5-874/1

5-874/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

18 MAART 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, met het oog op een wettelijke omkadering van het uitoefenen van het stakingsrecht door de personeelsleden van de strafinrichtingen

(Ingediend door mevrouw Vanessa Matz)


TOELICHTING


1. De strafinstellingen zijn al vele jaren regelmatig het toneel van sociale acties die een groot deel van het personeel mobiliseren en het werk stilleggen, soms voor langere tijd.

Deze acties komen voort uit een diepe ontevredenheid van de penitentiaire beambten, zowel met de omstandigheden waarin de gevangenen die zij bewaken worden opgesloten als met de arbeidsomstandigheden — die beide trouwens nauw met elkaar verbonden zijn.

Deze acties maken duidelijk dat de hervorming van ons gevangenisbeleid zeker moet worden voortgezet, net als de algemene hervorming van het strafbeleid in België, om zo van onze gevangenissen plaatsen te maken waar het verblijf en het werk menselijker zijn.

Diezelfde acties werpen ook vragen op inzake de gevolgen voor het leven in de gevangenis en voor het leven in de hele samenleving. Dit wetsvoorstel moet in deze context gezien worden.

2. Het stakingsrecht is een fundamenteel recht dat door meerdere internationale instrumenten gewaarborgd wordt. Het wordt bekrachtigd door het Europees Sociaal Handvest van 18 oktober 1961 en het herziene Europees Sociaal Handvest van 3 mei 1996 (artikel 6.4). Het is ook opgenomen in het Internationaal Verdrag inzake de economische, sociale en culturele rechten van 15 mei 1981 (artikel 8, § 1, d) en in het Verdrag nr. 87 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht (1948) dat in zijn artikel 3.1. het recht erkent van werknemers- en werkgeversorganisaties om hun activiteiten te organiseren en hun actieprogramma uiteen te zetten.

Maar toch is het stakingsrecht geen absoluut recht. Het kan worden beperkt, zolang de beperkingen aan bepaalde voorwaarden beantwoorden. De teksten waarin het stakingsrecht wordt bevestigd, herinneren daar ook aan. Het Europees Sociaal Handvest (artikel 31.1) en het herziene Europees Sociaal Handvest (artikel E.1.) vermelden bijvoorbeeld dat het stakingsrecht — net als de andere in het Handvest genoemde rechten — beperkingen kan ondergaan « welke bij de wet zijn voorgeschreven en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en voor de bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de goede zeden. »

Het is wel zo dat het feit dat arbeiders het werk neerleggen, in welke sector ook, voor min of meer grote problemen zorgt. Het sector van de strafinrichtingen ontsnapt niet aan de regel. Iedere werkonderbreking vanwege de gevangenisbeambten leidt tot grote problemen.

Het veronderstelt dat er maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de meest essentiële taken in de gevangenis toch worden uitgevoerd. In België bestaan die maatregelen er meestal in de politie in te schakelen. De politieagenten worden opgeroepen om een minimumdienst in de strafinrichting te verzekeren.

Zij hebben echter niet de nodige opleiding om de rol van gevangenisbeambte op zich te nemen. Ze riskeren dus, nog meer dan de eigenlijke beambten, verstrooid te zijn of fouten te maken.

Overigens dienen er dan een groot aantal agenten te worden opgeroepen. Een paar politieagenten volstaan niet om de gevangenis minimaal draaiende te houden. Tijdens een staking zijn er dus veel politieagenten niet in staat om hun gewone politietaken buiten de gevangenis uit te voeren : het oproepen van politieagenten om stakende penitentiaire beambten te vervangen kan dus gevolgen hebben voor de samenleving in haar geheel.

Een werkonderbreking van penitentiaire beambten heeft wel rechtstreeks gevolgen voor de omstandigheden waarin de gevangenen in de instelling verblijven.

De gevangenen zijn totaal van die beambten afhankelijk voor hun voeding en verzorging, dus voor de essentiële elementen in hun bestaan. Tijdens een staking, wanneer de penitentiaire beambten vervangen worden door een aantal politieagenten die minder talrijk zijn dan de bewakers, bestaat het risico dat de maaltijden niet tijdig aankomen, of dat de gevangenen niet worden verzorgd zoals het hoort.

Door de staking moeten de gevangenen bovendien in hun cel blijven. In sommige instellingen weigert de politie de gevangenen te luchten.

De betrokkenen hebben dan ook geen contact met de buitenwereld (bezoek, post, telefoon), en krijgen geen beweging, ontspanning of opleiding. Er wordt zelfs niet gegarandeerd dat het douchen wordt georganiseerd — met de gevolgen die men zich kan indenken voor de hygiëne. Dit brengt veel spanning mee onder de gevangenen.

Om dezelfde reden kunnen gevangenen verstoken blijven van contact met hun advocaat, of niet worden overgebracht naar de strafgerechten wanneer zij aanwezig moeten zijn, wat betekent dat hun recht op verdediging wordt geschonden. In dezelfde lijn kunnen de verplaatsingen die nodig zijn in het kader van het onderzoek met betrekking tot de aangehouden maar nog niet veroordeelde beklaagde (voor ondervraging door de onderzoeksrechter bijvoorbeeld) belet worden, waardoor de voorlopige hechtenis weer langer wordt en het vermoeden van onschuld in het gedrang komt.

3. In het licht van die bedenkingen vindt de indiener van dit wetsvoorstel dat er absoluut maatregelen moeten worden genomen waardoor het stakingsrecht van de werknemers van de strafinrichtingen omkaderd wordt.

Zij stelt voor deze maatregelen in te voegen in de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, die dé referentietekst is met betrekking tot het gevangeniswezen in België. Zij stelt meer bepaald voor deze maatregelen onder te brengen in titel II (« Basisbeginselen »), hoofdstuk I (« Algemene Basisbeginselen ») van deze wet, aangezien ze tot doel hebben de essentiële regels die in deze wet vervat liggen te doen naleven, in het belang van de gevangenen.

De overwogen maatregelen vloeien grotendeels voort uit die welke voor de federale en lokale politieagenten vervat zijn in de artikelen 125 en 126 van de wet van 7 december 1998 « tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus ». Tot op een bepaalde hoogte vervullen de penitentaire beambten in de gevangenis de rol die de lokale en federale politieagenten vervullen in de samenleving : beambten van de overheid die een dam vormen tegen wanorde en overtreding van de wet. Het lijkt dus logisch dit op een vergelijkbare, zij het niet identieke manier aan te pakken. De voorgestelde tekst beschrijft dus een regeling die uit drie delen bestaat :

1º hij legt het beginsel vast van de beschikbaarheid van de penitentiaire beambten;

2º hij onderwerpt het stakingsrecht aan een aantal voorwaarden, meer bepaald het voorafgaandelijk aankondigen van de staking door een erkende vakbondsorganisatie en voorafgaand overleg met de bevoegde overheid, inzake de reden waarom de staking wordt overwogen;

3º hij voert voor de penitentiaire beambten in geval van staking de « minimumdienstverlening » in. België is, samen met Albanië, het enige Europese land waar in de gevangenissector een dergelijke dienstverlening nog niet wordt toegepast. In het verslag dat het in 2010 uitbracht over België, heeft het Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van de Raad van Europa nogmaals gepleit voor de invoering van een dergelijke maatregel. Er dient dus iets gedaan te worden in die zin.

De indienster van het voorstel vindt dat de inhoud van de gegarandeerde minimudienstverlening van het penitentiair personeel niet alleen door de overheid moet worden bepaald, maar ook door de vakbondsorganisaties, in het kader van overleg dat door het bevoegde sectorcomité moet worden georganiseerd (1) . Zij vindt dat de betrokken actoren precies moeten bepalen welke taken in een stakingsperiode vervuld moeten worden.

Het gepleegde overleg moet dan wel binnen de door de wet uitgezette grenzen plaatsvinden. Deze grenzen hebben te maken met taken die zeker tot de minimumdienstverlening moeten horen die de penitentiaire beambten tijdens een stakingsperiode verzekeren. De vereiste taken :

— de gedetineerde krijgt voldoende voedsel dat voldoet aan de normen van de moderne hygiëne en zo nodig aangepast is aan de vereisten van zijn gezondheidstoestand (wet van 12 januari 2005, artikel 42);

— de gedetineerde wordt in staat gesteld zijn uiterlijk en zijn lichamelijke hygiëne dagelijks behoorlijk te verzorgen (wet van 12 januari 2005, artikel 44);

— de gedetineerde heeft recht op een gezondheidszorg die gelijkwaardig is met de gezondheidszorg in de vrije samenleving en die aangepast is aan zijn specifieke noden (wet van 12 januari 2005, artikel 88);

— de gedetineerde heeft recht op lichamelijke oefeningen en sport gedurende ten minste twee uren in de week en recht op een dagelijkse wandeling of een andere recreatieve activiteit van minstens één uur in de buitenlucht (wet van 12 januari 2005, artikel 79, § 1);

— de gedetineerde heeft recht op een bezoekregeling die hem in staat stelt ten minste een maal per week bezoek te ontvangen gedurende ten minste één uur (wet van 12 januari 2005, artikel 58, §§ 1 tot 3);

— de vrije briefwisseling tussen de gedetineerde en zijn advocaat wordt gegarandeerd (wet van 12 januari 2005, artikel 66);

— de advocaten hebben het recht in de gevangenis de gedetineerden te bezoeken die op hen een beroep doen of waarvan zij de belangen behartigen (wet van 12 januari 2005, artikel 67);

— de verplaatsingen van de gedetineerde die nodig zijn voor de voortgang van het onderzoek dat hem betreft, of ter gelegenheid van een verschijning voor het gerecht, worden gegarandeerd.

De voorgestelde regeling verschilt van die welke geldt voor de lokale en federale politieagenten omdat zij, binnen de grenzen die door de wet zijn vastgesteld, een vorm van overleg inhoudt. Artikel 126, § 2, van de wet van 7 december 1998, voorziet er inderdaad in dat de taken die door de politie vervuld dienen te worden tijdens een stakingsperiode, worden vastgesteld door de overheid, die kan bevelen het werk voort te zetten of te hervatten en dit ook meedeelt aan de representatieve syndicale organisaties van het personeel.

Dit verschil in behandeling kan worden verklaard door de verschillende situaties. De taken die de politieagenten dienen te vervullen tijdens een stakingsperiode hangen grotendeels af van de context waarin dit plaatsvindt, anders gezegd van de bijzondere conjunctuur. Het is moeilijk dit van tevoren vast te stellen. Het lijkt ook niet mogelijk om ze vast te stellen in het kader van een overleg tussen de betrokken overheid en de vakbonden, wanneer de staking van start gaat. De taken die in de gevangenis vervuld dienen te worden tijdens een staking lijken daarentegen veel beter voorspelbaar. In principe is het leven in de gevangenis goed geregeld en gepland. Het is dus mogelijk om van tevoren te bepalen welke diensten in elk geval gewaarborgd moeten blijven.

4. De voorgestelde tekst voorziet niet in bijzondere sancties voor het geval waarin het bevel om het werk voort te zetten of te hervatten door de beambten voor wie het bestemd is, wordt genegeerd. De toepasbare straffen zijn die waarin het tuchtstelsel voor het penitentiair personeel voorziet.

Vanessa MATZ.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden wordt een artikel 6/1 ingevoegd, luidende :

Art. 6/1. — § 1. De beschikbaarheid van de personeelsleden van de gevangenis wordt gewaarborgd.

§ 2. De uitoefening van het stakingsrecht door de personeelsleden van de gevangenis is aan de volgende voorwaarden onderworpen :

1º een voorafgaande aankondiging van de staking door een erkende vakbondsorganisatie;

2º een voorafgaande bespreking, met de bevoegde overheid, van de reden waarom een staking wordt overwogen.

De Koning stelt de regels vast met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde voorafgaande waarschuwing en overleg, alsook de termijn die daarop van toepassing is.

§ 3. De minister kan de personeelsleden van de gevangenis die gebruik maken of gebruik wensen te maken van hun stakingsrecht bevelen om het werk voort te zetten of te hervatten voor de taken waarbij hun inzet noodzakelijk is.

Deze taken staan beschreven in de lijst die voor alle gevangenissen is vastgesteld na overleg in het sectorcomité dat bevoegd is voor het personeel van de penitentaire instellingen.

De vereiste taken omvatten in elk geval die welke nodig zijn voor :

1º de inachtneming van artikelen 42, 44 en 88 van deze wet;

2º de organisatie van de wandeling of de activiteit in de buitenlucht bedoeld in artikel 79, § 1, van deze wet;

3º de organisatie van een bezoekregeling waardoor de gedetineerden ten minste eenmaal per week bezoek kunnen ontvangen voor ten minste een uur;

4º de inachtneming van artikelen 66 en 67 van deze wet;

5º de uithaling van gevangenen wanneer ze verhoord moeten worden door rechercheurs of een onderzoeksrechter, wanneer er onderzoeksdaden zijn die hun aanwezigheid vereisen, of wanneer zij voor het gerecht moeten verschijnen. »

18 januari 2011.

Vanessa MATZ.

(1) Sectorcomité III, vastgesteld bij het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, artikel 19, en bijlage 1.