5-796/1 | 5-796/1 |
22 FEBRUARI 2011
Het aantal faillissementen is de jongste tijd schrikbarend toegenomen. Volgens cijfers van de FOD Econommie, KMO, Middenstand en Energie werden er in 2010 (tot en met november) maar liefst 8 819 faillissementen in België uitgesproken. In het Vlaams Gewest ging het om 4 511 faillissementen, in het Brussels Hoofdstelijk Gewest om 1 774 en in het Waals Gewest om 2534 faillissementen. De crisis waarin de financiële sector momenteel verkeert en de daaruit voortvloeiende kredietschaarste voorspellen weinig goeds voor de ondernemingen. Een afdoende sociale bescherming van de zelfstandigen in geval van faillissement is meer dan ooit noodzakelijk.
Ingevolge het koninklijk besluit houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels kunnen zelfstandigen gedurende hun beroepsloopbaan eenmalig genieten van een uitkering die gelijk is aan het minimumpensioen voor zelfstandigen en dit gedurende ten hoogste twaalf maanden.
De indieners van onderhavig wetsvoorstel zijn van oordeel dat de duurtijd van de uitkering onvoldoende is en stellen voor om de maximale duur van de uitkering te bepalen in functie van de periode gedurende dewelke men een zelfstandige activiteit heeft verricht. De duurtijd zou volgens het wetsvoorstel beperkt blijven tot één jaar indien de duur van de activiteit als zelfstandige minder dan vijftien jaar heeft geduurd en oplopen naarmate de activiteit als zelfstandige langer heeft geduurd met een maximum van vijf jaar voor wie veertig jaar of langer zelfstandige is geweest.
De mogelijkheid tot verlenging van de referteperiode in het kader van de werkloosheidsreglementering met de periode van minstens zes maanden en hoogstens vijftien jaar waarin het zelfstandig beroep werd uitgeoefend, kan behouden blijven. Mensen die vóór hun zelfstandige activiteit voldoende lang gewerkt hebben als werknemer, kunnen derhalve, na de stopzetting van hun zelfstandige beroepsactiviteit, toegelaten worden tot het recht op uitkeringen op grond van hun voorafgaande tewerkstelling in loondienst. Uiteraard hebben zij in dat geval geen recht op een uitkering in het kader van de faillissementsverzekering.
Anke VAN DERMEERSCH Yves BUYSSE Filip DEWINTER. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 7 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º het eerste lid wordt vervangen als volgt :
« De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen die de voorwaarden van artikel 4, § 2, vervullen, kunnen een uitkering verkrijgen :
1º gedurende ten hoogste twaalf maanden indien de duur van hun activiteit als zelfstandige minder dan vijftien jaar heeft geduurd;
2º gedurende ten hoogste achttien maanden indien de duur van hun activiteit als zelfstandige tussen vijftien en twintig jaar heeft geduurd;
3º gedurende ten hoogste vierentwintig maanden indien de duur van hun activiteit als zelfstandige tussen twintig en vijfentwintig jaar heeft geduurd;
4º gedurende ten hoogste dertig maanden indien de duur van hun activiteit als zelfstandige tussen vijfentwintig en dertig jaar heeft geduurd;
5º gedurende ten hoogste zesendertig maanden indien de duur van hun activiteit als zelfstandige tussen dertig en vijfendertig jaar heeft geduurd;
6º gedurende ten hoogste achtenveertig maanden indien de duur van hun activiteit als zelfstandige tussen vijfendertig en veertig jaar heeft geduurd;
7º gedurende ten hoogste zestig maanden indien de duur van hun activiteit als zelfstandige veertig jaar of meer heeft geduurd. »;
2º in het derde lid worden de woorden « van twaalf maanden » opgeheven.
14 februari 2011.
Anke VAN DERMEERSCH Yves BUYSSE Filip DEWINTER. |