5-1245/1

5-1245/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

4 OKTOBER 2011


Wetsvoorstel tot uitbreiding en verduidelijking van het bijzonder opzet « seksuele uitbuiting » inzake mensenhandel

(Ingediend door de heer Bert Anciaux)


TOELICHTING


Al decennia lang bestrijdt onze rechtsstaat met prioriteit diverse vormen van georganiseerde en structurele criminaliteit. Juist de strak georganiseerde wijze waarop deze vormen van misdadigheid vorm kregen, maakt de aanpak ervan bijzonder moeilijk en complex. Een slagkrachtige bestrijding vereist een taaie, duurzame en permanente verfijning van de instrumenten, onder andere wetten, waarover een samenleving in deze context beschikt.

In dit kluwen van criminaliteit spelen mensensmokkel en de mensenhandel een heel specifieke rol. Het gaat hier over vormen van hedendaagse slavernij die in een globaliserende wereld voortdurend uitbreiden. Vaak vormt seksuele uitbuiting hierin een cruciaal aspect, waardoor deze vormen van misdadigheid tot de meest mensonterende mogen worden bestempeld. Juist daarom vraagt en krijgt de bestrijding ervan een hoge prioriteit, waardoor de bestaande wetgeving ook voortdurend wordt getoetst aan de snel wijzigende praktijken.

Tijdens verschillende hoorzittingen van de werkgroep Mensenhandel werd meermaals gewezen op een lacune in de definitie van mensenhandel, specifiek wanneer het gaat over seksuele exploitatie. De uitbuiting van een slachtoffer door een individu voor zichzelf, al dan niet met de hulp van een bemiddelaar, valt inderdaad niet onder de huidige omschrijving.

Op 2 februari 2010 onderstreepte de heer Frédéric Kurz, advocaat-generaal en hoofdcoördinator van het Expertisenetwerk Mensenhandel, in de werkgroep dat het gebruik van het woord « laten » in artikel 433quinquies, 1º, van het Strafwetboek een moeilijkheid oplevert (zie : Verslag « Mensenhandel » namens de Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden, uitgebracht op 4 mei 2010, stuk nr. 4-1631/1, p. 39-42). Dat artikel bepaalt : « Levert het misdrijf mensenhandel op, de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van een persoon, de wisseling of de overdracht van de controle over hem teneinde : 1º ten aanzien van deze persoon de misdrijven te laten plegen die bedoeld worden in de artikelen 379, 380, § 1 en § 4, en 383bis, § 1. »

De parlementaire voorbereiding voor de wet van 10 april 2005 stelde : « Met de woorden « de misdrijven te laten plegen » beoogt het ontwerp niet als zodanig de persoon die werft teneinde zelf een ander uit te buiten. Dergelijk gedrag wordt strafbaar gesteld in artikel 380 van het Strafwetboek. Een onderscheid moet evenwel worden gemaakt tussen de persoon die een ander uitbuit buiten het kader van mensenhandel en de uitbuiter die zich bevindt aan het einde van het netwerk en aldus heeft deelgenomen aan de mensenhandel. Deze laatste kan als mededader van het misdrijf mensenhandel worden vervolgd op grond van artikel 433quinquies (1) . »

Om te kunnen spreken van het misdrijf mensenhandel met het oog op seksuele exploitatie zoals bedoeld in artikel 433quinquies, 1, is in deze interpretatie dan ook vereist dat de exploitant de laatste schakel in een netwerk is. Wie bijgevolg aanwerft en zelf, dus los van enig netwerk, andermans seksualiteit of prostitutie exploiteert, kan worden gestraft op basis van artikel 380 van het Strafwetboek; in dat geval is van mensenhandel geen sprake.

Een beslissing van de correctionele rechtbank te Luik gaat in die zin (2) . De rechtbank weigerde in het haar voorgelegde geval de tenlastelegging mensenhandel aan te nemen omdat er nergens een netwerk in aanwezig was : « Reste que la traite des êtres humains ne vise pas en tant que tel celui qui recrute en vue d'exploiter lui-même autrui. Ce comportement est puni par l'article 380 du Code Pénal. Le texte de l'article 433quinquies du Code Pénal vise en réalité l'exploitant qui se situe au bout d'une filière (...). Il doit être question en quelque sorte d'une organisation, d'une association de personnes ayant pour but l'utilisation de personnes aux fins visées par la loi. Tel n'est nullement le cas en l'espèce. »

Die interpretatie dat de wettekst het bestaan van een netwerk zou impliceren als vereiste voor een misdrijf in de zin van artikel 433quinquies van het Strafwetboek, veroorzaakt een probleem.

Daarbij stelt zich de volgende cruciale vraag : wanneer moet de procureur des Konings dagvaarden op basis van artikel 380, dan wel op basis van artikel 433quinquies van het Strafwetboek, of nog op basis van die beide bepalingen ? Het antwoord op die vraag is immers van kapitaal belang voor de mogelijkheid om iemand het beschermingsstatuut van slachtoffer van mensenhandel toe te kennen, nu dat statuut kan leiden tot een onbeperkte verblijfsvergunning in België.

Tijdens de jaarlijkse vergadering van het expertisenetwerk mensenhandel, merkten de magistraten van het openbaar ministerie van Luik en Antwerpen op dat de voormelde interpretatie van artikel 433quinquies van het Strafwetboek niet in overeenstemming is met de tekst van die bepaling en al evenmin met de ratio legis van de wet.

Vooreerst verwijst het Belgische recht, zoals hiervoor werd aangegeven, in zijn definitie van mensenhandel naar een handeling en een oogmerk. Indien nu wordt aangenomen dat er ook een netwerk moet bestaan voor er sprake kan zijn van het misdrijf mensenhandel, dan voegt men voor de strafbaarstelling een extra voorwaarde toe. De tekst van de bepaling is niet gericht op de voorwaarde van een netwerk.

Voorts levert een dergelijke interpretatie uitermate aanvechtbare gevolgen op :

— primo, worden sommige situaties van mensenhandel niet langer als mensenhandel beschouwd, zodat de slachtoffers geen aanspraak kunnen maken op het beschermingsstatuut;

— secundo, zouden de Belgische slachtoffers, indien die interpretatie wordt gevolgd, als eersten uit de boot vallen. Hun aanwerving gebeurt immers niet in het buitenland, dus over het algemeen buiten een netwerk. In het merendeel van de gevallen echter is het in België dezelfde persoon die de slachtoffers aanwerft en exploiteert; welnu, precies om de tenlastelegging mensenhandel te kunnen aanwenden wanneer het slachtoffer een Belgische onderdaan is, heeft de wet van 10 augustus 2005 de strafbaarstelling van mensenhandel verplaatst van de wet van 15 december 1980 naar het Strafwetboek;

— tertio, ontstaat, volgens de redenering dat er zonder netwerk geen sprake is van mensenhandel, een fundamenteel onderscheid tussen seksuele exploitatie en sommige andere exploitatievormen. Artikel 433quinquies bevat het woord « laten » immers enkel in 1º en 2º, voor de seksuele exploitatie en de uitbuiting van de bedelarij. Aannemen dat enkel voor die exploitatievormen een netwerk vereist is om van mensenhandel te kunnen spreken, komt neer op het invoeren van een stelsel waarbij de slachtoffers van mensenhandel, afhankelijk van de door hen ondergane exploitatievorm, op verschillende wijze worden bejegend. Zo zou het slachtoffer van economische uitbuiting het beschermingsstatuut genieten zonder dat een netwerk moet worden vastgesteld, in tegenstelling tot het slachtoffer van seksuele exploitatie of van uitbuiting van bedelarij; de parketten zouden dan ook het oogmerk economische uitbuiting in aanmerking kunnen nemen, zelfs bij een persoon die in de seksindustrie aan het werk werd gezet. Het is niet uitgesloten dat het Grondwettelijk Hof daarover een prejudiciële vraag voorgelegd krijgt;

— quarto, impliceert het bestaan van een netwerk, in de bewuste interpretatie, per definitie het bestaan van een vereniging met het oogmerk om misdrijven te plegen (1) en/of van een criminele organisatie (2), hetgeen een verzwarende omstandigheid uitmaakt. Mensenhandel met het oog op seksuele exploitatie zou dan ook, in tegenstelling tot mensenhandel met een ander oogmerk, sowieso vaststaan als een misdrijf met een verzwarende omstandigheid.

Ook mevrouw Cathérine Collignon, eerste substituut bij het parket van Luik, onderlijnde op 24 februari 2010 voor de werkgroep Mensenhandel, dat de exploitatie niet per se binnen een netwerk moet gebeuren om te kunnen spreken van mensenhandel (p. 57-58 van het verslag). Volgens haar voegt de parlementaire voorbereiding zonder enige twijfel aan de tenlastelegging een extra voorwaarde toe. Op grond van artikel 433quinquies, § 1, kan het misdrijf zo slechts vastgesteld worden indien er twee personen aanwezig zijn, en er dus sprake is van een feitelijke vereniging, terwijl dit normaal gezien een verzwarende omstandigheid uitmaakt.

Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding stelde in het Jaarverslag van 2007 al dat in verschillende dossiers waarin het Centrum zich partij stelde, moest worden vastgesteld dat de huidige definitie inzake mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting niet alle uitbuitingsvormen omvat (zie aanbeveling 1, p. 101). Het Centrum heeft deze stelling ook in latere jaarverslagen bevestigd (zie bijvoorbeeld 2008 : aanbeveling 11) en vroeg dan ook dat de wet op dat punt wordt uitgebreid, zodat alle vormen van mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting strafbaar zouden worden gesteld.

De nieuwe Europese richtlijn inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers, die het eerdere kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad vervangt, schrijft ook duidelijk voor dat uitbuiting ten minste prostitutie van anderen en andere vormen van seksuele uitbuiting omvat. Ook de nieuwe richtlijn maakt dus geen onderscheid naar gelang het al dan niet bestaan van een netwerk.

Dit wetsvoorstel heeft tot doel tegemoet te komen aan de unanieme kritiek van specialisten allerhande en stelt daarom een uitbreiding voor van de definitie van seksuele exploitatie in de huidige regelgeving. Het gebruikt daarvoor de terminologie van de recente Europees richtlijn (« andere vormen van seksuele exploitatie »), zonder daarbij te raken aan de verworvenheden en de duidelijkheid in het Belgisch recht (de verwijzing naar de artikelen 379, 380, § 1 en § 4, en 383bis, § 1 Sw.) en breidt het toepassingsgebied van mensenhandel uit tot persoonlijke seksuele exploitatie (zowel « plegen » als « laten plegen »).

Bert ANCIAUX.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 433quinquies, § 1, van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2005, wordt de bepaling onder 1º vervangen als volgt :

« 1º ten aanzien van deze persoon de misdrijven te plegen of te laten plegen die bedoeld worden in de artikelen 379, 380, § 1 en § 4, en 383bis, § 1, of deze persoon op een andere wijze seksueel te exploiteren; ».

22 juni 2010.

Bert ANCIAUX.

(1) Memorie van toelichting, Stuk nr. 51-1560/00, pp. 18 en 19.

(2) Corr. Luik, 11 februari 2009, Araceli.