5-721/1

5-721/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

27 JANUARI 2011


Voorstel van resolutie betreffende de politieke situatie van de mensenrechten in Tunesië na de revolutie en de val van het regime van Ben Ali

(Ingediend door mevrouw Marie Arena c.s.)


1. Inleiding

Onlangs verliet president Ben Ali Tunesië. Hij werd verjaagd door een bevolking die de dictatuur, die de leider en zijn omgeving haar sinds drieëntwintig jaar oplegde, beu was. Die revolutie ontstond in december jongstleden uit een brede maatschappelijke protestbeweging van de burgers. De bevolking, die reeds jarenlang in ontreddering leefde, heeft beslist haar schrik voor het regime te overwinnen en de straat op te gaan om de werkloosheid en de sociaaleconomische problemen aan de kaak te stellen. Het antwoord van het dictatoriale regime was de manifestatie met geweld te onderdrukken, met tientallen doden als gevolg, zodat de toekomst voor de protestbeweging er somber uitzag. We kunnen ons bijgevolg slechts verheugen over de gelukkige uitkomst van de Tunesische revolutie : de bevolking is erin geslaagd een regime ten val te brengen dat de burgers verarmde en de mensenrechten ernstig met voeten trad. Bovendien heeft die revolutie plaatsgevonden zonder de steun van de internationale gemeenschap, die reeds jarenlang doof bleef voor de vraag naar hulp van het maatschappelijk middenveld, dat de repressie aanklaagde. Vandaag staat Ben Ali niet langer aan het roer van Tunesië. Het is echter duidelijk dat, wegens het constitutionele vacuüm dat zijn vertrek veroorzaakt, de huidige toestand heel wat onzekerheid met zich brengt, die speciale waakzaamheid vereist en concrete steun. Enerzijds probeert Tunesië nu een voorlopig bewind op de been te krijgen en een verkiezingsproces op te starten. Anderzijds kunnen volgens de pers de vroegere militie van Ben Ali en sommige van zijn aanhangers nog steeds heel wat onheil stichten. Indien we die revolutie en die burgermoed niet in de steek willen laten en de fouten uit het verleden niet willen herhalen, dan moeten we ons ertoe verbinden dat land in zijn overgang naar de democratie te steunen.

2. Een meegaand Europa

De toestand sinds het begin van de revolutie heeft de antidemocratische praktijken van de Tunesische regering in de jongste twintig jaar aan het licht gebracht. Of het nu gaat om ongunstige follow-uprapporten inzake Europees nabuurschapsbeleid (ENB), rapporten van internationale ngo's met kritiek op het regeringsbeleid, resoluties van nationale parlementen (waaronder België) of van het Europees Parlement, heel wat waarnemers maken de laatste jaren gewag van een negatieve balans wat de eerbiediging van de vrijheden en rechten in Tunesië betreft. Niet-gouvernementele organisaties melden geregeld schendingen van de individuele vrijheden, met inbegrip van de vrijheid van vereniging, de vrijheid van vergadering, de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid. Zij melden ook repressieve optredens tegen verdedigers van de mensenrechten en een toename van folteringen van gevangenen (1) .

De situatie was al fel verslechterd sinds de herverkiezing van president Ben Ali in oktober 2009. Zo werden de periode rond deze verkiezing en de parlementsverkiezingen van 25 oktober gekenmerkt door een inperking van de publieke vrijheden en een verslechtering van de situatie van de verdedigers van de mensenrechten. Recenter, in juni 2010, heeft het Tunesische parlement een wet aangenomen die de bepalingen van artikel 61bis van het Strafwetboek aanvult met de beschuldiging van de « personnes qui établissent, de manière directe ou indirecte, des contacts avec des agents d'un État étranger, d'une institution ou d'une organisation étrangère dans le but de les inciter à porter atteinte aux intérêts vitaux de la Tunisie et à sa sécurité économique ».

Niettemin is Tunesië erin geslaagd alle gewenste Europese hulp te verkrijgen. Men dient er tevens op te wijzen dat het land begunstigde was van de MEDA-programma's (« Mesures d’Accompagnement »), het financiële instrument voor de uitvoering van het EuroMed-partnerschap tot 2007 dat op 1 januari 2007 werd vervangen door het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI). Volgens het rapport zou het MEDA-programma in Tunesië in totaal, van 1995 tot 2006, 946 miljoen euro hebben geïnvesteerd, waarvan 352 miljoen euro voor de periode 2002-2006. De effectieve stortingen bedroegen 658 miljoen euro voor de periode 1995-2006, waarvan 405 miljoen voor de periode 2002-2006 en 330 miljoen voor de periode 2007-2010. « Furthermore, the European Investment Bank (EIB) continues to provide increased financial support in the Mediterranean area through its specific instrument, the Euro- Mediterranean Investment and Partnership Facility (EMIPF). [...] Since 1978, Tunisia benefited from €3.6 billion from the EIB. [...] In summary, Tunisia has been among the main beneficiaries of EU support to all Mediterranean countries, both in terms of grants and loans, in proportion to its population. » (2) .

Tevens heeft het Euro-mediterraan Netwerk voor de mensenrechten het feit aangeklaagd dat Tunesië overigens goed op weg was om heel wat meer te verkrijgen van de Europese Unie. De EU was immers van plan Tunesië een versterkt statuut toe te kennen en stelde zich hierbij tevreden met het discours van Ben Ali over de mensenrechten, in plaats van daden te eisen om ze te doen eerbiedigen. Het netwerk wees bijvoorbeeld op het volgende : « In spite of Tunisia’s complete failure to meet its commitments towards the EU in the field of human rights and democracy, [...] the EU expressed its readiness since 2008 to work towards an advanced partnership with Tunisia. [...] The progress reports clearly show that the European Commission, and thus all of the European institutions and Member States, are aware of the human rights situation in Tunisia and the lack of compliance with its commitments, even though they are formulated in diplomatic language. »

Marie ARENA.
Hassan BOUSETTA.
Caroline DÉSIR.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. gelet op het omverwerpen van de Tunesische regering en de onzekerheid als gevolg van de Tunesische revolutie;

B. gelet op de niet-naleving onder het vorige regime van :

— de Universele Verklaring van de rechten van de mens;

— het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966;

— de beginselen van mensenrechten, fundamentele vrijheden en democratie waarop het Euro-mediterrane partnerschap is gestoeld;

— artikel 2 van de associatieovereenkomst EU-Tunesië die bepaalt dat de democratische beginselen en de grondrechten de basis moeten vormen van het binnenlandse beleid;

C. gelet op de vele rapporten van nationale en internationale niet-gouvernementele organisaties voor de bescherming van de mensenrechten die de inbreuken op de individuele vrijheden, de onderdrukking van de verdedigers van de mensenrechten alsook de situatie van het Tunesische rechtssysteem en het toegenomen gebruik van foltering aan de kaak stellen,

I. Vraagt de Belgische regering :

1. het voorlopig bewind dat er gekomen is na een onbetwiste keuze van de Tunesische bevolking te steunen;

2. de ontwikkeling van een democratisch verkiezingsproces te steunen;

3. de organisatie van zendingen van waarnemers door parlementen en verenigingen bij de voorbereiding van de verkiezingen en tijdens de verkiezingen te steunen;

4. middelen vrij te maken uit de kredieten voor « preventieve diplomatie — conflictpreventie », om het maatschappelijk middenveld de kans te geven projecten voor de democratie tot stand te brengen.

II. Vraagt de Belgische regering het voorlopig bewind ertoe aan te zetten :

1. over te gaan tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle personen die willekeurig werden aangehouden wegens hun deelname aan de vreedzame protestmarsen;

2. de nieuwe bepalingen die artikel 61bis van het Strafwetboek amenderen, op te heffen aangezien dergelijke bepalingen duidelijk in strijd zijn met het internationaal recht met betrekking tot de bescherming van de mensenrechten;

3. erop toe te zien dat alle maatregelen die worden genomen in de strijd tegen het terrorisme tevens de mensenrechten respecteren en eraan te herinneren dat op het recht op leven en het recht om niet te worden onderworpen aan foltering, noch aan onmenselijke of onterende behandeling geen enkele uitzondering kan worden geduld, in welke omstandigheden dan ook, zoals herhaald in resolutie 60/158 (16 december 2005) van de Algemene Vergadering betreffende de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in de strijd tegen het terrorisme (§ 3);

4. de onafhankelijke mensenrechtenorganisaties vrij te laten werken, overeenkomstig de Verklaring van de Verenigde Naties betreffende de verdedigers van de mensenrechten, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (9 december 1998);

5. de onafhankelijkheid van het gerecht en het recht op verdediging beter te waarborgen, de omstandigheden waarin mensen worden vastgehouden en het gevangenisleven te verbeteren en de hervorming van het rechtssysteem voort te zetten, met name inzake de toegang tot het gerecht;

6. de aanwezigheid en de werkzaamheden van de speciale vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor de bevordering en de bescherming van de rechten van de mens, de speciale rapporteur voor  foltering, de speciale rapporteur voor de onafhankelijkheid van de rechters en advocaten te vergemakkelijken;

7. voor alle burgers de vrijheid van meningsuiting te erkennen, met inbegrip van de vrijheid om kranten in elke vorm te creëren, publiceren en verspreiden en vrij uit te zenden op radio en televisie, en de aanbevelingen over vrijheid van meningsuiting van de rapporteur van de Verenigde Naties, die in 1999 een bezoek bracht aan Tunesië, uit te voeren;

8. elke vorm van internetcensuur op te heffen;

9. de vrijheid van vereniging te garanderen voor de ngo's, vakbonden en beroepsorganisaties, met name magistraten en journalisten, door onder andere de organisatie van de congressen van deze organisaties toe te staan, door het beleg voor de lokalen van de onafhankelijke organisaties van het middenveld op te heffen en door de vrijheid van vergadering te waarborgen;

10. de willekeurige maatregelen met betrekking tot het bevriezen en verbieden van stortingen ten gunste van onafhankelijke ngo's in het kader van legale en transparante steunprogramma's stop te zetten;

11. de verdedigers van de mensenrechten, de vakbondsleden, de studenten en politieke gevangenen die zijn gevangengenomen na een oneerlijk proces, vrij te laten alsook deze militanten hun rechten integraal terug te geven.

III. Vraagt de Belgische regering de Raad van de Europese Unie (EU) en de Europese Commissie te verzoeken :

1. erop toe te zien dat in elk samenwerkingsakkoord met derde landen de werkelijke eerbiediging van de mensenrechten als voorwaarde wordt vooropgesteld en dat de onderhandelingen over het toekennen van een versterkt statuut worden bevroren zolang daarover geen waarborgen zijn verkregen;

2. de vereiste procedures toe te passen om de tegoeden van de gewezen dictator en diens entourage te bevriezen;

3. hun banden met het vrije maatschappelijke middenveld aan te halen om geen tunnelvisie op de toestand van de mensenrechten te hebben.

IV. Vraagt de Belgische regering deze resolutie over te zenden aan de Tunesische regering.

13 januari 2011.

Marie ARENA.
Hassan BOUSETTA.
Caroline DÉSIR.

(1) Nota over de stand van zaken van de vrijheden in Tunesië, oktober 2007, IFRM, Tunisie, le gouvernement doit cesser de harceler des groupes non reconnus de défense des droits humains, 18 december 2007, Human Rights Watch.

(2) « Inconsistent European policies fail to address Human Rights abuses in Tunisia », EMHRN, blz. 28 : EU Economic Support.