5-841/1 | 5-841/1 |
16 MAART 2011
Onderhavig wetsvoorstel strekt tot de afschaffing van het actief kiesrecht van vreemdelingen bij de gemeenteraadsverkiezingen, zoals ingevoerd bij de wet van 19 maart 2004 tot toekenning van het actief kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen aan vreemdelingen.
Sinds de inwerkingtreding van de zogenaamde snel-Belg-wet op 1 mei 2000 beschikt België over de meest soepele nationaliteitswetgeving van de hele Europese Unie. Vreemdelingen kunnen via de procedure van naturalisatie reeds de Belgische nationaliteit verkrijgen na een verblijf van drie jaar (vluchtelingen na amper twee jaar). Bovendien wordt in geen enkele procedure ter verkrijging van het Belgische staatsburgerschap nog langer de integratiebereidheid op enige wijze getoetst. In de loop van de jaren 2000, 2001 en 2002 alleen al werden ongeveer 175 000 vreemdelingen « Belg » met stemrecht op alle niveaus (gemeentelijk, provinciaal, regionaal, federaal en Europees). België kan dan ook geenszins vergeleken worden met sommige andere EU-lidstaten waar vreemdelingen weliswaar over lokaal stemrecht beschikken, maar waar — in tegenstelling tot België — de verkrijging van de nationaliteit en het aan de staatsburgers voorbehouden bovenlokaal stemrecht nog steeds afhankelijk wordt gesteld van het voldoen aan een aantal essentiële voorwaarden.
De invoering van het vreemdelingenstemrecht kan niet los gezien worden van de problematiek van de nationaliteitsverwerving. Na de versoepeling van de nationaliteitswetgeving het gemeentelijk vreemdelingenstemrecht doordrukken was niet meer of niet minder dan een handige toepassing van de zogenaamde salamitactiek en kwam neer op het verlenen van politieke rechten aan vreemdelingen die zelfs niet de moeite doen om de Belgische nationaliteit aan te vragen. De snel-Belg-wet is er destijds gekomen om vreemdelingenstemrecht in te voeren zonder het met zoveel woorden te moeten zeggen. De extreme verlaging van de drempel voor de verkrijging van de Belgische nationaliteit betekende immers de facto de toekenning van stemrecht op alle niveaus aan honderdduizenden vreemdelingen. In zekere zin vormde de wet van 19 maart 2004 dan ook slechts de tweede fase van de invoering van het vreemdelingenstemrecht.
Wij wensen kort in te gaan op enkele dooddoeners en drogredenen waarvan de voorstanders van het gemeentelijk vreemdelingenstemrecht zich herhaaldelijk bedienen. Zo proberen zij vaak de gedachte ingang te doen vinden dat het gemeentelijk vreemdelingenstemrecht standaard is in de meeste Europese landen. Het gaat al bij al echter slechts om een beperkte groep. Er is dus allerminst een soort van Europees gemeentelijk vreemdelingenstemrecht in wording. Bovendien loopt, zoals hoger opgemerkt, de vergelijking met de andere landen mank, omdat het nergens in de Europese Unie zo gemakkelijk is als in België om het staatsburgerschap te verkrijgen en omdat de achterliggende redenen tot toekenning van het vreemdelingenstemrecht er vaak totaal verschillend zijn dan bij ons.
Een ander nepargument is dat het beginsel « no taxation without representation » zou nopen tot de invoering van gemeentelijk vreemdelingenstemrecht. Omdat vreemdelingen belastingen betalen, zouden zij inspraak moeten krijgen in de besteding van de inkomsten. Dit argument miskent de unieke historische context waarbinnen het beginsel « no taxation without representation » is geformuleerd. De kolonisten in Noord-Amerika beriepen er zich op om inspraak te krijgen bij de Britse koninklijke beslissingen, duizenden kilometers verderop. Het beginsel werd geenszins geformuleerd om het probleem van het vreemdelingenstemrecht op te lossen.
Voor de negentiende eeuw was er het stelsel van het cijnskiesrecht : alleen wie over een bepaalde financiële draagkracht beschikte en een bepaald bedrag aan belastingen betaalde, kreeg één of meerdere stemmen. Om iedereen gelijke rechten toe te kennen, koppelde men vervolgens het stemrecht aan de nationaliteit. Belastingen gaan niet over stemrecht, maar over een dienstenverhouding tussen de Staat en zijn bevolking. De burger ontvangt in ruil voor het betalen van belastingen bepaalde diensten zoals politie, justitie, wegen, sociale voorzieningen enzovoort. De vreemdelingen die niet over stemrecht beschikken, genieten dezelfde diensten. Indien het adagium « no taxation without representation » zou verplichten tot de invoering van gemeentelijk vreemdelingenstemrecht, dan zou dezelfde gedachtegang overigens moeten gevolgd worden ten aanzien van de regionale en federale verkiezingen. De vreemdelingen betalen immers ook belastingen voor de gewestelijke en de federale overheid.
Een door de voorstanders van het gemeentelijk vreemdelingenstemrecht eveneens vaak gehanteerde redenering is dat het ontzeggen van gemeentelijk stemrecht aan vreemdelingen die afkomstig zijn uit landen die van de Europese Unie geen deel uitmaken, een discriminatie inhoudt van deze vreemdelingen ten opzichte van onderdanen van EU-lidstaten die wel over gemeentelijk stemrecht beschikken. Men vergeet daarbij dat het EU-stemrecht een verdragsrechtelijke grondslag heeft en dus op wederkerigheid gebaseerd is. De lidstaten van de Europese Unie hebben besloten een Europees burgerschap te creëren waaraan bepaalde rechten verbonden zijn zoals het stemrecht bij gemeenteraadsverkiezingen en voor het Europees Parlement in de lidstaat waar men woonachtig is. Het onderscheid dat gemaakt wordt tussen EU-onderdanen enerzijds en onderdanen van derde landen anderzijds, is dus objectief en redelijk verantwoord en kan niet beschouwd worden als een ongeoorloofde discriminatie. Aangezien « Belgen » ook niet mogen stemmen in pakweg Marokko of Turkije, valt het niet in te zien waarom op België de morele, laat staan de juridische, plicht zou rusten om stemrecht toe te kennen aan Marokkanen, Turken en andere vreemdelingen die niet de nationaliteit hebben van een EU-lidstaat.
Dat het toekennen van vreemdelingenstemrecht bevorderlijk is voor de integratie van de betrokkenen in onze samenleving, is allerminst bewezen. Er bestaat geen enkele aanwijzing dat de integratieproblemen met vreemdelingen in landen met gemeentelijk vreemdelingenstemrecht geringer zijn dan in landen waar vreemdelingen geen gemeentelijk stemrecht bezitten. In Nederland bijvoorbeeld, waar buitenlanders door de wet van 29 augustus 1985 onder bepaalde voorwaarden actief en passief kiesrecht kregen voor de gemeenteraadsverkiezingen, bestaat er thans een vrij grote consensus dat de integratie mislukt is en spreekt men openlijk over het « multiculturele drama ». Degenen die beweren dat vreemdelingen eerst alle politieke rechten moeten hebben om zich vervolgens beter te kunnen integreren, spannen de kar voor het paard. Waarom zou een vreemdeling immers nog moeite doen om zich te integreren, indien hij reeds alle rechten heeft ? De indieners van dit wetsvoorstel zijn van oordeel dat politieke rechten opnieuw gekoppeld dienen te worden aan het bezit van de hoedanigheid van staatsburger en dat de verwerving van deze hoedanigheid via naturalisatie de bekroning dient te vormen van een geslaagde integratie. Kortom : integratie leidt tot politieke rechten in plaats van omgekeerd.
Het meest absurde argument pro vreemdelingenstemrecht is dat het vreemdelingenstemrecht een mensenrecht is. In bijna alle landen van de wereld wordt het stemrecht grondwettelijk voorbehouden aan de eigen staatsburgers. De uitoefening van het stemrecht behoort niet tot de algemene vreemdelingenrechten. De grondwetten gaan overwegend uit van het principe dat de soevereiniteit wordt uitgeoefend door het eigen volk. Hoewel er staten zijn die het gemeentelijk stemrecht aan vreemdelingen toekennen, bestaat er op dat vlak geen algemeen volkenrecht. De voorstanders van gemeentelijk vreemdelingenstemrecht verwijzen graag naar allerhande internationale (mensenrechten)verdragen, terwijl verschillende van die verdragen juist uitdrukkelijk bepalen dat het stemrecht mag voorbehouden worden aan de eigen staatsburgers. Zo bepaalt artikel 16 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens het volgende : « Geen der bepalingen van de artikelen 10 (vrijheid van meningsuiting), 11 (vrijheid van vergadering en vereniging) en 14 (verbod van discriminatie) kan worden beschouwd als aan de Hoge Verdragsluitende Partijen te beletten beperkingen op te leggen aan de politieke activiteit van vreemdelingen ». Indien een Staat de politieke activiteit van vreemdelingen kan beperken, dan kan diezelfde Staat a fortiori het stemrecht ontzeggen aan vreemdelingen. Er bestaat op dit ogenblik geen enkele internationaalrechtelijke verplichting voor België om (gemeentelijk) stemrecht toe te kennen aan vreemdelingen.
Indien we er rekening mee houden dat de voorbije jaren reeds honderdduizenden vreemdelingen de Belgische nationaliteit verkregen, waren de 154 094 vreemdelingen die in 2006 vijf jaar in België verbleven en aan de gemeenteraadsverkiezingen mochten deelnemen, alles behalve te verwaarlozen. Ook al is het waar dat deze 154 094 extra kiezers verspreid waren over een groot aantal gemeenten, het blijft gaan om een aantal mensen dat gelijk is aan twee maal de bevolkingsomvang van steden als Aalst of Mechelen (minderjarigen inbegrepen). In bepaalde gemeenten heeft het vreemdelingenstemrecht in 2006 wel degelijk voor verschuivingen gezorgd. In Brussel werken de nieuwe kiezers van vreemde nationaliteit de verdere verfransing onmiskenbaar in de hand.
Dat ongeveer 98 % van de nationaliteitsaanvragen die in Brussel ingediend worden, in het Frans zijn opgesteld, is in dat opzicht veelzeggend.
Het is gebleken dat de allochtone kiezers — met of zonder de Belgische nationaliteit — een etnische stem uitbrengen, dit wil zeggen stemmen voor kandidaten met dezelfde nationale en etnische afstamming. Dat verklaart waarom veel kandidaten van Marokkaanse of Turkse origine dankzij hun grote aantal voorkeurstemmen werden verkozen op in beginsel « onverkiesbare » plaatsen. Pierre-Yves Lambert berekende dat op grond van de verkiezingsresultaten van 8 oktober 2006 145 van de 663 gemeenteraadszetels in de negentien Brusselse gemeenten naar kandidaten van niet-Europese origine gingen. Dat komt neer op 21,9 % of ruim één gemeenteraadslid op vijf. Zes jaar eerder ging het nog om bijna 14 %. Procentueel de meeste allochtone gemeenteraadsleden tellen Brussel-stad (17 op 47, waarvan 11 op de lijst van de PS), Schaarbeek (24 op 47, waarvan 10 op de lijst van de PS) en Sint-Joost-ten-Node (19 op 27, waarvan 12 op de lijst van de PS). Vooral de PS telt een groot percentage allochtone verkozenen. In Sint-Joost-ten-Node behaalde Emir Kir, PS-minister in de Brusselse gewestregering, de hoogste persoonlijke score, meer dan burgemeester Jean Demannez. Volgens socioloog Jan Hertogen steeg het aandeel van de nieuwe Belgen en ingeschreven vreemdelingen in het electoraat als geheel ten opzichte van de gemeenteraadsverkiezingen in 2000 in Schaarbeek van 45 % tot 64 %, in Brussel-stad van 32 % tot 50 %, in Sint-Jans-Molenbeek van 40 % tot 63 % en in Sint-Joost-ten-Node van 71 % tot 93 %. Ook in Vlaamse steden zoals Gent (van 8,1 % tot 12,6 %), Antwerpen (van 11,5 % tot 17 %), Mechelen (van 7,7 % tot 12,9 %), Lokeren (van 8,7 % tot 12,6 %) en Vilvoorde (van 9,3 % tot 14,8 %) viel een aanzienlijke toename van het percentage allochtone kiezers te noteren. Vooral wat de sp.a betreft, is de allochtonisering van de gekozenen een feit. De Gentse sp.a-Spirit-fractie zal voor bijna een kwart uit allochtonen bestaan; de Vilvoordse sp.a-fractie voor de helft. In Antwerpen zijn niet minder dan zeven van de tweeëntwintig verkozenen op de lijst van sp.a-burgemeester Patrick Janssens van buitenlandse origine.
Yves BUYSSE Jurgen CEDER Bart LAEREMANS. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 1ter van de op 4 augustus 1932 gecoördineerde gemeentekieswet, gewijzigd bij de wet van 23 december 2005, wordt opgeheven.
Art. 3
In artikel 3, § 1, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 16 juli 1993 en gewijzigd bij de wetten van 11 april 1994, 27 januari 1999 en 19 maart 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) in het tweede lid, 1, worden de woorden « , 1bis en 1ter » vervangen door de woorden « en 1bis »;
b) in het derde lid, tweede zin, worden de woorden « de artikelen 1bis en 1ter » vervangen door de woorden « artikel 1bis »;
c) in het derde lid, derde zin, vervallen de woorden « en naast de naam van de kiezers die in deze hoedanigheid erkend zijn krachtens artikel 1ter de letter « V » ».
Art. 4
In artikel 86 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 9 juni 2000 en 19 maart 2004, worden de woorden « , 1bis en 1ter » vervangen door de woorden « en 1bis ».
7 maart 2011.
Yves BUYSSE Jurgen CEDER Bart LAEREMANS. |