5-1209/1

5-1209/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

8 SEPTEMBER 2011


Wetsvoorstel houdende verstrenging van de toegangsvoorwaarden tot de economische-werkloosheidsregeling voor bedienden

(Ingediend door de heer Jacky Morael c.s.)


TOELICHTING


Krachtens de recent aangenomen wet van 12 april 2011 (1) is de tijdelijke collectieve regeling van volledige of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor bedienden (beter bekend onder de benaming « economische-werkloosheidsregeling voor bedienden ») toegankelijk voor alle « ondernemingen in moeilijkheden » die gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst die werd gesloten in het paritair comité dan wel in de onderneming zelf, of door een ondernemingsplan.

De omschrijving van een « onderneming in moeilijkheden » is vervat in artikel 77/1, § 4, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, ingevoegd bij de voormelde wet van 12 april 2011, en luidt als volgt :

— de onderneming « met een substantiële daling van minimum 10 % van de omzet of de productie in één van de vier kwartalen voorafgaand aan de aanvraag tot invoering van de regeling (...) vergeleken met hetzelfde kwartaal van het jaar 2008;

— de onderneming die, tijdens het kwartaal voorafgaand aan het kwartaal tijdens hetwelk de aanvraag wordt betekend, « een aantal dagen tijdelijke werkloosheid wegens economische redenen voor werklieden kent van ten minste 10 % van het globaal aantal aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid aangegeven dagen;

— de onderneming « met een substantiële daling van de bestellingen van minimum 10 % in één van de vier kwartalen voorafgaand aan de aanvraag tot invoering van de regeling (...) vergeleken met hetzelfde kwartaal van het jaar 2008.

De economische-werkloosheidsregeling voor bedienden, zoals omschreven in sommige bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, ingevoegd bij de voormelde wet van 12 april 2011, bestendigt in feite een maatregel die voor het eerst werd genomen bij de wet van 19 juni 2009 (2) op het hoogtepunt van de economische crisis, met het argument dat een aantal ingevolge de financiële crisis bedreigde banen niet verloren mocht gaan. Destijds was die maatregel bedoeld als een overgangsmaatregel, zoals duidelijk blijkt uit de memorie van toelichting van die wet : « Deze regeling, die onontbeerlijk is geworden als gevolg van de economische crisis, is evenwel slechts van tijdelijke aard. » (3) .

Voorts was het begrip « onderneming in moeilijkheden » strikter opgevat dan dat waarvoor uiteindelijk werd geopteerd in het kader van de permanente economische-werkloosheidsregeling voor bedienden. In de voormelde memorie van toelichting wordt immers het volgende aangegeven : [Door de omschrijving van het begrip « onderneming in moeilijkheden »] (...) wordt het voordeel van de maatregel beperkt tot de ondernemingen die werkelijk getroffen zijn door de gevolgen van de huidige crisis. Om de werkelijkheid van deze moeilijkheden vast te stellen worden er twee referentiepunten voorgesteld : hetzij een belangrijke daling (20 % vergeleken met hetzelfde kwartaal van (...) [2008]) van het zakencijfer of de productie, hetzij een belangrijke toevlucht (ten minste 20 % van het totaal aantal dagen dat wordt aangegeven aan de RSZ) tot de regeling van tijdelijke werkloosheid voor de werklieden. » (4) .

Twee jaar later moet worden erkend dat de maatregel tot instelling van de mogelijkheid van tijdelijke economische werkloosheid voor bedienden daadwerkelijk heeft bijgedragen tot het behoud van de werkgelegenheid tijdens de crisis. Desondanks kan men zich terecht afvragen of het relevant is die maatregel te bestendigen, en a fortiori de criteria waaraan de ondernemingen voortaan moeten voldoen om op die regeling een beroep te kunnen doen, neerwaarts bij te stellen.

De huidige — gewijzigde — economische context is minder ongunstig voor de ondernemingen. In dat verband rijzen vragen bij de mogelijke buitenkanseffecten van die regeling voor bepaalde ondernemingen die niet echt in moeilijkheden verkeren, maar die desondanks voldoen aan de wettelijk bepaalde criteria.

Door de kosten deels naar de gemeenschap door te schuiven, en tegelijk de bedienden bijvoorbeeld voor te stellen het werk op vier in plaats van op vijf dagen te verrichten, kunnen de ondernemingen hun winst onrechtmatig opdrijven, evenwel zonder dat zulks de werkgelegenheid ten goede komt. Voorts leidt die maatregel voor de overheidsfinanciën tot aanzienlijke kosten (35 miljoen euro voor 2010, zoals aangegeven in de stukken die de minister van Werk heeft voorgelegd bij de verlenging van de crisismaatregelen halfweg 2010).

Ten slotte maakt die maatregel de arbeidsmarkt nog flexibeler, terwijl die reeds uiterst flexibel is. Hoe dan ook menen de indieners van dit wetsvoorstel dat de criteria om na te gaan of een onderneming al dan niet in moeilijkheden verkeert, en of de bedienden van die onderneming dus al dan niet in aanmerking komen voor de economische-werkloosheidsregeling, op zijn minst moeten worden aangepast, gepreciseerd en verstrengd. Met betrekking tot de substantiële daling van de omzet, van de productie dan wel van de bestellingen, alsook met betrekking tot het aanzienlijke aantal dagen tijdelijke werkloosheid van de werklieden, stellen de indieners van dit wetsvoorstel derhalve voor gewoon terug te vallen op de criteria van de voormelde wet van 19 juni 2009. Die wet bepaalde dat de omzet, het productievolume of de bestellingen met minstens 20 % (en niet 10 %) moest zijn gedaald, en dat het aantal dagen tijdelijke werkloosheid wegens economische redenen voor werklieden ten minste 20 % (in plaats van 10 %) van het totale aantal aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid aangegeven dagen moest bedragen, vooraleer de ondernemingen een beroep konden doen op de economische werkloosheidsregeling voor bedienden.

Bovendien voorziet dit wetsvoorstel in een wijziging van het referentiejaar voor de berekening van de « substantiële daling » van de omzet, de productie of de bestellingen. Het is immers absurd eindeloos het jaar 2008, het jaar vóór de crisis is losgebarsten, als referentiejaar te behouden.

In de huidige stand van zaken komen de bedienden van ondernemingen waarvan de omzet, de bestellingen of de productie gedaald is/zijn ten aanzien van het boekjaar 2008, in aanmerking voor de economische-werkloosheidsregeling, ook als die ondernemingen momenteel groeien of aanzienlijke winst boeken (dat is onder meer het geval voor een onderneming als Carrefour, die nu opnieuw winst maakt, nadat ze een deel van haar winkels heeft verkocht en veel mensen heeft ontslagen).

In dat geval wordt de winst gemaximaliseerd ten koste van de sociale zekerheid, die het, gezien de algemene economische en sociale context, reeds hard te verduren heeft. Daarom stellen de indieners van dit wetsvoorstel voor als referentiejaar het jaar te hanteren dat voorafgaat aan de door de onderneming ingediende aanvraag tot invoering van de economische-werkloosheidsregeling voor bedienden. Het ligt immers in de bedoeling nauwer aan te sluiten bij de economische realiteit van de betrokken onderneming.

Bovendien ondergaan niet alle sectoren de structurele of de conjuncturele economische schommelingen op dezelfde manier. Het statuut van « onderneming in moeilijkheden » mag dus alleen op sectoraal niveau worden verleend, op grond van overeenkomsten die in de paritaire comités worden gesloten. Die paritaire comités zijn immers het best geplaatst om de specifieke behoeften van de sector in het algemeen in te schatten en maatregelen inzake tijdelijke werkloosheid om economische redenen te nemen.

Dit wetsvoorstel strekt er derhalve toe de toegang tot de economische-werkloosheidsregeling voor bedienden te beperken tot de « ondernemingen in moeilijkheden » die gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst die in het paritair comité is gesloten.

Aldus zal een « onderneming in moeilijkheden » alleen in geval van een sectoraal akkoord een beroep kunnen doen op de economische-werkloosheidsregeling voor bedienden.

Dankzij die bijsturingen wordt voorkomen dat die economische-werkloosheidsregeling voor bedienden onrechtmatig en bovenmatig wordt aangewend, kunnen de overheidsmiddelen worden besteed aan de ondernemingen die zulks het meest nodig hebben, houdt men de kosten voor de sociale zekerheid binnen de perken, en wordt voorkomen dat onrechtmatige buitenkanseffecten ontstaan.

TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Artikel 2

Artikel 2 bepaalt dat alleen « ondernemingen in moeilijkheden » die gebonden zijn aan een collectieve arbeidsovereenkomst die uitsluitend in het paritair comité werd gesloten, een beroep kunnen doen op de economische-werkloosheidsregeling voor bedienden.

Verder bepaalt dit artikel dat de daling van de omzet/van het productievolume, de toename van het beroep op werkloosheid wegens economische redenen voor werklieden, of de daling van de bestellingen, vereist om het recht op economische werkloosheid voor bedienden te doen ontstaan, 20 % moet bedragen in plaats van 10 %.

Bovendien wijzigt artikel 2 het referentiejaar ten opzichte waarvan de « substantiële daling » van de omzet, de productie en de bestellingen wordt berekend. Onderhavig artikel strekt ertoe om als referentiejaar het jaar te nemen dat voorafgaat aan de aanvraag van de onderneming die een beroep wenst te doen op de economische-werkloosheidsregeling voor bedienden.

Artikelen 3 tot 5

De artikelen 3 tot 5 voorzien in de noodzakelijkerwijze sectorale begeleiding van de economische werkloosheid voor bedienden.

Jacky MORAEL.
Cécile THIBAUT.
Mieke VOGELS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 77/1 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, ingevoegd bij de wet van 12 april 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1. paragraaf 2, 2º, wordt opgeheven;

2. paragraaf 2, 3º, wordt opgeheven;

3. in paragraaf  2, 4º, dat paragraaf  2, 2º, wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

a. het eerste en het tweede lid worden opgeheven;

b. in het derde lid, dat het eerste lid wordt, worden de woorden « en de ondernemingsplannen bepaald in de punten 1º tot 4º » weggelaten;

4. paragraaf 3 wordt opgeheven;

5. paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt :

« § 4. Onder onderneming in moeilijkheden wordt begrepen :

1. de onderneming, in de zin van de juridische entiteit, met een substantiële daling met minimum 20 % van de omzet of de productie in één van de vier kwartalen voorafgaand aan de eerste maal dat gebruik werd gemaakt van de vermindering van de arbeidsprestaties om de crisis het hoofd te bieden, vergeleken met hetzelfde kwartaal van het jaar voordien; als deze daling niet voortvloeit uit het laatste kwartaal voorafgaand aan de eerste maal dat gebruik werd gemaakt van de vermindering van de arbeidsprestaties om de crisis het hoofd te bieden, dan moet de dalende trend worden bevestigd in het of de daaropvolgende kwarta-(a)l(en) voorafgaand aan de eerste maal dat gebruik werd gemaakt van de vermindering van de arbeidsprestaties om de crisis het hoofd te bieden. Als bewijs van de daling in de omzetcijfers wordt de btw-aangifte van de betreffende kwartalen als bijlage toegevoegd.

De substantiële daling met 20 % van de productie moet :

(a) betrekking hebben op de volledige productie van de onderneming;

(b) verkregen worden door een weging die rekening houdt met de belangrijkheid van de diverse producten in het productieproces, en aanleiding geven tot een daaraan gerelateerde daling van de productieve arbeidsuren van de werknemers;

(c) bewezen worden door de indiening van een dossier dat, naast de btw-aangiften van alle betreffende kwartalen, ook documenten bevat die de vereiste daling inzake productie aantonen en die de gevolgde berekeningswijze toelichten, zoals boekhoudkundige stukken en verslagen bezorgd aan de ondernemingsraad.

2. de onderneming, in de zin van de technische bedrijfseenheid bedoeld in artikel 14 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven of van de juridische entiteit of van de vestigingseenheid in de zin van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, die, tijdens het kwartaal voorafgaand aan het kwartaal tijdens hetwelk het formulier bedoeld bij artikel 77/3 wordt betekend, kampt met een aantal dagen tijdelijke werkloosheid om economische redenen voor de arbeiders, ten belope van ten minste 25 % van het totale aantal aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid aangegeven dagen.

3. de onderneming, in de zin van de juridische entiteit, met een substantiële daling van de bestellingen met minimum 20 % in één van de vier kwartalen voorafgaand aan de eerste maal dat gebruik werd gemaakt van de vermindering van de arbeidsprestaties om de crisis het hoofd te bieden, vergeleken met hetzelfde kwartaal van het jaar voordien; als deze daling niet voortvloeit uit het laatste kwartaal voorafgaand aan de aanvraag tot invoering van de regeling bedoeld in dit hoofdstuk, dan moet de dalende trend worden bevestigd in het of de daaropvolgende kwarta(a)l(en) voorafgaand aan de aanvraag tot invoering van de regeling bedoeld in dit hoofdstuk.

De substantiële daling met 20 % van de bestellingen moet :

(a) betrekking hebben op alle bestellingen van de onderneming;

(b) verkregen worden door een weging die rekening houdt met de belangrijkheid van de diverse bestellingen, en aanleiding geven tot een daaraan gerelateerde daling van de productieve arbeidsuren van de werknemers;

(c) bewezen worden door de indiening van een dossier dat, naast de indicatieve btw-aangiften van alle betreffende kwartalen, ook alle documenten bevat die de vereiste daling inzake bestellingen aantonen en die de gevolgde berekeningswijze toelichten, zoals boekhoudkundige stukken en verslagen bezorgd aan de ondernemingsraad. »;

6. paragraaf 5 wordt opgeheven;

7. paragraaf 6 wordt opgeheven.

Art. 3

In artikel 77/2 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 12 april 2011, worden de woorden « of een ondernemingsplan bedoeld in afdeling 1 van dit hoofdstuk » weggelaten.

Art. 4

In artikel 77/4, § 7, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 12 april 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1. in het derde lid worden de woorden « of door het ondernemingsplan zoals voorzien in afdeling 1 van dit hoofdstuk » weggelaten;

2. in het vierde lid worden de woorden « of, bij ontstentenis van dergelijke collectieve overeenkomst, aan het minimumbedrag voorzien door of krachtens dit artikel 51 » weggelaten;

3. het vijfde lid wordt opgeheven.

Art. 5

In artikel 77/7, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 12 april 2011, worden de woorden « de in afdeling 1 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomsten of ondernemingsplan » vervangen door de woorden « de collectieve arbeidsovereenkomsten ».

13 juli 2011.

Jacky MORAEL.
Cécile THIBAUT.
Mieke VOGELS.

(1) Wet van 12 april 2011 houdende aanpassing van de wet van 1 februari 2011 houdende verlenging van de crisismaatregelen en uitvoering van het interprofessioneel akkoord, en tot uitvoering van het compromis van de regering met betrekking tot het ontwerp van interprofessioneel akkoord (Belgisch Staatsblad van 28 april 2011).

(2) Wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis.

(3) DOC 52 2003/001, blz. 12.

(4) Ibidem, blz. 8 en 9.