5-1105/1

5-1105/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

14 JUNI 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 198 van het wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 teneinde het overmatig gebruik van variabele bezoldigingen te ontmoedigen

(Ingediend door mevrouw Vanessa Matz)


TOELICHTING


Nu de bedrijven, en vooral de banken, opnieuw winst maken, wat uiteraard lovenswaardig is, lijkt het alsof sommigen daarvan gebruik willen maken om terug te keren tot de oude praktijken die net geleid hebben tot deze economische en financiële crisis zonder voorgaande, namelijk het toekennen van buitensporige variabele bezoldigingen, de zogenaamde bonussen. Dat bezoldigingsbeleid is ongehoord, want het heeft ernstige gevolgen gehad voor de Belgische Staat en voor onze burgers, omdat het aanzet tot speculatie en onbezonnen risico's, met de dramatische gevolgen die ons welbekend zijn.

Ten tijde van de financiële crisis moesten immers dringend reddingsplannen worden uitgewerkt, die geleid hebben tot verschillende beslissingen, in de vorm van het nemen van participaties, het toekennen van leningen en bankgaranties, en zelfs het opkopen van toxische kredieten, waarvoor de belastingplichtige uiteraard moet betalen. Die maatregelen hadden ernstige gevolgen voor de Belgische overheidsschuld (1) .

Het is natuurlijk niet waar dat dit reddingsplan volledig door de burger moet worden betaald, maar het is evenmin waar dat dit plan niets zal kosten, en zelfs winst zal opleveren. Ook al leent een Staat of zelfs de Europese Unie geld, zelfs tegen een lage interest om een bank of een Staat te redden, dan nog zullen de miljoenen interesten elk jaar ten laste vallen van de begroting. In zijn jongste rapport zegt het Rekenhof dat België 904 miljoen euro interesten zal moeten betalen op de leningen die tussen september 2008 en augustus 2010 moesten worden aangegaan om de financiële sector te redden (2) . De overheid was uiteraard enigszins verplicht de noodlijdende banken en Staten te redden om ergere economische rampen te voorkomen, maar door de dringende omstandigheden waarin deze reddingsplannen werden uitgewerkt, kon de werking van de economie en de financiering ervan niet ter discussie worden gesteld (3) . Dit voorstel wil praktijken, die in het verleden nadelig zijn gebleken, een halt toeroepen, en meer specifiek de toekenning van onevenredige bonussen, die juist omdat ze afhangen van de prestaties van het bedrijf aanzetten tot speculatief gedrag en het nemen van onbezonnen risico's.

BESPREKING VAN DE ARTIKELEN

Artikel 2

A. Het toepassingsgebied ratione personae

Het toepassingsgebied rationae personae van dit voorstel strekt zich uit tot de werknemers en bedrijfsleiders, categorieën die respectievelijk worden gedefinieerd in de artikel 31 en 32 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

Wat de werknemers betreft, wenst de indiener deze categorie op te nemen om het leidinggevend personeel te onderwerpen aan het voorgestelde nieuwe belastingstelsel, en zo te voorkomen dat bonussen die worden toegekend aan bezoldigde personen die in het directiecomité zitting hebben maar geen bestuurders zijn, ontsnappen aan de belastingheffing in geval van misbruik. Het leidinggevend personeel is een andere categorie dan de kaderleden in het sociaal recht (dit onderscheid wordt gemaakt tijdens sociale verkiezingen) : het betreft de personen belast met het dagelijks bestuur van de onderneming, die gemachtigd zijn om de werkgever te vertegenwoordigen en te verbinden, alsmede de personeelsleden, onmiddellijk ondergeschikt aan die personen, wanneer zij eveneens opdrachten van dagelijks bestuur vervullen (4) .

Wat het begrip bedrijfsleider betreft, wordt verwezen naar artikel 32 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Volgens deze bepaling zijn bedrijfsleiders natuurlijke personen die een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of een gelijksoortige functie uitoefenen; of personen die in de vennootschap een leidende functie of een leidende werkzaamheid van dagelijks bestuur, van commerciële, financiële of technische aard, uitoefenen buiten een arbeidsovereenkomst.

De wet maakt dus een onderscheid tussen twee categorieën bedrijfsleiders. De eerste categorie heeft betrekking op alle personen die een mandaat uitoefenen in ongeacht welke rechtspersoon, ongeacht het feit of die al dan niet onderworpen is aan de vennootschapsbelasting. De begrippen bestuurder, zaakvoerder en vereffenaar hebben dezelfde draagwijdte als in het handelsrecht. De personen die onbezoldigd een ambt van bestuurder, zaakvoerder of vereffenaar van een VZW uitoefenen zijn evenwel niet gelijkgesteld met bedrijfsleiders, behalve wat de regeling van herkwalificatie van onroerende inkomsten betreft.

De tweede categorie van bedrijfsleiders is recenter. Om daarvan deel uit te maken moeten de betrokkenen aan drie voorwaarden voldoen : ze moeten in de vennootschap een leidende werkzaamheid of een leidende functie uitoefenen van dagelijks bestuur, van commerciële, technische of financiële aard, buiten een arbeidsovereenkomst. In tegenstelling tot de eerste categorie preciseert de wet hier dat de werkzaamheid moet worden uitgeoefend in een vennootschap die onderworpen is aan de vennootschapsbelasting.

De bestanddelen van de bezoldiging van bedrijfsleiders, zijn opgesomd in artikel 32, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen en bevatten onder meer vaste of veranderlijke tantièmes, zitpenningen, emolumenten en alle andere sommen toegekend door vennootschappen, andere dan dividenden of terugbetalingen van eigen kosten van de vennootschap.

Er zij aan herinnerd dat het attractiebeginsel een beginsel is volgens hetwelk alle beroepsinkomsten die een bedrijfsleider ontvangt van de vennootschap waarin hij zijn mandaat of zijn functie uitoefent, moeten worden beschouwd als bedrijfsleidersbezoldiging, en zulks ongeacht de aard van de door de bedrijfsleider ontvangen inkomsten. Dat beginsel is evenwel niet van toepassing op de beroepsinkomsten van de werknemers die een onbezoldigd mandaat uitoefenen in de vennootschap, bijvoorbeeld het leidinggevend personeel. Zoals hierboven is uiteengezet, is dat de reden waarom werknemers in het toepassingsgebied rationae personae van het voorstel moeten worden opgenomen (5) .

Het is overigens evident dat de handelsvertegenwoordigers van deze regeling moeten worden uitgesloten. De handelsvertegenwoordiger is een werknemer die zich ertoe verbindt, onder het gezag van een werkgever en tegen loon, cliënteel op te sporen en te bezoeken met het oog op het onderhandelen over en het doen van zaken. Het is welbekend dat dit beroep gekenmerkt wordt door variabele bezoldigingen die dikwijls meer bedragen dan de gewaarborgde bezoldiging. Dat beroep wordt in dit voorstel dus uitgesloten van de nieuwe regeling, om discriminatie te voorkomen die erin zou bestaan dat in essentie verschillende situaties op gelijke wijze worden behandeld. Er wordt dan ook voorgesteld voor dit beroep te verwijzen naar titel IV van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, die betrekking heeft op de handelsvertegenwoordigers.

B. De voorgestelde belastingregeling

De belastbare winst van een vennootschap wordt bepaald door het verwezenlijken van acht handelingen die beschreven zijn in de artikelen 74 tot 79 van het besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Die winst bestaat onder andere uit de verworpen uitgaven, namelijk de geboekte lasten (met uitzondering van de abnormale en goedgunstige voordelen) die op fiscaal gebied geheel of gedeeltelijk worden verworpen. Artikel 74 van het bovengenoemde besluit noemt bijvoorbeeld als verworpen uitgaven de niet als beroepskosten aftrekbare bedragen. Op het gebied van de vennootschapsbelasting maken die uitgaven echter deel uit van een specifieke opsomming in artikel 198 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Bijgevolg zal de invoering van een bepaling betreffende de variabele bezoldigingen zoals bepaald in dit voorstel het mogelijk maken de genoemde bezoldigingen, die meer bedragen dan zes maal de vaste gewaarborgde maandbezoldiging van een bedrijfsleider, te beschouwen als niet aftrekbaar voor de vennootschap en onder te brengen bij de belastbare winst.

Nu zijn de variabele beroepsbezoldigingen die door een bedrijf worden betaald aan de bedrijfsleiders ongeacht de hoedanigheid ervan voor hen belastbaar, via het attractiebeginsel (zie hoger), maar aftrekbaar in de vennootschapsbelasting ingevolge artikel 52,3º van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (door toepassing van artikel 183 van hetzelfde Wetboek) Hetzelfde stelsel geldt voor bezoldigde werknemers.

Op fiscaal vlak betekent dit wetsvoorstel dus dat de vennootschap niet langer een bonus van meer dan 50 % van de vaste bezoldiging (gegarandeerd door de arbeidsovereenkomst, of de lastgevingovereenkomst in de hoedanigheid van beheerder of gerant) die ze betaalt aan de bedrijfsleider, kan aftrekken van de vennootschapsbelasting.

Er kan een vergelijking worden gemaakt met de huidige regeling van de werkgeversbijdragen in de aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood, namelijk de bijdragen voor een in België gevestigde groepsverzekering die betaald worden aan een verzekeringsmaatschappij of een voorzorgskas (VZW) (6) . De vermelde bijdragen die door de werkgever worden gestort, zijn voor hem in principe fiscaal aftrekbare beroepskosten indien ze betrekking hebben op bezoldigingen van bezoldigde werknemers en zelfstandige bedrijfsleiders, als ze voldoen aan de voorwaarden van artikel 59 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en artikel 35, § 2, eerste lid, van het uitvoeringsbesluit dat bepaalt dat de genoemde bijdragen « slechts van de belastbare inkomsten mogen worden afgetrokken gedurende de normale duur van de beroepswerkzaamheid van elke werknemer en in zover zij, per werknemer toekenningen vestigen die, winstdeelnemingen inbegrepen, gelijk staan met een jaarrente waarvan het bedrag, aangevuld met het wettelijk pensioen, niet hoger is dan 80 pct. van de normale brutojaarbezoldiging van de werknemers tijdens het betreffende jaar, vermenigvuldigd met een breuk met als teller het in de onderneming werkelijk gepresteerde en het er nog te presteren aantal jaren van de normale duur van de beroepswerkzaamheid en als noemer het aantal jaren van de normale duur van de beroepswerkzaamheden ». Indien die begrenzing van 80 pct overschreden wordt, worden de bijdragen door de belastingadministratie beschouwd als verworpen uitgaven. Die regel van 80 pct moet elk jaar worden gecontroleerd, rekening houdend met de bezoldiging van de werknemer voor het betrokken jaar. Dit voorstel wenst eveneens een verhouding jaarlijkse vaste bezoldiging — variabele bezoldiging in te voeren, met een identieke sanctie wanneer het maximumbedrag wordt overschreden.

Artikel 3

Voorgesteld wordt de tekst in werking te laten treden vanaf het aanslagjaar 2013. De bonussen van het aanslagjaar 2011 werden immers reeds gestort op basis van de bezoldigingsregels van 2010. Om de rechtszekerheid te vrijwaren is het aangewezen de tekst in werking te laten treden vanaf het aanslagjaar 2013.

Vanessa MATZ.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 198 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, laatst gewijzigd bij de wet van 23 december 2009, wordt aangevuld met de bepaling onder 15º, luidende :

« 15º de jaarlijkse variabele bezoldiging van een werknemer of een bedrijfsleider, die een bedrag van zes maal de vaste gewaarborgde maandbezoldiging overschrijdt, met uitzondering van de variabele bezoldigingen die in het kader van een arbeidsovereenkomst voor handelsvertegenwoordiger, als bedoeld in titel IV van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, worden betaald. »

Art. 3

Deze wet treedt in werking vanaf het aanslagjaar 2013.

30 maart 2011.

Vanessa MATZ.

(1) Zie het 167e boek van het Rekenhof, meer bepaald het hoofdstuk met betrekking tot de follow-up van de financiële crisis, blz. 336 en volgende.

(2) Ibidem, blz. 362

(3) L. Roland, « Qu'a couté la crise aux citoyens », Financité, maart 2011, te raadplegen op website http:/www.financite.be/s-in-former/bibliothèque, fr; 11,3,2,1, 2976. html.

(4) Zie artikel 4, 4o van de wet van 4 december 2007 betreffende de sociale verkiezingen van het jaar 2008 (stuk Kamer, nr. 52 257).

(5) Zie J-P Bours, « Heurs et malheurs du principe d'attraction (Tema con variazoni) », in P.F. Coppens, L'entreprise face au droit fiscal belge, Volume 2, Larcier, 2010, blz. 32 e.v.

(6) Zie Doyen, Les pensions complémentaires en pratique. Kluwer, 2010, blz. 293 e;v.; L. Deklerck, Manuel pratique d'impôt des sociétés, Larcier, 2009, blz. 194 e.v.