere centrales op zonne- of windenergie. Er moet inderdaad een complex technisch probleem worden opgelost, maar dat maakt deel uit van de uitdagingen die de netbeheerders moeten opnemen.
Ons uitgangspunt was een net dat meer dan veertig jaar geleden tot stand kwam om op twee plaatsen grote centrales te bouwen. Er was er een derde gepland aan de kust, maar het was Frankrijk dat het op twee na grootste complex van kerncentrales ter wereld tot stand bracht in Grevelingen.
Er bevinden zich dus zeer grote centrales in het centrum van het Europees net. Twee ervan, Doel I en II, hebben een vermogen van respectievelijk 400 en 430 megawatt, dus minder dan 20 % van onze nucleaire capaciteit. Wat spreker voor 2015 voorstelt, is dus niet buitengewoon.
Er zijn alternatieven. Op dat gebied had ons land een aanzienlijke achterstand.
Twintig jaar geleden hebben we de windindustrie deels uit ons land laten vertrekken. Inzake zonne-energie zijn we nu vanuit verschillende hoeken voorbijgestoken. Als we de ambities van een aantal landen op die twee vlakken zien, is een gedeeltelijke inhaalbeweging mogelijk. Daarmee alleen kunnen we het probleem niet oplossen. Vooral de gasturbines en de coproductie van electriciteit en warmte hebben in dit land nu toch een inhaalmanoeuvre ingezet. Spreker gelooft dat Electrabel die ontwikkelingen in zijn beleid wat heeft afgeremd omdat het met een overschot zat voor het Belgische net. We hebben toch wat speelruimte en zitten in het midden van het complexe Europese net.
De Duitse beslissing, die gisteren ook in de Financial Times is besproken, is inderdaad een nieuw gegeven. Duitsland wil ook de sterkste in Europa zijn inzake de economische competitiviteit van de alternatieven. Wat de zuivere kolentechnologie en de opslag van CO2 betreft, doen vooral de Noorse oliebedrijven onderzoek naar de reïnjectie van CO2. Vanuit de milieubeweging bestaat daartegen verzet, maar de techniek biedt toch mogelijkheden. We kunnen ons gastransportsysteem naar de Noordzeevelden mettertijd ook in omgekeerde richting gebruiken. Ook op de milieuvriendelijke kolentechnologie heeft België een beetje te laat ingespeeld. We hebben te lang toegestaan dat Electrabel SO2 op een onzuivere manier gebruikte, 20 jaar terug bijvoorbeeld, waar Duitsland ons voor was.
Ook die technologie evolueert. Geothermie is nog een mogelijkheid. De corrosie speelt een rol in de Kempen, maar ook daar zijn nog heel wat mogelijkheden. Dat is nu veeleer het terrein van VITO onderzoek.
Wat de stoomgeneratoren betreft, heeft Electrabel 400 miljoen euro geïnvesteerd in de vervanging van de laatste stoomgeneratoren van Doel I. Dat was de laatste centrale waar die nog niet waren vervangen. Electrabel heeft die investering met kennis van zaken gedaan; het hoopte dat de wet op de kernuitstap zou worden aangepast. Dat is dus een politiek-industrieel probleem. Die investering is gedaan, de reactor Doel I werkt. Men doet geen dergelijke investering om ze op een periode van vier jaren af te schrijven. Electrabel is er a priori van uitgegaan dat ze konden openblijven en dat de wet zou wijzigen; dat is nu hun verantwoordelijkheid.
De stoomgeneratoren zijn in al onze reactoren succesvol vervangen, en dat met dalende stralingsdoses voor het personeel dat het werk heeft uitgevoerd, weliswaar vooral met tijdelijke externe werknemers. Het was een heel complexe operatie. Wat in een kerncentrale niet kan worden vervangen, is het drukvat zelf. Dat is nog nergens gebeurd. Als er metallurgische indicaties zijn dat er een verzwakking komt, dan moet de centrale worden gesloten, maar dit is op modellen en simulaties gebaseerd met hun onzekerheid. Het is ook niet zeker dat als de centrale langer dan 40 jaar openblijft, dit van lange duur zal zijn. De ondergrondse reactor van Chooz is er een voorbeeld van.
De reactor van Chooz 1 was een overgangsproject van 200 megawatt en was ondergronds. Toen dacht men dat het rendabel was. Dat reactortype bood meer veiligheid, met name bij een ongeval zoals dat in Fukushima.
De reactoren in Chooz moesten een levensduur hebben van twintig jaar, maar de regulatoren hadden ze tien jaar extra toegekend. Het was een Frans-Belgisch project. Omdat er nieuwe technologieën kwamen, maar ook omdat de lozingen te groot waren — onder andere de lozingen van tritium in de Maas — heeft het slechts drie jaar geduurd. De lozingen waren zelfs groter dan nu.
Electrabel geeft zijn reactoren een levensduur van zestig jaar, maar het staat niet vast of ze zestig jaar zullen meegaan. Ook de economie en de alternatieve technologie zullen die levensduur bepalen.
Electrabel heeft een aanpak die kan worden vergeleken met de aanpak van de gezondheid. De gezondheid van een reactor kan worden vergeleken met die van een mens. Men kan ingrepen uitvoeren en eventueel bepaalde organen vervangen, maar met de leeftijd komt de gezondheid meer onder druk. In het geval van de kerncentrales echter kan de kuip niet worden vervangen.
III. VERSLAG VAN DE HOORZITTING VAN 15 JUNI 2011 MET PROFESSOR HAMID AÏT ABDERRAHIM, ADJUNCT DIRECTEUR-GENERAAL, DIRECTEUR MYRRHA PROJECT, SCK-CEN
1. Inleidende uiteenzettingen
Het verheugt de heer Hamid Aït Abderrahim dat hij zijn visie mag geven over de plaats die kernenergie kan innemen in een koolstofvrije economie, zoals men die in de toekomst wil. Er werd in België een project opgestart dat MYRRHA heet. Spreker zal proberen dat project in de toekomstplannen voor een koolstofvrije samenleving te situeren.
Alles hangt af van de wijze waarop men de wereld ziet. Iedereen heeft zijn visie en de wereld kan er helemaal anders uitzien, afhankelijk van de wijze waarop men hem bekijkt.
Wanneer men hem door een oliebril bekijkt, merkt men dat Europa eigenlijk heel klein is, dat zelfs de Verenigde Staten verschrompelen en dat andere landen, zoals Saoedi-Arabië, Iran, Irak of Koeweit, reuzen worden op onze planeet.
Indien men de wereld door een andere bril bekijkt, die van het gas, dan stelt men eveneens vast dat bepaalde landen, zoals Rusland, Iran, Algerije of Qatar steeds maar groter worden, terwijl Europa — het is helaas een constante — steeds even klein blijft.
Meteen stelt men zich dan ook de vraag hoe belangrijk energie is voor gebieden die zelf geen fossiele koolwaterstoffen hebben. Het belang van energie blijkt uit de gewapende conflicten, die als bij toeval vaak plaatsvinden op plaatsen waar de grote reserves aan fossiele energie vandaag te vinden zijn. Energie is dus van fundamenteel belang, vooral voor onze ontwikkelde maatschappijen.
Men heeft het vaak over de kleur van de elektriciteit. Men spreekt van groene elektriciteit. Elektriciteit heeft helaas slechts twee kleuren : ze is wit of zwart. Wanneer men als bij wonder elektriciteit verkrijgt door op een knop te drukken, dan noemt men ze wit. Vandaag echter wordt elektriciteit zwart genoemd voor een kwart van de wereldbevolking die er geen toegang toe heeft. Dat is de uitdaging voor de mensheid. Het energievraagstuk mag niet tot zijn nationale dimensie worden herleid. Het moet in zijn geheel worden bekeken, want onze nationale behoeften situeren zich in een internationale omgeving. Wie schaarste van een goed zegt, zegt concurrentie.
Men heeft het ook over de menselijke ontwikkeling; de index van de menselijke ontwikkeling meet het welzijn. Wanneer men die index correleert met de hoeveelheid energie die de diverse landen verbruiken, dan stelt men vast dat hoe meer het land ontwikkeld is, hoe hoger het energieverbruik per inwoner. Dat ziet men duidelijk in de getoonde grafiek :
Men kan het zwaar verstoorde evenwicht tussen bepaalde landen zien, en meer bepaald het punt uiterst rechts van de grafiek, de Verenigde Staten.
Men hoort vaak zeggen dat om het probleem van de energiebehoeften op te lossen, het volstaat energie te bezuinigen.
Spreker neemt voor 2010 niet het extreme cijfer van 12 ton olie-equivalent van de Verenigde Staten, maar dat van België, dat 5,5 bedraagt. Hij gaat er vanuit dat alle OESO-landen vergelijkbaar zijn met het onze. Door dat cijfer te vermenigvuldigen met dat van de totale bevolking van dat geheel, dus iets meer dan de OESO-landen, krijgt men 6,6 miljard ton olie-equivalent. Voor de rest van de bevolking krijgt men het cijfer van 5,4 miljard. Spreker geeft toe dat hij wat genereus is geweest door ze een verbruikscijfer toe te kennen van een ton olie-equivalent. Men stelt vast dat die overige bevolking uiteindelijk minder verbruikt dan wij.
Men is geneigd te zeggen dat ontwikkeling ook voor de rest van de wereld toegankelijk moet zijn en dat we inspanningen moeten leveren om ons verbruik te verminderen.
Uiteindelijk verzadigt de curve nagenoeg : we verbruiken meer energie, maar verbeteren ons welzijn niet. Wanneer we rond 3 ton komen, bevinden we ons al in het verzadigingsgebied. We zouden de inspanning kunnen leveren om tot 3 ton te komen en ons daartoe te beperken.
Laten we de projectie voor 2030 maken. Stel u voor dat we ons energieverbruik moedig verminderen en dus ook het verbruik van de OESO-landen. Dat is uitstekend. Maar dan vergeet men dat de rest van de wereld ook de aandrang voelt zich te ontwikkelen en dat zelfs wanneer hij zich slechts op niveau 2 bevindt, er steeds meer behoefte aan energie zal zijn omdat de wereldbevolking blijft stijgen.
Laten we een projectie maken tot 2050 voor de landen die niet tot de OESO behoren : voor 2030 is de evaluatie realistisch, maar voor 2050 is het een utopie. Men kan denken dat we uit grootmoedigheid bereid zullen zijn te delen en dat de hele wereld zich op hetzelfde niveau van 2,8 zal bevinden. Welnu, de explosie gaat door en we zien dat de energiebehoefte in de wereld verdubbelt.
Uit die oefening blijkt dat ook al doen we aan energiebezuiniging, die inspanning niet zal volstaan.
Laten we vervolgens de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen bekijken in termen van primaire energie : olie, 37,5 %; gas, 21 %; steenkool, 21 %; kernenergie, 6 % en hydraulische energie, 6 %.
De traditionele energie, namelijk het hout dat de armen in de derde wereld sprokkelen of de koeiendrek die in India wordt gebruikt, en de hernieuwbare of duurzame energie, zoals de zonne-energie, de biomassa, de geothermische energie, vertegenwoordigen vandaag niet eens 1 % op wereldschaal.
Wanneer men die cijfers op de schaal van de Europese Unie projecteert, dan is het fundamentele verschil dat kernenergie ongeveer 17 % inneemt en de hernieuwbare energie tot 2 % in plaats van 0,57 %.
Deze bronnen zijn niet vervuilend. Om tegen de klimaatverandering te strijden, moeten we de overige 82 % verminderen.
Tevens heeft men het erover de samenleving tegen 2050 « koolstofvrij » te maken, maar men dient te weten dat het aandeel van kernenergie weliswaar slechts 6 % op wereldschaal en 17 % op Europese schaal bedraagt wat primaire energie betreft, maar wat elektriciteit betreft, stijgt dat aandeel tot 31 % voor de Europese Unie en zelfs tot 58 % voor België.
Om de samenleving « koolstofvrij » te maken, volstaat het niet het verbruik te verminderen. We moeten onze gewoontes veranderen : het brutoverbruik van primaire energie zal worden vervangen door elektriciteit. In plaats van goederen per vrachtwagen te vervoeren, zullen we ze per trein vervoeren, maar aangezien die treinen op elektriciteit rijden, zal er meer elektriciteit moeten worden geproduceerd. In de elektrische wagens vervangt elektriciteit de benzine.
Wanneer we beslissen te telewerken in plaats van elke dag de files te trotseren, dan reizen de data van onze computer in onze plaats, wat eveneens elektriciteit verbruikt. De internetexplosie vergt enorm veel elektriciteit.
Het is bewezen dat de elektriciteitsgroei tussen 1960 en 2000 hoger is dan de bevolkingsgroei of de groei van het gebruik van primaire energie. Door een krachtdadig beleid kan energie worden bezuinigd, maar er wordt niet minder elektriciteit verbruikt.
Wanneer men de elektriciteitsproductie analyseert, dient men rekening te houden met de verschillende energiebronnen en de CO2-uitstoot per geproduceerd kilowattuur. In alle gevallen wordt fossiele materie verbrand : steenkool, olie of gas. Dat laatste wordt in mooie reclame als groene energie voorgesteld, maar het gaat wel gepaard met CO2-uitstoot, ook al is hij lager dan bij steenkool. Indien we de klimaatverandering willen afremmen, moeten we dus investeren in alle energievormen die geen CO2 uitstoten. Men mag zonne-energie niet uitspelen tegen windenergie of windenergie tegen kernenergie of kernenergie tegen hydraulische energie. Dat is een zinloos achterhoedegevecht.
De energiekeuzes mogen niet door technici worden gemaakt, ze moeten worden gemaakt door de vertegenwoordigers van het volk. De technici moeten daarentegen de politici de objectieve en technische sleutels aanreiken om dat te doen. Vervolgens moeten de politici keuzes maken waarvan men de gevolgen zal moeten dragen.
Laten we een blik werpen op de hoeveelheid grondstoffen die nodig zijn om duizend kilowattuur elektriciteit te produceren : 350 kilogram steenkool, 250 liter zware olie, 300 kubieke meter gas of 4 gram verrijkt uranium. Die grondstoffen moeten worden gekocht, want ze bevinden zich niet in onze bodem. De prijs ervan schommelt sterk. Een kilogram uranium bijvoorbeeld kostte eertijds bijna 60 dollar en vandaag tussen 25 en 30 dollar. Een vat olie van 250 liter draait rond 100 dollar. Er zijn echter slechts vier gram uranium nodig. Dat geeft een idee van de weerslag van de energiekeuzes die we maken en zullen maken op onze energiebalans.
Indien we een « koolstofvrije » samenleving willen, moeten we investeren in hernieuwbare energie : zonne-energie, windenergie, geothermische energie en stuwdammen, ook al kunnen die laatste bij ons niet worden gebouwd. De ondersteuning van de kernenergie is vandaag en morgen absoluut noodzakelijk in dat evenwicht voor de aarde.
Laten we de wereld door een andere bril bekijken : die van de kernenergie. Soms hoort men zeggen dat de beslissing om gebruik te maken van kernenergie achter gesloten deuren is genomen, door technocraten.
Maar wanneer men de kaart neemt en kijkt waar ter wereld zich centrales bevinden, dan stelt men vast dat de landen die beslist hebben een beroep te doen op kernenergie, de landen zijn waarvan de bodem geen fossiele brandstoffen bevatte. De grootste gebruikers van kernenergie zijn de Europese landen, de Verenigde Staten en vervolgens Japan. Het zijn de ontwikkelde landen die de grootste behoefte aan elektriciteit hebben en weinig energievoorraden.
De olieschok van 1973 was daar niet de oorzaak van, maar heeft de stap naar kernenergie versneld. De nucleaire optie was een doordachte keuze van de politici en geen beslissing van een cenakel van deskundigen of technocraten.
Vandaag vraagt men zich af of het een goede of slechte keuze was. Elke samenleving heeft het recht zich dergelijke vragen te stellen na vijftig jaar exploitatie van centrales en na twee grote ongevallen in Tsjernobyl en Fukushima en het ongeval van Three Mile Island, dat in mensenlevens of voor het milieu minder ernstig was, maar dat toch tot het verlies van een centrale heeft geleid. Het zijn de politici die zich vragen moeten stellen.
De kernenergie moet een antwoord vinden op verschillende uitdagingen.
Het beheer van het afval van het verleden moet worden verzekerd, of men nu beslist de centrales te sluiten of niet. Een oplossing op lange termijn vinden voor het volledige afvalvolume is absoluut noodzakelijk.
Indien men met kernenergie wil doorgaan, zal ze ook minder afval moeten produceren en de delfstoffen beter moeten gebruiken.
Men kan de kostprijs van dat beheer beperken door in te zetten op de hoeveelheid te beheren afval en op de levensduur ervan.
Vaak hoort men zeggen dat die technologie geen duurzame oplossing biedt. De uraniumvoorraden worden in het slechtste geval op 50 jaar geraamd en in het beste geval op 200 jaar. Het is een zinnige vraag : moet men problemen veroorzaken voor een miljoen jaar, terwijl de energiebron slechts enkele tientallen jaren bruikbaar is ?
We moeten dus overschakelen op een nucleaire industrie die recyclage van brandstof mogelijk maakt. Vandaag gebruikt men slechts een procent van de potentiële energie van uranium. Tevens moet de veiligheid van de centrales worden verbeterd. Hoewel de huidige centrales veilig zijn, hebben er zich toch twee grote ongelukken voorgedaan. We kunnen niet accepteren dat gebeurtenissen zoals in Tsjernobyl en Fukushima zich herhalen.
Men heeft het vaak over kerncentrales van de generatie I, II, III, IV. Bij de presidentsverkiezingen in Frankrijk hebben we gezien dat twee kandidaten geprobeerd hebben de generatie III te herdefiniëren : beiden hebben zich vergist.
De reactoren van generatie I werden gebruikt om verschillende technologieën te demonstreren. Ze dateren van de jaren 50 en 60 toen bij wijze van experiment elektriciteit werd geproduceerd.
Centrales van generatie II zijn de huidige centrales die elektriciteit produceren voor commerciële doeleinden. Dat zijn de centrales van Doel, Tihange, de Franse, Japanse centrales enz.
Generatie III gebruikt min of meer dezelfde technologieën als II maar met technische verbeteringen die men kon aanbrengen dankzij de ervaring die men opgedaan heeft bij de actieve centrales. Het gaat niet om revolutionaire veranderingen maar om evolutionaire verbeteringen die het risico op ongelukken verkleinen en waarmee men, indien zich dit voordoet, ernstige ongelukken kan aanpakken, meer bepaald bij een meltdown : men kan het magma van de gesmolten kern opvangen in een soort asbak die onder in de reactor zit.
Voor de vierde generatie zou men nog veiligere reactoren willen nastreven die elke meltdown uitsluiten : de centrale past in het plan van duurzame kernenergie waarbij de primaire grondstoffen beter worden gebruikt; ze produceert minder afval en de kans dat ze voor militaire doeleinden wordt gebruikt, is minder groot. Landen die willen voortwerken met kernenergie, kunnen voor hun generatie II-park een plant life management opstellen om de levensduur van de centrales te beheren. Dat wordt in België toegepast. Een kerncentrale krijgt hier geen vergunning ad vitam aeternam maar een exploitatievergunning van tien jaar. Daarna wordt nagegaan of de centrale nog veilig is en wordt de exploitatievergunning verlengd voor een nieuwe periode van tien jaar.
In België heeft de regering beslist dat de centrales na veertig jaar moeten sluiten, maar in de meeste Europese landen vragen de politici zich momenteel af of men de exploitatieduur nog langer kan maken. In de Verenigde Staten worden de vergunningen toegekend voor een eenmalige periode van dertig jaar en als de centrale langer moet draaien dan spreekt men van plant life extension. De periode van dertig jaar is gekoppeld aan de afschrijvingsduur van de investering. Voor verschillende kerncentrales werd de vergunning al verlengd tot 40 en zelfs 60 jaar.
Voor de toekomst zou men ook externe elementen in aanmerking kunnen nemen die een invloed hebben op de centrales. Er is, meer bepaald in deze commissie, steeds meer sprake van een intelligent elektriciteitsnet waarbij de productie verspreid is over kleine eenheden, windmolens, zonnepanelen. Het is niet de bedoeling 1 000MW op te slaan op één enkele productieplaats. Dat intelligent netwerk moet in aanmerking worden genomen wanneer men de kerneenheden van morgen ontwikkelt. Misschien moet men in de richting gaan van kleine of middelgrote elektriciteitseenheden, tussen 50 en 300 MW. Dat product is momenteel niet op de markt.
Wat het technologisch aspect betreft, men moet overschakelen op een systeem van snelle neutronen waarbij de brandstof beter wordt verbruikt en het potentieel van kernenergie met een factor 50 tot 100 kan worden vergroot.
Als men van kernenergie duurzame energie wil maken, moet er dus minder afval worden geproduceerd, moeten de grondstoffen beter worden aangewend, moet de veiligheid groter zijn en moet het proliferatierisico kleiner worden. De kernenergie van de toekomst moet aan die vier criteria voldoen om een duurzame energievorm te worden.
Het afval dan. Momenteel wordt uraniumerts uit de natuur gewonnen. Er wordt brandstof van gemaakt die ingebracht wordt in de reactoren van Doel en Tihange; als die brandstof uit de reactor komt, is het gevaar of de radiotoxiciteit 1 000 keer groter. Indien men vervolgens de brandstofelementen opslaat in geologische lagen of onder water, op plaatsen waar dat is toegelaten, dan moet men enkele honderdduizend jaar wachten vooraleer het niveau van de natuurlijke radioactiviteit terug is bereikt. Hier situeert zich het probleem om nucleair afval te beheren in de tijd. Kan de situatie worden verbeterd ?
Momenteel kan men de duurtijd al terugbrengen tot 10 000 jaar, na een industriële opwerking in La Hague, in Frankrijk. Pakketten van verglaasd hoogradioactief nucleair afval komen terug naar België; ze bevatten de radioactieve resten van de kernfusie en kleine actiniden namelijk neptunium, americinium en curium. Uranium en plutonium werden gescheiden en kunnen hergebruikt worden als kernbrandstof type MOX, namelijk mixed oxides van uranium en plutonium.
Het huidige onderzoek beoogt die 10 000 jaar terug te brengen naar enkele honderden jaren : tussen 300 en 500 jaar. Waarom ? Zodra het afval verglaasd is, kan men het in geologische lagen bergen, wat geen problemen veroorzaakt als er geen lekken ontstaan. Toch blijft er een potentieel risico bestaan : wie op een dag naar olie boort in de kleilagen van Boom of elders, zou op kernafval kunnen stoten ! Dat wordt het risico van intrusie genoemd.
Gelet op dat risico, dient de duurtijd van de radiotoxiciteit tot 300 jaar te worden teruggebracht, want in die tijdspanne kan men zich nog herinneren wat er onder de grond werd geborgen via de traceerbaarheid van de informatie. Specialisten menen dat men zich geen feiten meer herinnert van meer dan 500 jaar geleden. Wanneer bij archeologische opgravingen voorwerpen van meer dan 3 000 jaar of ouder worden gevonden, dan is dat toevallig en niet op basis van geschriften.
Door de duurtijd van de radiotoxiciteit terug te brengen naar enkele honderden jaar, voorkomt men dus het mogelijke gevaar om op bergingplaatsen te stoten.
Tweede probleem : de uraniumreserves. Na het nucleair ongeval in Fukushima hebben een aantal landen besloten hun centrales stil te leggen. Duitsland bijvoorbeeld zal 17 reactoren stilleggen. Tegelijk overweegt China tegen 2100 450 reactoren te bouwen en dan hebben we het nog niet over India, Zuid-Korea, of andere opkomende landen zoals Brazilië, Argentinië of Zuid-Afrika. Anderzijds verklaart het IAAE (3) (Internationaal Agentschap voor Atoomenergie) dat meer dan 40 opkomende landen of ontwikkelingslanden zich kandidaat hebben gesteld om kernenergie bij hen in te voeren. Er worden dus minder centrales stilgelegd dan er worden gebouwd.
De gekende uraniumreserves bedragen vandaag drie miljoen ton, daar moeten de hypothetische reserves nog worden aan toegevoegd; op die manier komt men aan 16 miljoen ton. Wanneer men de huidige technologie van de thermische reactoren blijft gebruiken, dan wordt de bovengrens doorbroken rond 2080, 2090, zelfs wanneer men de hele oceaan filtert om er het 6 ppm opgeloste uranium uit te halen ! Moeten we dan een energiebron blijven ontwikkelen die binnen tachtig jaar uitgeput zal zijn en die ons met afval opzadelt ? Volgens spreker is het antwoord negatief.
Men moet dus overstappen op een technologie waardoor het potentieel van die energiebron sterk kan worden opgevoerd. Of die curve snel kan worden omgebogen en het energiepotentieel kan worden opgevoerd, hangt af van de datum van inwerkingtreding van de snelle spectrumreactoren (hypothetische wereldwijde groei van kernenergie van 1.8 % per jaar). Wanneer men die technologie rond 2040 invoert, dan zal op basis van de vandaag gekende reserves het energiepotentieel naar raming 5 000 à 20 000 jaar energie bedragen.
Het zijn niet alleen de wetenschappers van het Molse centrum die dat zeggen. Ook het Internationaal Energie Agentschap van de OESO heeft alle potentiële reserves onderzocht. Wat kernenergie betreft, wijst het erop dat de regeringen onderzoek en ontwikkeling in nucleaire spitstechnologie moeten blijven ondersteunen. Tevens is samenwerking nodig inzake de ontwikkeling van geavanceerde reactoren en van de gesloten splijtstofcyclus. De industrie en de elektriciteitsproducenten moeten ten slotte met de onderzoekscentra samenwerken aan de ontwikkeling van de nucleaire systemen van de toekomst.
Het MYRRHA-project in België beantwoordt perfect aan de aanbevelingen van het Internationaal Energie Agentschap.
MYRRHA zal bijdragen aan het onderzoek om de splijtstofcyclus te sluiten. Het zal dus de transmutatie van het kernafval mogelijk maken, alsook de ontwikkeling van concepten van de nieuwe generatie.
België is niet achterop in die technologie, aangezien bijna 60 % van onze elektriciteit van die energiebron afkomstig is en onze deskundigheid internationaal erkend wordt.
Het SCK-CEN is een stichting van openbaar nut. Het centrum werd in 1952 gesticht. Het is de wieg van het nucleair onderzoek en van de ontwikkeling van de nucleaire toepassingen in ons land. Het is een belangrijke speler op het internationaal toneel inzake nucleair onderzoek. Momenteel staat het onder het toezicht van de federale minister van Klimaat en Energie. Er werken 650 mensen, waaronder 40 % academici. Zijn jaarlijks budget bedraagt 110 miljoen euro, waarvan 40 % dotaties van de federale regering en 60 % elk jaar moet worden gevonden in de vorm van contractueel onderzoek. Zoals alle vorsers moet het centrum ook op zoek naar geld !
Men dient te weten dat de investering in O & O in België 1,84 % van het BBP bedraagt, waarvan 0,63 % voor het overheidsonderzoek. We staan dus ver van de doelstellingen (3 % van het BBP) die in Lissabon aanvaard werden.
Traditioneel zijn de projecten van het centrum wereldprimeurs en richt het centrum spin-offs op. Het Institut des Radioéléments en Belgoprocess zijn gewezen afdelingen van het centrum die verzelfstandigd werden; de VITO -Vlaamse instelling van technisch onderzoek — en Belgonucleaire, de grootste producent van MOX-splijtstof, zijn spin-offs van het centrum.
Het SCK-CEN bracht niet alleen onderzoek tot stand, maar ook industriële verwezenlijkingen.
Het centrum is de wieg van de kernenergie, omdat het al die spin-offs heeft doen ontstaan of omdat het er contractueel aan gebonden is. Alle operatoren van de eerste generatie van de Belgisch kerncentrales bijvoorbeeld werden in de BR3-reactor in Mol opgeleid.
De ingenieurs van Mol hebben meer dan vijftig jaar lang bijgedragen tot de ontwikkeling van die technologieën.
De BR3 was buiten de Verenigde Staten de eerste reactor van het PWR-type (Pessurized Water Reactor), zoals die van Doel en Tihange, en werd in Mol, in België gebouwd. De Belgen waren zo ambitieus dat ze hem op de Heizelvlakte wilden bouwen, voor de wereldtentoonstelling van 1958, maar ze maakten zich de bedenking dat een kernreactor middenin de stad misschien geen goed idee was. Toch was het gepland, om de wereldtentoonstelling van 1958 te verfraaien. Uiteindelijk werd de eerste PWR buiten de Verenigde Staten in Mol gebouwd.
MOX, een technologie waarbij gebruik wordt gemaakt van plutonium om het als brandstof te recycleren, werd in de kerncentrale van Mol uitgevonden. Vandaag wordt 95 % van het MOX dat wereldwijd geproduceerd wordt met Belgische technologie gefabriceerd.
De BR2-reactor is de krachtigste onderzoeksreactor van Europa; de tweede ter wereld wat vermogen en intensiteit van neutronenstroom betreft.
Het eerste ondergrondse onderzoekslaboratorium voor kernafval ter wereld bevindt zich op een diepte van tweehonderddertig meter onder de grond in het centrum van Mol. De commissieleden worden uitgenodigd om het te bezoeken, net als de BR2. De werkzaamheden van onderzoek en bouw van dat laboratorium begonnen in 1974, toen de eerste commerciële kerncentrale in België werd opgestart.
De kleine VENUS-reactor, die van 1964 dateert en die in 2008-2009 werd omgezet in het eerste versnellergestuurde sub-kritische systeem GUINEVERE — een MYRRHA-baby —, werd geopend in maart 2010.
Het centrum heeft wereldprimeurs. Het grote onderzoeksinstrument, de BR2, bereikt echter de respectabele leeftijd van vijftig jaar en moet binnenkort worden stilgelegd. De vraag rijst of we dat centrum stilleggen, dan wel of het nog een bestaansreden heeft. En of het, indien het moet blijven bestaan, bij het verleden moet blijven stilstaan, dan wel een toekomstvisie moet hebben.
De denkoefening is in het begin van de jaren negentig begonnen. In 1994 kreeg de BR2 een vrij belangrijke verjongingskuur. Er werd toen een miljard Belgische frank, vijfentwintig miljoen euro, uitgegeven voor zijn vernieuwing. De toezichthoudend minister had toen gevraagd te beginnen nadenken over het vervolg van de verrichtingen.
In dezelfde periode kende de wereld zijn eerste grote crisis in de productie van de medische radio-isotopen. De Canadese NRU-reactor produceerde toen 85 % van de in de wereld gebruikte radio-isotopen. In 1994 staakten de operators van die reactor en de wereld zat zonder radio-isotopen. Voor heel wat mensen was het een schok en een ontdekking. Met de Belgische onderneming IBA had men het idee de radio-isotopen anders te produceren. Men wou een versneller (een cyclotron van IBA) aan een sub-kritisch systeem koppelen.
Toen in 1995 het probleem van het kernafval op de voorgrond was getreden, begon men wereldwijd de transmutatie ervan te overwegen en anderzijds werden de niet energetische toepassingen van de nucleaire techniek, zoals de productie van waterstof, steeds belangrijker. Op die manier kwam in 1998 het concept van het MYRRHA-project tot stand, waarvan de eerste schets in 2004 op tafel kwam. In die tijd onderzocht het GIF, Generation IV International Forum, het probleem van de reactoren van de vierde generatie, en onder de 6 geselecteerde concepten bevond zich de loodgekoelde snelle reactor. In 2005 werd het idee in het MYRRHA-concept geïntegreerd en werd het project op Europese schaal opgestart. Het werd dus voorgelegd aan de collega's van de Europese onderzoekscentra in Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje, Zweden, Tsjechië, enz. In totaal hebben er zich 48 instellingen aangesloten bij het Eurotrans-project, het grootste project dat Euratom ooit gefinancierd heeft, in het raam van het zesde kaderprogramma (KP6), voor een bedrag van 43 miljoen euro, waarvan 23 miljoen door de Europese Commissie. Het resultaat is het MYRRHA-project zoals het nu bestaat.
Het antwoord van de directie en van de raad van bestuur van het centrum op de hierboven gestelde vraag — « stop of meer ? » — luidt « meer », want het gaat om een innoverend project, een wereldprimeur met een toekomstgerichte visie.
De MYRRHA zal de BR2 vervangen. Het is niet de bedoeling een revolutie te ontketenen, maar op de bestaande fundamenten te bouwen. Het onderzoek dat met de BR2 werd gevoerd, krijgt reeds internationale erkenning. Met de MYRRHA wordt die onderzoeksportefeuille nog vergroot en slaan we nieuwe wegen in om de toekomst tegemoet te treden.
Maar wanneer men onderzoek verricht, is het essentieel dat men zijn ideeën voor kritiek aan andere deskundigen voorlegt. Sommigen denken dat over het MYRRHA-project beslist werd in onduidelijke omstandigheden. Dat is niet zo. Sinds 2001, dus twee jaar na de start ervan, werd het project nagenoeg jaarlijks internationaal geëvalueerd. De meest recente evaluatie was die welke in 2009 door de regering werd gevraagd. Zij heeft het Agentschap voor Atoomenergie (IAAE) van de OESO gevraagd het MYRRHA International Review Team te organiseren : een comité van internationale deskundigen kreeg de opdracht de evaluatie uit te voeren.
Het besluit van dat comité was dat MYRRHA een innoverend en opwindend project is, dat uniek is in de wereld. Die infrastructuur kan alle vastgestelde taken vervullen, waaronder de transmutatie van kernafval. Hij kan bijdragen tot de ontwikkeling van de technologie voor de nieuwe reactoren. Hij kan dienst doen als snel-spectrum bestralingsmachine en radio-isotopen produceren alsook silicium doperen.
Eigenlijk is MYRRHA een sub-kritische reactor die gekoeld wordt door een vloeistof die een mengeling is van lood en bismut. Dat vloeibaar metaal smelt bij 123º. De werkingstemperatuur van die reactor varieert van 300º C als inputtemperatuur en 400 º C als outputtemperatuur, terwijl het kookpunt van dat koelmiddel op 1 700 o C ligt. Er is dus nog overschot.
Aangezien het hart sub-kritisch is, bevat het niet voldoende splijtstof; het kan de kettingreactie dus niet in stand houden. Er is een externe bron nodig, die men tot stand zal brengen met de versneller. Wanneer men die stillegt, valt de reactor onmiddellijk stil.
Waartoe zal die machine dienen in het onderzoek ? De tabel toont voor elke technologie de uitdaging die ze moet beantwoorden, de oplossing waarvoor internationaal wordt gepleit en het partiële antwoord dat MYRRHA zal bieden. Dankzij dit project bieden wij dus antwoorden op internationale uitdagingen.
De levensduur van het afval en het volume ervan nemen af met respectievelijk factor 1 000 en factor 100.
Het onderzoek naar de structuurmaterialen voor de thermonucleaire fusie, om het demonstratiemodel te kunnen bouwen dat na ITER zal komen.
Wat het fundamenteel onderzoek betreft, behoort de versneller van MYRRHA tot een domein waarin de Belgen wereldkampioen zijn : het Centre de Ressources du cyclotron, in Louvain-la-Neuve, was het eerste onderzoekscentrum dat radioactieve bundels tot stand bracht, die ongelukkigerwijze na een aantal jaren werden opgegeven omdat er geen mogelijkheid was om vooruitgang te boeken. Vandaag hebben onze vorsers zich tot het CERN gewend om de ISOLDE-infrastructuur te beheren.
Daarom kon in het raam van de Interuniversitaire Attractiepool, een samenwerking met de KUL, de UCL, de Universiteit Gent, de ULB, het project tot stand worden gebracht van een grote infrastructuur, ISOL@MYRRHA — een unieke tool op zijn gebied —, dankzij de versneller van MYRRHA, die het mogelijk zal maken fundamentele fysica op een zeer hoog niveau te beoefenen.
Men moet in alle hernieuwbare energieën investeren. De vooruitzichten zijn dat er een toename komt van wind- en zonne-energie, vormen van energie die de omzetting vergen van de laagspanning die ze produceren in hoogspanning, dankzij de vermogenselektronica. Om dat te doen, gebruikt men hetzij chemisch — maar de kwaliteit daarvan is lager — hetzij nucleair gedopeerd silicium en dat laatste produceert men nu in de BR2.
Eigenlijk zou op de motor van de Toyota Prius een sticker SCK-CEN Inside moeten worden aangebracht, zoals op computers de vermelding Intel Inside staat. De elektronica van de Prius werkt immers met in de BR2 gedopeerd silicium. De helft van het gedopeerd silicium ter wereld wordt in België geproduceerd. MYRRHA werd zo opgevat dat het die productie van gedopeerd silicium kan blijven voortzetten voor de alternatieve energieën en de hybride wagens.
Tevens dient men te weten dat België vandaag wereldwijd tussen 15 en 30 % van de radio-isotopen voor nucleaire geneeskunde produceert. We kunnen die machtspositie handhaven indien we ons voorzien van een onderzoeksreactor om de bestralingen uit te voeren.
Nu gebeurt dat in de BR2. De raffinage vindt plaats in het IRE te Fleurus. MYRRHA werd zo ontworpen dat het medische radio-isotopen kan produceren. Indien men immers de stralingsbron verliest, zullen de afstanden een verlies aan concurrentiekracht van het IRE met zich brengen, waardoor het op termijn veroordeeld is.
Spreker onderstreept bovendien dat het — dankzij de MYRRHA-technologie — mogelijk is voor reactoren met kleine afmetingen te kiezen, wat veel aanvaardbaarder is in het elektriciteitsnet van morgen, dat een gespreide productie zal vergen.
We bevinden ons nu in de planningsfase 2010-2014 van dat project. We denken vanaf 2015 in staat te zullen zijn om de dossiers samen te stellen met de specificaties van de machine, om dan de bouw in 2016-2018 aan te kunnen vatten. Het monteren van de componenten ter plaatse is in 2019 gepland. Daarna volgen gedurende drie jaar opstarttests. Vervolgens is vanaf 2024 de opstart op volle kracht gepland, waarbij 2023 het jaar van de geleidelijke opstart wordt.
Welke beslissingen werden er genomen ? In 2010 ondersteunde de regering het project ten belope van 40 % van de totale kostprijs, die 960 miljoen euro bedraagt — euro van 2009 — en kende ze een eerste enveloppe van 60 miljoen toe voor de periode 2010-2014, waarin de volgende uitdagingen moeten worden beantwoord : de technologische risico's van het projectbeperken, de mogelijkheid veilig stellen van het verkrijgen van de exploitatievergunning voor het project voor er belangrijke bedragen worden uitgegeven en de internationale cofinanciering veilig stellen. Het project kost 960 miljoen euro. De exploitatie ervan zal tussen 46 en 70 miljoen euro kosten, een bedrag dat gedekt zal worden door een dotatie van het consortium die tot 25 miljoen beperkt is. Die dotatie wordt verhoudingsgewijs met de participaties, de onderzoeksdiensten en de commerciële diensten gefinancierd.
Voor het oprichten van het consortium wordt gedacht aan de lidstaten van de Europese Unie, alsook aan de Europese Commissie zelf, maar ook aan de rest van de wereld en dus aan de landen buiten Europa. Er is ook de ambitie leningen te verkrijgen van de Europese Investeringsbank. Dat potentieel werd verhoogd dankzij de erkenning op Europese schaal van het project.
Het project staat in de ESFRI-lijst (European Strategic Forum for Research Infrastructure) van een vijftigtal projecten van grote, door Europa geselecteerde onderzoeksinfrastructuren. Het is het enige Belgische project op die lijst. Tevens is het project opgenomen in het Set plan voor het technologisch platform voor kernenergie van het toekomstige SNETP (Sustainable Nuclear Energy Technological Platform), waarvan de samenstelling op de grafiek staat. MYRRHA verschijnt er hetzij als stralingsmachine voor alle technologieën, hetzij als een van de technologieën voor het plan.
Vandaag heeft MYRRHA een internationale uitstraling, zoals blijkt uit het aantal partners die aan de ontwikkeling van het project deelnemen : de Europese industriëlen, alle onderzoekscentra van Europa, alsook de universiteiten die aan het MYRRHA-project deelnemen. De universiteiten werden er van bij de aanvang bij betrokken, omdat het belangrijk is dat we morgen vorsers in die technologieën hebben.
Om terug te komen op de aanvankelijke vraag, namelijk of de kernenergie van morgen een rol te spelen heeft in de koolstofarme samenleving, denkt spreker dat kernsplitsing energie is zonder CO2-uitstoot, zoals de andere vormen van groene energie, en dat ze in dat opzicht een bijdrage kan leveren aan de koolstofarme samenleving. Ze kan bijdragen tot de basisproductie. Indien ze die rol wil spelen, moet ze zich in de richting van een duurzame optie ontwikkelen, en daarbij aan de volgende criteria voldoen : beter gebruik van de reserves, waardoor het potentieel van kernsplitsing kan worden opgevoerd van 50 à 200 jaar tot 2 500 à 10 000 jaar; de afname van kernafval in tijd en in volume; uitsluiten dat het hart smelt; de ontwikkeling naar « batterij »-concepten, te weten kleine units die men slechts om de tien jaar opnieuw moet opladen, wat het risico op proliferatie en regelmatige manipulatie van nucleaire brandstof vermindert.
Wat zijn de gevolgen voor België van een dergelijk project en van het voortzetten van de expertise ? Vandaag hebben wij het equivalent van 20 000 manuren nucleaire expertise, dankzij het Studiecentrum voor Kernenergie. Het zijn de politici die beslissen over het voortbestaan of het verwerpen ervan.
De Belgische kerncentrales zijn vandaag eigendom van een Franse groep, maar vallen niettemin onder onze eigen regels. Indien de Belgische kerncentrales gesloten worden, zijn er centrales aan onze grenzen : Gravelines, Chooz, Borssele. Indien zich daar een incident voordoet — dat hebben we in Fukushima gezien — dan hebben we expertise nodig om ertegen opgewassen te zijn.
Ongeacht de beslissing over onze centrales, moeten we verantwoordelijk blijven voor die welke ons omringen. Die onafhankelijkheid is noodzakelijk voor een land als het onze.
Tot slot moeten we onze mondiale competentie inzake nucleaire geneeskunde handhaven en versterken.
Dat is de bijdrage die ons land kan leveren aan de belangrijke inspanning op internationale schaal voor het welzijn van de mensheid. De behoeften worden immers niet alleen op nationale schaal gemeten.
België kan een eersterangsrol spelen in de technologie van de toekomst. Ongelukkigerwijze vergeten we wat een weelde het is de hardwaretechnologie te bezitten. Men is dan de meester die beslist en niet de dienaar van de ander. We moeten de ambitie hebben de hardware bij ons te blijven maken; we zijn daartoe in staat.
2. Gedachtewisseling
De heer Laaouej zou willen terugkomen op het voorstel om een bezoek te organiseren. Of het nu het SCK-CEN is of een andere centrale, het zou interessant zijn om dieper op het onderwerp in te gaan. Spreker zou van de heer Aït Abderrahim willen vernemen wat hij vindt van de Duitse beslissing om uit kernenergie te stappen en wat de mogelijke gevolgen hiervan zijn op het milieu in Duitsland, inzake energiebevoorrading en de eventuele invloed op de energieprijzen voor de buurlanden.
Kan men op een of ander manier de bijdrage van de Belgische nucleaire technologie tot de Belgische handelsbalans weergeven ? Met andere woorden, is er via de erg bijzondere segmenten van de radio-isotopen en de ontwikkelde spitstechnologie — het voorbeeld van de Prius-auto werd aangestipt — een positief effect ? Zo ja, kan dat in cijfers worden teruggevonden in de Belgische handelsbalans, door dat in verband te brengen met de begroting, de werkingskosten van het MYRRHA-project en meer in het algemeen van het SCK-CEN ?
Hoe verloopt de samenwerking tussen het Studiecentrum voor Kernenergie en het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle ? Wat is de aard van die contacten ? Is er een constructieve dialoog, gelet op het feit dat de opdrachten erg verschillend zijn ?
Hoe verlopen de contacten met de buitenlandse collega's ? Is de internationale samenwerking in die sector toereikend ?
Gelet op de gevolgen van de ramp in Fukushima, is het niet gewaagd om een nieuwe nucleaire exploitatiemethode te willen invoeren ? Zou die ramp ons niet tot nadenken moeten stemmen, namelijk dat het nulrisico niet bestaat ondanks de spitstechnologie waarover we beschikken en gelet op onze mogelijkheden om de risico's te beperken ?
Ten slotte, beseft men de mogelijke gevaren van dit project voor de plaatselijke bevolking ? Hoe gaat men hier pedagogisch te werk ?
De heer Miller heeft een vraag over het gevaar dat men de plaatsen van afvalberging zou kunnen vergeten. Zijn er geen andere risico's die bijvoorbeeld met natuurrampen te maken hebben zoals aardbevingen ? Wat zou er in dat geval gebeuren ?
In diezelfde gedachtegang kan men zich afvragen hoe men de bevolking gaat informeren over de gevaren van het project ? We herinneren ons immers nog de commotie over de doorgang van een trein die kernafval vervoerde en die een uur in het station van Moeskroen werd tegengehouden.
Bovendien werd er benadrukt dat er waarborgen nodig zijn voor de exploitatievergunningen. Hebben de moeilijkheden hierrond te maken met de complexe Europese octrooien ter zake of ligt het aan iets anders ?
Wat Mol betreft, gaat spreker ervan uit dat de vergunningen werden toegekend en dat er een financiële return is. Kan men bijgevolg de positieve impact op onze handelsbalans evalueren ?
Klopt het dat noch de ULB, noch de VUB in de lijst van universitaire partners is opgenomen ?
De heer Hamid Aït Abderrahim legt uit dat er pas een project met die universiteiten is opgestart.
De heer De Croo merkt op dat de ontwikkeling van het MYRRHA-project grote bedragen impliceert, en tot 2024 loopt. De commercialisering van de inzichten die eruit voortvloeien zal pas enkele decennia later gerealiseerd kunnen worden. Daar moeten dus zoals gezegd politiek-strategische keuzes bij worden gemaakt. Zojuist is gezegd dat België daarbij een voortrekkersrol kan spelen en als het de juiste keuze maakt daarvan de vruchten plukken. In de geschiedenis werd de nucleaire ontwikkeling inderdaad vaak Europees gestuurd en EURATOM was een grote voorloper van de latere Europese integratie.
In deze materie vraagt spreker zich af of het Belgische niveau het juiste is om een keuze te maken. Als het om dit soort risico's gaat, moet de keuze dan niet op Europees niveau worden genomen zodat we beter ingedekt zijn, zowel financieel als technologisch ?
Het SCK speelde inderdaad een grote rol in de ontwikkeling van kernenergie in ons land. Dat was gerechtvaardigd omdat het tot doel had om toegang tot goedkope elektriciteit te ontwikkelen en technologie ter beschikking te stellen van de Belgische bedrijven en energieproducenten. Intussen is dat niet meer het geval. De energiesector is thans op Europees niveau georganiseerd en de vraag is dus of de aanpak die voorheen nuttig is gebleken, nu ook nog gaat werken. De vraag is ook of de hoogtechnologische spitstechnologie van MYRRHA wel een positief spin off-effect kan hebben op de Belgische economie, wetende bijvoorbeeld dat in de voorbije jaren het aantal studenten ingenieurswetenschappen voor de nucleaire industrie zeer klein is geworden omdat we onszelf niet meer als speler zagen in het nucleaire domein. Kortom is het niet riskant op Belgisch niveau keuzes te maken terwijl we de energiesector niet meer in eigen handenhebben ?
De heer Vandenbroucke, voorzitter, wenst een kritische vaststelling te maken. Naar zijn gevoel heeft professor Abderrahim heel selectief geciteerd uit het onafhankelijke rapport dat een soort peer review is van de OECD Nuclear Energy Agency. De eerste alinea van de conclusies klinkt inderdaad positief : « The MIRT has concluded unanimously that MYRRHA is an innovative and exciting project, that the facility would be unique in Europe, indeed in the world, and could play a valuable role ... ». Daarna volgen drie bladzijden waarin vooral problemen worden opgesomd maar daar heeft professor Abderrahim niets over gezegd. Spreker stelt dat hij een absolute leek is in nucleaire research, maar hij kan wel de toon beoordelen in een OESO-rapport en die is in dit geval uiterst kritisch.
Om het probleem beter te situeren wenst spreker even stil te staan bij een getoonde slide (zie supra ppt. 6 Abderrahim). Deze geeft een overzichtelijke probleemstelling weer meteen uitdaging, een mogelijke oplossing en wat MYRRHA daaraan kan doen.
De professor heeft daarbij sterk de klemtoon gelegd op de eerste drie rijen die verband houden met de toekomst van de nucleaire energievoorziening : transmutatie, LFR-technology, material testing and development. De andere drie rijen houden niet zozeer verband met nucleaire energievoorziening, maar met fundamentele research, zonne-energie en de medische sector.
In de veronderstelling dat we in de loop van deze eeuw uit de nucleaire energie zouden stappen, hebben de eerste drie rijen dan nog enige zin ? Spreker denkt van niet. Transmutatie zou alleen zinvol zijn als we minstens gedurende een eeuw nucleaire energie zouden produceren. Material testing draait volgens mij ook in essentie rond de nieuwe generaties van nucleaire energievoorziening. Veronderstel dat we rond 2050-2060 uit de nucleaire energie stappen, heeft dat dan nog enige zin ? Wat gedaan wordt voor de medische sector, silicium, proton beam heeft natuurlijk wel zin. Maar is dat hele project daarvoor nodig ?
Spreker komt terug tot de conclusies van de MIRT, de peer review. Hij ziet drie soorten opmerkingen. Eerst en vooral wordt er in de conclusies van de peer review voor gewaarschuwd dat een accelerator-driven system zeer uniek kan zijn : « However, it is not yet possible to know if partitioning and transmutation can add enough value in the disposal of nuclear wastes to justify the additional costs incurred ». We weten dus niet of dat een oplossing zal zijn voor het probleem van het afval en ten tweede weten we ook niet « if an accelerator- driven fast reactor system would be necessary to ensure good control and effectiveness of such a process if ultimately used or whether other incineration strategies would be preferred ».
Om dat te verduidelijken, wordt eraan toegevoegd : « MYRRHA could play a role in making such decisions and would undoubtedly have a major role in developing the technology if P&T with ADS were eventually chosen in Europe. » In ons kleine, weliswaar heel vooruitstrevend land gokken we in feite op een oplossing, waarvan niet geweten is of ze echt de oplossing vormt en al evenmin of Europa ermee zal instemmen. Mag de Belgische regering die gok wagen ?
Een volgende opmerking over LFR heeft dezelfde strekking. Er zijn verschillende soorten snelle reactortypes, die worden bekeken in het generatie IV-programma. Het peer review zegt daarover het volgende : « Once again, MYRRHA could be unique in such a role, but it is possible that EU members will not give LFR a very high priority for fast reactor research within the Generation IV programme. » Met andere woorden, oké voor generatie IV als het nucleaire wordt doorgezet, maar er kan ook worden gekozen voor andere systemen dan het lood gekoelde.
Een bewijs van gokken vormt ook volgende passage. Gokken is niet altijd verkeerd, maar misschien niet aangewezen als het gaat om een miljard euro. « In these production roles MYRRHA is almost certain to have to compete for the work with other facilities such as the Jules Horrowitz Reactor currently under construction in France and the proposed PALLAS Reactor in the Netherlands, both inherently better placed to provide less expensive and more reliable (and therefore commercially more attractive) thermal neutron irradiation services. In MIRT's view, MYRRHA would not be well placed to compete for this work at least for some time after it is first commissioned, probably many years. » Kortom MYRRHA heeft concurrentie.
Met zijn volgende opmerking heeft de Belgische regering al enigszins rekening gehouden, net als professor Abderrahim trouwens in zijn presentatie. In 2009 sprak men over substantial risks in de implementatie. Samengevat klonk het als volgt : « MYRRHA is an exciting project with the possibility of many applications but also with substantial risks :
— in cost, that cost and time to completion will exceed the estimates,
— in performance, that the facility will take longer than planned to achieve the intended performance,
— in financing, that external investment funds will not be available and/or revenue streams from users will be smaller than planned. » Met andere woorden, de Belgische regering krijgt de raad een voorzichtige beslissing te nemen, wat ze overigens ook heeft gedaan.
Het is niet duidelijk hoe de Belgische regering staat tegenover volgende opmerking. Haar standpunt is ook niet af te leiden uit de presentatie. In het peer review leest men dat misschien de voorkeur moet worden gegeven aan een alternatieve laagrisicostrategie, die draait rond de vraag of men ADS in het begin wil implementeren of pas op het einde. Wil men alles tegelijkertijd en meteen, dan is het uiterst gecompliceerd en zijn de implementatierisico's groot. Als men ADS pas op het einde wil, zijn de risico's kleiner.
Spreker weet niet of men op dat punt eigenlijk een optie heeft genomen, maar het lijkt nogal fundamenteel. Zijn lezing van het OESO-rapport is dus eerlijk gezegd wel een beetje anders dan die van de professor.
Er zijn inderdaad ook strategische vragen, kwesties waarvan op zijn minst het strategische spel moet worden verduidelijkt. Wat blijft er nog zinvol en op welke voorwaarden bij een veralgemeende kernuitstap ? Wat als Europa ADS niet ziet zitten ? Wat als ADS uiteindelijk niet effectief blijkt te zijn ? Wat als Europa LFR niet ziet zitten ? Moeten we die vragen niet eerst verduidelijken ?
De heer Peter Van Rompuy (CD&V) vraagt zich af welke plaats de nucleaire energie heeft in het plan van de Europese Unie om te komen tot een samenleving die voor 80 of 90 % koolstofarm is ? Wereldwijd is kernenergie goed voor 5 % van de energiebevoorrading. Kan een dergelijk cijfer ook voor Europa worden gegeven ? Heeft Europa zelf een cijfer vooropgesteld ?
De tweede vraag werd al gesteld. Wat is de invloed van de Duitse beslissing die genomen is in de nasleep van Fukushima ? Hoe beïnvloedt die beslissing de toekomst van de kernenergie ?
Welke schaalverkleining zullen we krijgen ? Dat is vanuit economisch perspectief vrij belangrijk. De instapkosten zijn bijzonder hoog. In een wetgevende context die moeilijk voorspelbaar is — we spreken toch telkens over decennia — kan een schaalverkleining en dus een verlaging van de instapkosten wel eens belangrijk zijn voor de toekomst van de kernenergie.
Kan men de terugverdieneffecten voor de Belgische economie inschatten ? Zo ja, over welke termijnen spreken we dan ?
De heer François Bellot (MR) maakt enkele opmerkingen.
Professor Abderrahim besprak de verschillende generaties reactoren. Er zijn nog steeds reactoren van de eerste generatie actief. Is het centrum op een of andere manier betrokken in de analyse van risico's die eigen zijn aan die technologie of in de analyse van bestaande centrales zoals de centrales van Oost-Europa bijvoorbeeld ? Spreker weet dat er Belgische experts naar Rusland zijn gegaan om de risico's te evalueren. Toen de ramp in Fukushima plaatsvond, besefte men dat er geen evaluatie was gemaakt van de risico's omdat ze niet als dusdanig waren opgevat. Er wordt bijgevolg geen afwering ontwikkeld. Zijn er natuurlijke of antropogene ongelukken die risico's zouden kunnen inhouden voor de centrales en waarmee men nog geen rekening heeft gehouden ?
China bouwt momenteel vijftig of zestig centrales. Wat zijn de veiligheidswaarborgen en wat is het veiligheidsniveau van die nieuwe centrales ? Is de veiligheid dezelfde als in Tihange of Doel ? Evalueren de Chinezen de risico's correct ? Volgen zij de internationale evaluatie van het AIEA in Wenen voor het burgerlijk onderdeel van de installaties ? Die installaties zijn immers met militaire installaties verbonden ?
De heer Jacky Morael (Ecolo) wil terugkomen op het probleem van uranium als grondstof. Afhankelijk van de toegepaste technologie, zou de voorraad eind deze eeuw zijn uitgeput. In de voorgestelde projecties stelt men vast dat men op termijn in ieder geval, ongeacht de toegepaste technologie, meer uranium nodig zal hebben dan de huidige en bekende voorraden. Ongeacht de gebruikte technologie, moet men rekenen op reserves die nog ontdekt moeten worden of verfijnd via filtering met zeewater bijvoorbeeld. Dat is verre van geruststellend.
Professor Abderrahim is niet de eerste die over de omvang van de toekomstige reactoren heeft gesproken. Het lijkt wel of de nucleaire industrie zich achter een beroemde slogan uit de jaren 60 schaart : Small is beautiful. Er is sprake van reactoren van 50 tot 300 MW. Het is niet duidelijk wat dit verandert voor de veiligheid. Misschien is het een voordeel voor de flexibiliteit. Men kan ongetwijfeld veel gemakkelijker kleine reactoren stilleggen om zich aan te passen aan de schommelingen in de vraag. Op het vlak van de veiligheid echter zorgen kleinere reactoren voor een grotere verspreiding van de productiesites. Spreker blijft dan ook heel sceptisch over deze nieuwe theorie, die hem twijfelachtig lijkt. Er is over de afvalkwestie gesproken. België lijkt vast te houden aan een beslissing van meer dan twintig jaar geleden, met name het opbergen van afval in geologische onderlagen. Professor Abderrahim wijst erop dat de plaatsen waar het afval is opgeborgen bekend moeten blijven, wat voor enkele honderden jaren kan lukken, maar misschien niet voor duizenden jaren. Spreker is niet overtuigd van de voordelen van een schaalverkleining.
Overweegt België opnieuw oppervlakteberging van afval, terwijl men die optie had opgegeven ? Naast gevaar voor aardbevingen of water, zijn er nog andere gevaren bij de technische ingraving. Indien de permanente monitoring een lek opspoort, dan is het heel erg moeilijk om opnieuw naar de site te gaan om één van de geborgen afvalvaten die diep ingegraven en verzegeld zijn, uit te graven. Dat geldt niet voor de oppervlakteberging. Men kan in het bijzonder denken aan centrales die nu operationeel zijn maar die ooit buiten bedrijf worden gesteld. Hun technische kenmerken kunnen een zekere veiligheid doen vermoeden, meer bepaald de dubbele kuip. De oppervlakteberging van nucleair afval is dus zichtbaarder, waardoor ze niet in de vergetelheid geraken — er zullen geen speleologen ter plaatse moeten worden gestuurd om na te gaan waar het nucleair afval enkele eeuwen geleden werd geborgen ! Oppervlakteberging zorgt voor een permanente toegang wanneer er een technisch probleem is of een probleem van radioactiviteit.
De nieuwe generatie afval van de toekomstige generatie reactoren kwam ook ter sprake. Wij erven het afval uit de eerste generatie en ook, na tien, vijftien of twintig jaar, al naargelang de levensduur van de centrales al dan niet wordt verlengd, het afval van de ontmanteling van de bestaande centrales. Het gaat om afval van erg uiteenlopende categorieën, van hoogradioactief naar erg laagradioactief. Met die onvermijdelijke massa afval, die al fysiek bestaat — het is geen wetenschappelijke projectie — lijkt geen rekening te zijn gehouden bij de huidige technische en financiële berekeningen.
Professor Abderrahim heeft, zoals heel wat experts, gesproken over het onderzoek over kernfusie. In theorie is dat een prachtig domein, maar het zorgt voor grote problemen. Zelfs de grootste voorstanders van die kernreactie menen immers dat de operationele en economische uitvoering niet verwacht moet worden binnen een halve eeuw. Momenteel is men immers nog in het stadium van de experimentele deeltjesversneller. Zodra het stadium van de experimentele centrale wordt bereikt, moet er nog geleerd worden uit dat experiment en onderzocht worden hoe dit op industrieel vlak operationeel kan worden gemaakt. De meeste experts menen dat dit niet binnen een halve eeuw zal zijn.
Dat lost op korte termijn het probleem van de energiebevoorrading en de klimaatveranderingen niet op.
Dat onderzoek vereist bovendien enorme hoeveelheden overheidsgeld. In de jaren 70 zag men kernenergie als de energie van de toekomst, veilig en goedkoop; vandaag is kernenergie een « uitstekende overgangsenergie », in afwachting van alternatieve, duurzame en hernieuwbare oplossingen.
Om een beroep te kunnen doen op die alternatieve, duurzame en hernieuwbare energie, is er geld nodig, niet zozeer voor onderzoek maar vooral voor de ontwikkeling. Kan het aandeel van het geld voor wetenschappelijk onderzoek op nationaal en Europees niveau worden ingeschat dat enerzijds voor toegepast en zuiver kernonderzoek wordt gebruikt en anderzijds voor onderzoek naar hernieuwbare en duurzame energie ?
Professor Abderrahim antwoordt eerst op de vraag over de beslissing van Duitsland om uit kernenergie te stappen.
Op politiek vlak heeft hij er geen mening over : elk land kan vrij beslissen en de vertegenwoordigers van het volk zijn door het volk gekozen om in hun naam te handelen. Wat de gevolgen betreft, heeft men al vastgesteld dat elektriciteit in Duitsland 20 % duurder is geworden. Dat hoeft niet te verbazen. Als de productie van zeventien kerncentrales in Duitsland wordt stilgelegd, zullen er gas- of steenkoolcentrales moeten worden gebouwd want elektriciteit invoeren uit andere landen — in het bijzonder Franse elektriciteit die geproduceerd werd op basis van kernenergie — en afval produceren in Frankrijk, is ethisch niet aanvaardbaar.
Het probleem van de schaarste rijst ook. Al drie jaar produceert België bijvoorbeeld geen elektriciteit meer, het is een netto-invoerder geworden. Als meerdere Europese landen op een bepaald moment elektriciteit tekort hebben, dan zal er strijd moeten worden geleverd : de elektriciteit zal naar de meest biedende gaan, niet naar de anderen. Als men geen elektriciteit produceert of verhandelt, dan denkt spreker dat de Duitse beslissing de elektriciteitsprijs zal doen stijgen in heel Europa, ook al worden er gascentrales gebouwd, want de bouw duurt drie jaar.
Is het verstandig om na de ramp van Fukushima een nieuw project op te starten ? Het gaat om een onderzoeksproject en men moet in het oog houden dat, zelfs als men uit kernenergie stapt, de problemen een tijdlang zullen aanslepen. Men moet dus redelijk blijven. Als men beslist om uit kernenergie te stappen — het gaat om een beslissing van de samenleving en de politieke wereld — dan moeten wij over experts beschikken die zich met die problemen zullen bezighouden en een programma zullen opstellen om die uitstap correct te kunnen beheren.
Het onderzoek draagt bij tot het in stand houden van expertise want de bestaande expertise volstaat niet. De experts moeten begrijpen wat ze beheren. In dat opzicht moet er een expertisecentrum in ons land blijven bestaan los van het probleem van kernenergie.
Noorwegen is het beste voorbeeld hiervan. Het produceert elektriciteit op basis van waterkrachtenergie en gas. Het heeft dus geen kerncentrale. Het heeft echter een kernreactor voor onderzoek van dezelfde omvang als de BR2 en een onderzoekcentrum voor kernenergie zoals in Mol. Hoewel Noorwegen geen kerncentrale op zijn grondgebied heeft gebouwd, heeft het desondanks een expertise van hoog niveau behouden in dat domein. Beide zaken zijn dus niet absoluut met elkaar verbonden.
Wat de economische impact van de Belgische technologiën betreft, de hele nucleaire sector, namelijk de centrales, de onderzoekscentra, het IRE en de radio-isotopen, verstrekt werk aan 10 000 à 15 000 mensen.
De contacten met de overige landen en onze partners houden verband met de inhoud van het verslag van het MIRT, MYRRHA International Review Team. In dat onderzoeksdomein stellen we concurrentie vast met Frankrijk dat sinds het begin van de Vijfde Republiek de strategische keuze voor het nucleaire heeft gemaakt. Frankrijk probeert zich te verzetten tegen de technologische keuzes van de overige Europese landen want het wil dat zijn eigen keuzes prioritair zijn. De contacten met de overige Europese landen verlopen normaler want op het vlak van kernenergie hebben ze min of meer hetzelfde gewicht.
Nucleair onderzoek verstrekt in België werk aan 700 mensen. Als daar het IRE en IBA, dat nucleair onderzoek verricht op het vlak van radio-isotopen worden bijgeteld, zijn dat ongeveer 1 000 mensen. In Duitsland is dat cijfer vergelijkbaar, hoewel er zeventien kerncentrales zijn. Groot-Brittannië stelt 600 mensen te werk in dat domein, Zwitserland 500. In Frankrijk daarentegen zijn dat 24 000 mensen, enkel voor de CEA, zonder het CNRS.
Die cijfers geven een beeld van de relaties die tussen de verschillende Europese landen en Frankrijk kunnen bestaan. De Franse visie weegt bovendien zwaar op de inhoud van het Euratom-programma.
Innoverende ideeën doen aanvaarden, is dus een dagelijkse strijd.
Er rezen ook vragen over de relatie met de Franse Autorité de sûreté. In het kader van het MYRRHA-project werd er een gemeenschappelijke arbeidsovereenkomst gesloten. Een deel is informeel want alle kennis inzake innoverende technologieën wordt ter beschikking gesteld van de Autorité. De Autorité de sûreté moet vervolgens controleren of het voorgestelde ontwerp geen risico's inhoudt.
De relatie is duidelijk vastgesteld, er zijn meerdere informatiebronnen. Ze werkt ook samen met andere veiligheidsautoriteiten : het IRSN in Frankrijk, het GRS in Duitsland, het Weense Agentschap of het Agentschap van de OESO voor Kernenergie.
We hebben een constructieve relatie met onze veiligheidsautoriteit.
De heer Miller stelde een vraag over de gevaren voor aardbevingen of natuurrampen. Wat de bergingplaatsen voor nucleair afval betreft, zoeken we eerst stabiele geologische lagen. Bij ons bestaat de gekozen geologische laag uit klei, een plastisch gesteente dat geen invloed ondervindt van aardbevingen.
Er is ook een vraag gesteld over de manier waarop de contacten met de plaatselijke bevolking worden onderhouden.
Een onderzoeksgroep voor menswetenschappen is aanwezig in het nucleair centrum van Mol. Filosofen buigen zich over die problemen. Er is een werkgroep in het leven geroepen die al tien jaar met de plaatselijke bevolking samenwerkt. De bewoners kunnen het studiecentrum van Mol bezoeken en vragen stellen. Er wordt aan een goede verstandhouding gewerkt.
Op het vlak van informatie wordt een proactieve benadering toegepast. Het onderzoek is op dat vlak zo uniek in Europa dat men een beroep heeft gedaan op het studiecentrum om mee te werken aan het dossier voor de aanvaarding van het ITER-project in Cadarache door de plaatselijke bevolking.
Wat de waarborgen voor de vergunningen betreft, het gaat om een innoverend project en de nodige veiligheidsstudies moeten aan het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle worden voorgelegd die het moet beoordelen. De procedure is goed vastgesteld. De procedure moet worden nageleefd. Normaal gezien is er vier jaar nodig om een eerste advies te krijgen van de wetenschappelijke raad van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle. Het programma werd in onderlinge overeenstemming met het federaal Agentschap vastgesteld.
Spreker kan niet antwoorden op de vraag over de financiële return van wereldwijde primeurs. Hij is niet vertrouwd met dat domein, maar zal een precies antwoord laten bezorgen.
In het kader van het MYRHHA-project is er een recente samenwerking opgesteld met de ULB inzake materialen en met de VUB inzake robotica.
De heer De Croo vroeg of België wel het geschikte niveau is voor een project als MYRRHA, gelet op de omvang en de lange termijn van de investering, en of zulke strategische beslissingen niet beter op Europees niveau worden genomen. Het project werd in 2005 opengesteld voor Europa en vandaag is het opgenomen in de ESFRI-lijst van de grote Europese infrastructuurwerken. Er wordt dan ook uitgekeken naar een cofinanciering door Europa.
De conclusies van het MIRT dateren van 2009, maar in december 2010 is het MYRRHA-project opgenomen in het SET-plan van de EU. Dat was niet het geval toen het MIRT zijn evaluatie aan het maken was. Het project maakt dus deel uit van de Europese strategie inzake energie. Toch moeten de Belgische vertegenwoordigers in de Europese Commissie ervoor blijven vechten om het MYRRHA-project deel te laten uitmaken van die Europese strategie. We moeten daarbij voor ogen houden dat we tegen een olifant spelen : Frankrijk wil inzake kernenergie zijn wil aan Europa opleggen.
Welke rol kan het SCK spelen inzake wereldprimeurs op het vlak van kernenergie ? Wij hebben inzake de batterijenreactoren in ieder geval de technische en technologische kennis en de knowhow om daar een industrie van te maken. Het probleem van België en van de Belgen is vaak dat wij niet in onszelf geloven, dat we ons zelfvertrouwen laten afhangen van hoe anderen ons beoordelen. We laten onze projecten door onze tegenstanders beoordelen en we zijn dan ook nog verbaasd wanneer die ons voor alle mogelijke gevaren waarschuwen. Natuurlijk willen zij niet dat wij daarin groeien. We moeten dus zelf die keuzes maken en daarbij voldoende zelfvertrouwen hebben.
Wat de opmerkingen van de heer Vandenbroucke betreft, is het belangrijk om deze samenstelling van het MIRT toe te lichten.
Een lid van de expertgroep is bezig met de bouw van een RJH-reactor. Daarnaast is er een expert uit Nederland die bezig is met de Pallasreactor. Daarnaast zijn er personen die met kritische reactoren in plaats van met ADS-systemen transmutatie willen uitvoeren. We moeten er niet van uitgaan dat iedereen zijn eigen doelstellingen nastreeft bij de evaluatie, maar we moeten ook niet naïef zijn : er zijn ook personen met een hidden agenda wier evaluatie hun eigen projecten dient.
Betreffende de vragen over de tabel over het mogelijke gebruik van MYRRHA is het correct dat de eerste drie rijen technologiereactoren betreffen, maar de eerste gaat niet over de ontwikkeling van een nieuw type reactor.
De heer Vandenbroucke, voorzitter, vraagt zich af of het correct is dat voor het reeds bestaande afval, dat in glas zit, transmutatie geen oplossing kan bieden ? Het betreft toch nieuwe cycli ? Daarom denkt hij dat het antwoord op deze vraag absoluut samenhangt met de vraag of we echt verder investeren in nucleaire energie. Aan het bestaande afval, dat al verpakt is, kan transmutatie geen oplossing bieden.
Professor Abderrahim legt uit dat dat inderdaad het geval is, maar België heeft tot nog toe zo'n 700 ton gebruikte splijtstof heropgewerkt. De kernreactoren zijn voor veertig jaar in gebruik voorzien. Jaarlijks produceren ze 120 ton gebruikte splijtstof. Er is dus een relatief kleine hoeveelheid heropgewerkt. De meeste gebruikte splijtstof zit in de piscines van de kernreactoren. Daarop kunnen we eventueel de innovatieve behandeling toepassen. Wat het verglaasde afval betreft, heeft de heer Vandenbroucke gelijk. Het is niet raadzaam om dat glas terug te openen. Het zou mogelijk zijn, maar het zou veel geld kosten en de moeite niet waard zijn.
In België is de situatie dus anders dan in Frankrijk. Frankrijk blijft afval heropwerken en verglaasd afval produceren. Hun strategie bestaat erin al het afval van de huidige reactoren dezelfde behandeling te laten ondergaan. België is in 1998 gestopt met de heropwerking. Zoals de Duitsers bekijken we de mogelijkheden van geavanceerde heropwerking.
Als er wordt beslist te stoppen met kernenergie en de speciale behandeling uit te voeren, zijn we, volgens sommigen, honderd jaar bezig om een probleem op te lossen dat we gedurende veertig jaar hebben gecreëerd. Maar in dat geval wordt het Europese niveau heel belangrijk. Er zijn landen die willen verder gaan met kernenergie. Zij kunnen zich toeleggen op de geavanceerde heropwerking. Ons afval kan in die landen worden heropgewerkt.
Dat is nu niet het geval omdat elk land zijn gebruikte splijtstof en kernafval zelf moet beheren. Het lijkt evenwel logischer een Europese oplossing te zoeken. Er zijn al projecten op Europees niveau waarvoor het scenario in overweging werd genomen dat landen, die verder willen gaan met kernenergie, voor de opwerking ervan samenwerken met de landen die beslissen hun productie van kernenergie stop te zetten. Dat is voor alle landen een win-winsituatie. Vooral voor ons land, dat liever geen reactoren van de toekomst wil inzetten, lijkt dit de beste oplossing.
Publicaties tonen immers duidelijk de impact aan van de opwerking op de geologische berging. Die impact kan gereduceerd worden. Ook Frankrijk erkent dit nu.
Het ADS-systeem, waarbij de onderkritische reactor aan de versneller wordt gekoppeld, is volgens de mensen van MIRT een zeer ingewikkeld systeem, vooral omdat innovatie voor hen niet altijd welkom is. Ook daar moet op Europees niveau worden nagegaan wat de toegevoegde waarde is van ADS ten opzichte van de kritische reactor. In een kritisch snelle reactor kan men ook de transmutatie verrichten, maar de hoeveelheid kernafval die in een reactor kan worden geladen, is beperkt van 2 tot maximum 5 % van de kernlading. Dat is dus maar een kleine hoeveelheid. Met een onderkritisch systeem kan in dezelfde reactor tot 40 % afval worden geladen. Als men sneller wil transmuteren is een onderkritisch systeem dus interessanter.
Voor landen die kernenergie willen behouden, zoals Frankrijk, zal een kritische reactor beter zijn. Voor landen die willen stoppen met kernenergie is ADS de beste oplossing, omdat het kernafval vlugger kan worden verwijderd.
Voor de verschillende generatie IV-reactoren, de snelle reactoren, worden thans drie technologieën bestudeerd. De eerste daarvan is de snelle sodiumreactor, die door Frankrijk wordt gepromoot, dat is het superphenix-verhaal. Op het SCK is er meer dan 30 jaar met de sodiumtechnologie gewerkt. Daarmee werden de beste resultaten ter wereld behaald wat de veiligheid van de reactoren betreft. Nu, meer dan 30 jaar later, verwijzen de mensen die sodiumreactoren ontwerpen, nog naar het Mol 7C-experiment. Dat is een experiment dat in 1984 werd uitgevoerd.
Spreker denkt dat de sodiumtechnologie op grond van de huidige veiligheidsstandaard, niet geschikt is. Daarom worden twee andere technologieën naar voren geschoven waarbij namelijk gebruik wordt gemaakt ofwel van een gasgekoelde snelle reactor ofwel van een loodgekoelde snelle reactor. Een gasreactor vereist altijd een actief koelingsysteem dus veiligheidssysteem : ventilatoren of compressoren om het gas te doen circuleren, zodat de warmte eruit wordt gehaald. Dat is zelfs nodig als de reactor stilligt. Ook in Fukushima moest men de decay heat blijven wegnemen.
Met een loodgekoelde reactor daarentegen volstaat een passief veiligheidssysteem, dus geen extra elektriciteit of pompen. Dat is de toegevoegde waarde van die technologie, die bovendien niet reageert met water. Sodium of natrium reageren met water en met lucht. Daarom is de loodgekoelde reactor veiliger.
De experts hebben natuurlijk ook hun eigen voorkeuren. De ASTRID-reactor bijvoorbeeld wordt gepromoot door de Commissariat à l'Énergie Atomique (CEA) van Frankrijk. In Europa staat België vandaag niet als enige achter de loodtechnologie, maar wel samen met Spanje, Italië, Zweden, Duitsland en Roemenië. De Roemenen hebben beslist dat de eerste demonstratie met een loodgekoelde snelle reactor bij hen moet plaatsvinden.
Kortom, er is dus concurrentie tussen de verschillende technologieën. Men bevindt zich weliswaar niet meer in de fase van het fundamenteel onderzoek, maar in de fase net voor de industrialisering.
Wat betreft de radio-isotopen en de vrees dat we niet competitief zijn in vergelijking met de Pallas-reactor of de Jules Horowitzreactor (RJH), moet spreker toch zeggen dat België 30 % van de radio-isotopen produceert dankzij de bestralingscapaciteit van de BR2-reactor in Mol en de heropwerking in Fleurus. Dat is competitief omdat die twee locaties niet ver van elkaar gelegen zijn. Radio-isotopen zijn kortlevend : om de zes uur gaat de helft van wat is geproduceerd verloren. Indien men aangewezen zou zijn op de Jules Horowitzreactor die bij Aix-en Provence staat dan zou drie kwart van de productie gedurende het transport verloren gaan. Dat is dus ten koste van de competitiviteit. Als ten gevolge van de Franse kritiek op MYRRHA het project moet worden stopgezet, dan is dat ook de dood van het IRE in Fleurus. Vroeger ging het Jules Horowitsproject alleen over een reactor, maar nu is het ook de bedoeling isotopen te produceren. Ook in het Pallasproject zullen isotopen worden gemaakt.
Maar aangezien een reactor die enkel isotopen produceert niet commercieel competitief is, is het een voordeel de concurrentie te kunnen uitschakelen om zich beter op de markt te kunnen positioneren. Dat is de achtergrond van sommige passages uit het MIRT-rapport.
Wat de opmerking rond het budget betreft, is het zo dat de regering aan het einde van de eerste fase, die loopt van 2010 tot 2014, om risico's te vermijden een update van de planning zal maken vooraleer een belangrijke beslissing te nemen. Dat is logisch.
Op de vraag waarom er niet eerst wordt gewerkt met een kritische reactor en daarna pas met ADS, wijst spreker op het concurrentiële element. De Fransen willen geen ADS omdat ze de kernenergie willen behouden; een concurrentiëlere technologie die sneller afval verbrandt, valt in hun nadeel uit. Duitsland is voorstander van ADS; het wil ook uit de kernenergie stappen. Rekening houdend met onze huidige situatie is ADS een mogelijke weg die we moeten onderzoeken. Betekent dat dat we die techniek moeten industrialiseren ? Een dergelijke beslissing moet uitgaan van het Europese niveau of moet minstens genomen worden met een aantal andere landen die een snelle oplossing willen voor hun nucleair afval.
MYRRHA is een onderzoeksmachine en onderzoekers willen die machine behouden om aan onderzoek te kunnen doen. Als we nu plots zeggen dat we de machine zullen stopzetten om ons gedurende een drietal jaar toe te leggen op ADS, dan zijn alle onderzoekers weg en moet de machine na drie jaar opnieuw worden opgestart. Beide componenten moeten dus worden behouden, de versneller en de onderkritische reactor die ook als kritische reactor kan draaien. Dat is een strategisch interessantere oplossing.
Alle toepassingen die werden opgesomd, gebeuren vandaag al in BR2. Dat is niet nieuw. We houden ons bezig met radio-isotopen, siliciumdopering, materiaalbestraling, splijtstofbestraling en dat alles in dezelfde machine en tegelijkertijd.
Spreker heeft willen aantonen dat MYRRHA een onderzoeksmachine is, maar ook een irradiation facility. In Noorwegen bijvoorbeeld wordt geen onderzoek naar kernenergie gedaan. Ze hebben wel een heel performante reactor, waar Frankrijk, Groot-Brittannië en ook ons land aan onderzoek gaan doen.
MYRRHA moet niet worden gezien als een industriële machine, maar als een large research infrastructure, waar onderzoek kan worden gedaan naar materialen. Er wordt dus geen onderzoek gedaan naar fusie, maar wel naar de ontwikkeling van de structurele materialen die in de wand van een fusiereactor zwaar worden bestraald. Die materialen bestaan thans nog niet en dus kan die productiemachine nog niet worden gebouwd. Met andere woorden, er wordt onderzoek gedaan naar innovatieve materialen die voor fusie nodig zijn, niet naar fusie zelf. Daarvoor zijn bestralingen nodig in omstandigheden die gelijkaardig zijn aan deze van de wand van de fusiereactor. Dat is mogelijk in MYRRHA, dankzij de snellere neutronen.
De heer Van Rompuy vroeg naar het percentage kernenergie in een decarbonized society. In het Europees Energieplan is wel de visie op nucleaire energie opgenomen, maar de Europese Commissie laat de beslissing over de share aan kernenergie over aan de lidstaten. Daarom beschikken we niet over cijfergegevens op Europees niveau. In de Strategic Research Agenda en het Vision Report van SNETP daarentegen wordt een share van kernenergie van ongeveer 30 % in 2050 als realistisch vooropgesteld. In het Sustainable Nucleair Energy Technology Platform zijn alle spelers van Europa vertegenwoordigd, dus zowel de industrie als de elektriciteitsbedrijven en onderzoekers.
De schaal van 50 tot 300 megawatt voor de small of medium sized reactors is wel doordacht gekozen.
Men kan het als een soort batterij bekijken. Wanneer men op afgelegen plaatsen energie nodig heeft, bijvoorbeeld om ertsen te delven, dan kan men ter plaatse een kleine eenheid van 100 megawatt neerzetten, geen complete, ingewikkelde kerncentrale maar een soort transporteerbare, kleine reactor van maximum 3 meter diameter en 5 meter hoogte. Dat is de eenheid en die moet niet worden herladen. De cyclus van de kern is 10 tot 15 jaar. Dat is het idee achter de kleine reactoren.
In verband met de payback van kernenergie heeft spreker al gewezen op het aantal mensen dat in de sector werkt, maar echt specifieke cijfers voor de payback heeft hij niet.
De heer Bellot wilde weten of het centrum betrokken was bij onderzoek of ondersteuning voor reactoren van de eerste of tweede generatie.
Dat is inderdaad het geval. Het centrum in Mol is belast met het hele toezichtprogramma over de kuipen van de Belgische kerncentrales. Men dient te weten dat alle onderdelen van een kernreactor kunnen worden vervangen, behalve de kuip. Zij wordt evenwel verzwakt door de bombardementen van de uit het hart komende neutronen die ze ondergaat. Die bombardementen veroorzaken verplaatsingen van atomen in het staal, dat brozer wordt : het verhardt en wordt als glas. Glas is sterk, behalve bij een schok. Niet bestraald staal daarentegen is schokbestendig.
Men moet dus anticiperen en de ontwikkeling van de mechanische eigenschappen van het staal bewaken. Er werden binnenin de kuip bewakingscapsules aangebracht. Ze bevatten monsters van hetzelfde staal als dat van de kuip, die echter dicht bij het hart zijn geplaatst. Ze krijgen dus neutronendosissen die twee- tot driemaal hoger zijn dan de kuip zelf. Men kan die monsters op regelmatige tijdstippen verwijderen om de ontwikkeling te meten van de mechanische eigenschappen van het staal. Op die manier kan men de toestand van de kuip beoordelen en bepalen wanneer ze het risico van verbrossing benadert.
Het Centrum in Mol heeft in het raam van de werkzaamheden van de GEMIX-groep dergelijk onderzoek op de kuipen van onze centrales verricht. Het centrum doet dat tevens voor de Spaanse centrales, bepaalde Duitse centrales en de Argentijnse centrales. 60 % van de werkzaamheden vloeit voort uit contractueel onderzoek.
Het centrum heeft ook hulp verstrekt bij de ondersteuningsprogramma's van de Europese Commissie aan de centrales van de Oost-Europese landen. Er werd onderzoek verricht op de Bulgaarse centrales van Kozlodouy en op de Russische centrales van Balakovo en Kola. Uit het ongeval van Fukushima is gebleken dat met bepaalde risico's geen rekening is gehouden. Men kan dan niets anticiperen. Met welke natuurlijke risico's is geen rekening gehouden ? Wat onze centrales betreft, heeft spreker de indruk dat we vandaag alle mogelijke belangrijke risico's die men in onze streken kan verwachten in aanmerking hebben genomen. Hij meent echter dat we, gelet op de opwarming van het klimaat, ons misschien vragen moeten stellen over de eventuele gevolgen van een temperatuurstijging in onze streken tot boven wat de gemiddelde temperatuur wordt geacht. Kan bijvoorbeeld een sprong van tien graden een impact hebben ? Zullen onze streken als Andalusië worden ? Op termijn moeten we daaraan denken, mochten we nog centrales hebben wanneer een dergelijke temperatuursprong werkelijkheid wordt.
China heeft een heel ambitieus programma. Zelfs na Fukushima verklaarde het zijn installatieprogramma voor kerncentrales te willen voortzetten. Tegen 2020 moeten twintig reactoren worden gebouwd en tegen 2040 vijftig.
De eerste reactoren werden van bij ons geïmporteerd (Europa, USA, Canada). Het gaat dus om technologie die met onze normen werd gecertificeerd, aangezien bij certificatie de normen van het land van de producent worden gevolgd.
Voor een EPR zijn de normen Frans, voor een AP1000 zijn ze Amerikaans, voor een VVER zijn ze Russisch, voor een CANDU zijn ze Canadees. De certificatie van de machine op zich is één zaak, de exploitatievergunning in het milieu waarin ze zal worden gebouwd is er een andere. Welnu, die vergunning wordt afgegeven door de plaatselijke veiligheidsoverheid. Uiteraard steunen de standaarden van de veiligheidsoverheid, zoals het FANC bij ons, het IRSN in Frankrijk of het GRS in Duitsland op internationale teksten, meer bepaald op die van het Internationaal Atoomenergieagentschap in Wenen of de NRC, de Nuclear regulatory commission van de Verenigde Staten, de twee belangrijkste modellen waarop alle veiligheidsoverheden ter wereld terugvallen. In China is de US NRC het uitgangspunt.
De heer Morael heeft een vraag gesteld over de grafiek van de reserves. Men ziet er dat de geraamde conventionele reserves tussen 3,1 en 16 miljoen liggen. Het is dus die curve die men gaat doorbreken. Wat de exploitatie betreft, bevindt er zich bijvoorbeeld meer erts in het Marokkaanse fosfaat dan in de oceaan.
Indien men iets moet exploiteren, dan eerst dat erts, voor men de oceaan begint te filteren.
Met de technologie van vandaag zullen de bewezen reserves in 2100 uitgeput zijn. Met snelle reactoren kan die technologie veel duurzamer worden gemaakt. Vandaag gebruikt men de radio-isotoop uranium 235, die zich voor 0,7 % in natuurlijk uranium bevindt. 99,3 % van het uranium is dus onbruikbaar met de technologie van de waterreactoren.
In theorie is het heel eenvoudig. Indien men uranium 238 kan gebruiken, is de verbeteringsfactor 100 gedeeld door 0,7, of 142. Dat is het zuivere fysische potentieel.
We maken technologie; we gaan niet alles tot de laatste druppel gebruiken. Daarom zou het reeds een flinke prestatie zijn wanneer we tussen 50 en 100 keer meer energie halen uit dezelfde hoeveelheid uranium. Daartoe moeten we de technologische sprong maken die de huidige middelen niet bieden. Wanneer we die sprong willen maken, wanneer de samenleving beslist dat kernenergie een bijdrage kan leveren in de energiemix, meent spreker dat 2020 wat vroeg is. Een nieuwe technologie vergt een twintigtal jaar tussen het tijdstip waarop de beslissing wordt genomen en dat waarop de industrialisering begint.
We bevinden ons vandaag veeleer in een schema dat tot 2030 of 2040 loopt. We blijven steeds in de bewezen reserves, tegen een prijs van 10 dollar per kilogram U3O8. Hoe hoger de prijs, hoe hoger de curve.
De heer Morael heeft gevraagd of « Small is beautiful » een slogan is, dan wel een toegevoegde waarde. Wat is de impact ervan op het risico en het gevaar ?
Bij een extreem ongeval kan de reactorkern smelten. Het spreekt voor zich dat een kleine kern minder splijtstof bevat dan een grote kern. Nu is het moeilijker een kleine kern te laten smelten omdat het restvermogen 6 % van het totale vermogen bedraagt. De warmte die uit de unit moet worden gehaald is veel kleiner. Dat is het voordeel : men beperkt het risico op smelten alleen al door de grootte.
Het is veel gemakkelijker een natuurlijke omloop tot stand te brengen in een kleine infrastructuur dan in een vrij grote en complexe infrastructuur, waar het koelmiddel dat de warmte zal doen afnemen verschillende wegen kan volgen.
De vraag werd gesteld of meer en kleinere units beter zijn voor de veiligheid. Het is van fundamenteel belang dat we het zwaarste risico kunnen uitsluiten dankzij het design, anders blijft ook spreker sceptisch. Op het gebied van de technologie kan men met kleine units werken.
België heeft momenteel nog geen beslissing genomen over het lot van zijn hoog radioactief afval. De vertegenwoordigers van het NIRAS zijn het best geplaatst om over de geologische berging te spreken. Als vorser meent spreker dat die optie definitief is : men sluit af en vergeet. Indien men het afval wenst te recupereren of te bewaken, dan moet men beslissen of men ze onder- of bovengronds plaatst. Daar moet men de risicofactoren van evalueren.
Afval van nucleaire brandstof is hoog radioactief en blijft dat zeer lang. In ons land is een moratorium op opwerking afgekondigd. Slechts 690 ton van onze gebruikte brandstof werd opgewerkt. We hebben dus nog de mogelijkheid te kiezen voor een geavanceerde of op Europese schaal gedeelde opwerking. Dat geldt niet voor Frankrijk, dat is blijven opwerken.
Zoals de heer Vandenbroucke heeft gezegd, is het openen van verglaasde containers een waagstuk. Vandaag bewaart elk zijn afval in eigen land. Zou het niet rationeler zijn Europese opslagcentra te bouwen zodra de geesten daarvoor rijp zijn ? Ons verglaasd afval, dat niet zo talrijk is, kan dan worden overgebracht naar een centrum van een ander land, dat die optie heeft gemaakt. Het is een volstrekt realistische mogelijkheid.
De ontmanteling van de centrales produceert hoofdzakelijk afval met een korte of middellange halveringstijd. Het blijft gedurende 300 jaar radioactief. Naar menselijke maatstaf is dat lang, maar naar historische maatstaf is het kort.
Wat de fusie betreft, is er terecht gezegd dat daaruit voor 2050 geen energie zal worden gewonnen. Het ITER-project dat momenteel in Zuid-Frankrijk wordt uitgevoerd, zal niet dienen om elektriciteit te produceren maar om te bewijzen dat men meer energie kan winnen dan die welke men gebruikt heeft om het plasma te verwarmen. Het gaat om een opbrengst met factor 10. Die energie zal echter niet in elektriciteit worden omgezet.
Sommigen beweren dat kernenergie een overgangsenergie is, in afwachting van de « Graal » die dan de fusie moet zijn, maar spreker deelt die mening niet. Hij denkt dat het een vorm van energie is die beheerst moet worden en waarvan het productiepotentieel verscheidene duizenden jaren moet meegaan. Het loont de moeite niet hem gedurende 80 jaar te gebruiken en voor eeuwig problemen te veroorzaken.
Men moet zich wat die technologie betreft de hamvraag stellen : willen we een energiebron waardoor we de pijler van de fossiele brandstoffen kunnen afschaffen ? Zo ja, aan welke voorwaarden moet ze voldoen om die rol duurzaam te spelen ? Indien niet, dan stellen we niet de juiste vragen en kunnen we beter beslissen alles te sluiten en ons energieverbruik te verminderen. Maar zelfs wanneer we dat doen, lost dat het probleem op wereldschaal niet op.
Voor spreker is kernsplitsing geen overgangsenergie, noch een springplank. Hij heeft op de werkelijkheid van de hernieuwbare energie gewezen, die niet eens 1 % vertegenwoordigt van alle energiebronnen.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Peter VAN ROMPUY. | Frank VANDENBROUCKE. |
(1) Groep Gemix : Welke is de ideale energiemix voor België tegen 2020 en 2030 ? Eindverslag van 30 september 2009 (bron : www.economie.fgov.be).
(2) Zie : www.belspo.be.
(3) IAEA Nuclear Energy Series No NP-T-2.1 « Common User Considerations (CUC) by Developing Countries for Future Nuclear Energy Systems : Report of Stage 1 », mei 2009.