5-529/1

5-529/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

24 NOVEMBER 2010


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming en van de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, teneinde de bepalingen ter bescherming van de jonge consument te verbeteren

(Ingediend door mevrouw Vanessa Matz en de heer Francis Delpérée)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt — met enkele wijzigingen — de tekst over van een voorstel dat reeds op 12 november 2007 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-383/1 - 2007/2008).

Het strekt ertoe in de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming bepalingen in te voegen over reclame waarin wordt verwezen naar de kinderfeesten, alsook bepalingen om de minderjarige consument in het algemeen te beschermen.

Het voorstel voert bovendien een streng verbod in op reclame die persoonlijk per brief gericht wordt aan een minderjarige jonger dan twaalf jaar. De wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij wordt eveneens gewijzigd, om reclame te verbieden die via e-mail wordt gericht aan minderjarigen jonger dan twaalf jaar.

In een samenleving waarin consumptie in de eerste plaats wordt gezien als een middel om het dynamisme van het economisch bestel in stand te houden, speelt reclame een sleutelrol. Kinderen en jongeren vormen een doelgroep die door de adverteerders nauwlettend wordt gevolgd. Sommige vormen van reclame zijn echter meer gericht op kinderen dan op hun ouders, omdat de reclamemensen weten dat de ouders hun aankopen afstemmen op de wensen van hun kind(eren). Gelet op de impact van al die reclamestrategieën die direct of indirect mikken op de minderjarige consumenten, stellen wij een aantal aanvullingen voor van de bepalingen inzake reclame die zijn opgenomen in de wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming.

In zijn evaluatierapport van 27 juni 2001 aangaande de « sperperiode rond de kinderfeesten » heeft de Raad voor het verbruik, bij monde van de in die Raad vertegenwoordigde consumentenorganisaties, dat verschijnsel aan de kaak gesteld : « De handel gaat een steeds grotere druk uitoefenen op de kinderen, temeer daar de vermomde vormen van publiciteit zich vermenigvuldigen. De kinderen vormen inderdaad een uitgelezen doelwit voor de marketingspecialisten, want ze vertegenwoordigen een enorm handelspotentieel : enerzijds vormen ze een volledige markt op zichzelf, want ze hebben geld om aan hun eigen behoeften en wensen te voldoen. Anderzijds bepalen ze de markt, want ze sturen de aankoopbeslissingen van het gezin in een bepaalde richting. Ten slotte vormen de kinderen de markt van de toekomst, want uiteindelijk zullen ze hun eigen producten en diensten kopen (1)  ». Door dat schaalvoordeel van het type « drie in één » beschouwen de marketingspecialisten de markt van de kinderen als de markt met het grootste potentieel.

De marketingstrategie ten aanzien van kinderen blijft niet langer beperkt tot reclame op televisie of in andere media (tijdschriften, kranten en radio). Andere technieken maken het mogelijk de kinderen veel doelgerichter te bereiken : kindertelevisie of kindertijdschriften, door de fabrikanten opgerichte clubs voor kinderen, « gratis » seriegadgets bij aankoop van een product, koopwaar gebaseerd op een personage, een aan een film gelieerd productengamma, prijskampen en loterijen, sponsoring van uitzendingen of evenementen voor kinderen, reclamereportages in kindertijdschriften, marketing op school (« pedagogische » kits, « wetenschappelijke » spelletjes, gratis stalen, distributie van reclamefolders, sponsoring van schoolmateriaal, gratis internetaansluiting, gratis computers, seminaries voor leraars in exclusieve hotels, ...), telemarketing (verkoop via TV, mailings, telefoon, internet, ...), enzovoort.

De wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming bundelt de wettelijke bepalingen die op reclame toepasbaar zijn. We kunnen er echter niet omheen dat die wet de minderjarigen in het geheel geen bescherming biedt tegen dubieuze reclame en/of marketingpraktijken. Het lijkt ons geen goed idee het vraagstuk van de op jongeren gerichte reclame en marketing uitsluitend aan te pakken via zelfregulering door de diverse economische sectoren (banken, grootdistributie, ...). Er is daarentegen nood aan een minimumraamwerk dat behoort te worden opgenomen in de wet betreffende handelspraktijken. Overigens zijn verschillende consumentenorganisaties, waaronder Test-Aankoop, vragende partij voor regels ter bescherming van de jonge consumenten.

Teneinde die leemte aan te vullen, strekt dit wetsvoorstel ertoe in de wet betreffende handelspraktijken de minimumcriteria op te nemen waaraan reclameboodschappen moeten voldoen om minderjarigen geen nadeel te berokkenen. Het is immers van belang te garanderen dat de op kinderen gerichte reclame geen enkel risico inhoudt op bedrog, alsook dat het commerciële aanbod en de economische doelstellingen op duidelijke, eerlijke en toereikende wijze in de boodschap zijn vervat. De in dit wetsvoorstel opgenomen criteria zijn grotendeels overgenomen uit de criteria die de Raad voor het verbruik in zijn advies van 28 april 2004 « over de bankreclame en -marketing ten aanzien van jongeren » naar voren heeft geschoven, met de bedoeling dat ze worden opgenomen in de gedragscode van de Belgische Vereniging van Banken. Daarbovenop verstrengt dit wetsvoorstel de bescherming van de minderjarige consumenten (artikel 94, 5º, dat artikel 30 van de wet betreffende handelspraktijken aanvult).

Voorts is het de bedoeling iets te doen aan een almaar meer om zich heen grijpende kwaal, te weten het feit dat de reclamecampagnes in de aanloop van sommige jaarlijkse feesten steeds vroeger aanvangen — wat ook wijst op misbruik. In het licht daarvan lijkt het noodzakelijk bij wet de periodes vast te leggen waarbinnen die campagnes mogen worden gevoerd. Die noodzaak om wetgevend op te treden is het gevolg van het matige succes van de zelfreguleringsmechanismen die de distributiesector zelf heeft ingesteld.

De minderjarigen ontvangen geregeld en ongevraagd gepersonaliseerde post per brief of e-mail. Dergelijke agressieve handelspraktijken hebben bijzonder negatieve gevolgen als zij zijn gericht op kinderen jonger dan twaalf wier begripsvermogen nog niet volledig ontwikkeld is en die bijgevolg het publicitaire karakter van dergelijke boodschappen niet correct kunnen inschatten. Daarom moet dat aspect hoe dan ook bij wet worden geregeld.

Dit wetsvoorstel behelst een strikt verbod op gepersonaliseerde reclame die per post wordt gericht aan minderjarigen jonger dan twaalf.

Teneinde te voorkomen dat de minderjarigen van jonger dan twaalf per e-mail worden bestookt, zou het volgens dit wetsvoorstel eveneens strikt verboden moeten zijn e-mailreclame tot hen te richten. Dankzij die bepaling zou dat soort van reclame niet langer vallen onder de afwijking die werd ingesteld bij het koninklijk besluit van 4 april 2003 tot reglementering van het verzenden van reclame per elektronische post, op grond waarvan de makers van dergelijke reclame zijn vrijgesteld van de verplichting « de voorafgaande toestemming te vragen om reclame per elektronische post te ontvangen ». Het spreekt voor zich dat hier wordt voorgesteld op die vrijstelling een uitzondering te maken ten behoeve van de minderjarigen, aangezien zij niet over het begripsvermogen beschikken dat hen in staat stelt met kennis van zaken in te stemmen met de verzending van reclame per e-mail, zoals vereist bij artikel 14 van de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij.

Ter herinnering : met toepassing van de artikelen 1123 en 1124 van het Burgerlijk Wetboek is iemand pas vanaf achttien jaar handelingsbekwaam, wat erop neerkomt dat men, behalve voor de spaarverrichtingen als bedoeld in de wet van 30 april 1958, pas vanaf de meerderjarigheid contracten mag aangaan.

Teneinde de belangen van de minderjarige consumenten beter te kunnen behartigen, strekt dit wetsvoorstel er eveneens toe binnen de Raad voor het Verbruik een ad hoc-adviescommissie in te stellen die ermee wordt belast adviezen en aanbevelingen te formuleren inzake de bescherming van de minderjarige consumenten, alsook jaarlijks verslag uit te brengen over haar activiteiten.

COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2

Artikel 94 van de wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming bevat de vormen van reclame die verboden zijn. De voorgestelde bepaling voegt daar een 9º en 10º aan toe.

Het 9º strekt ertoe de spreiding van bepaalde reclamecampagnes in verband met bepaalde feesten in de tijd te beperken. De bewuste bijzondere gebeurtenissen zijn de feesten Halloween, Sint-Maarten, Sinterklaas, alsook Pasen en Kerstmis. Het punt bepaalt dat reclamecampagnes die naar die feesten verwijzen, niet langer meer dan 21 dagen vóór de bijzondere gebeurtenis mogen aanvangen. Wat Kerstmis betreft, worden reclamecampagnes toegestaan vanaf 7 december — wat een lichtjes kortere termijn is — om overlapping met de sinterklaascampagne te voorkomen.

Het 10º verbiedt gepersonaliseerde reclame per brief aan minderjarigen die geen twaalf jaar oud zijn.

Artikel 3

Dit artikel neemt in de wet betreffende marktpraktijken de minimumcriteria op waaraan de reclameboodschappen moeten voldoen om minderjarigen geen moreel of fysiek nadeel te berokkenen. Die criteria zijn geïnspireerd op de aanbevelingen van de Raad voor het verbruik over de bankreclame en -marketing ten aanzien van jongeren. (R.V. 317 van 28 april 2004)

Artikel 4

Dit artikel stelt binnen de Raad voor het verbruik een adviescommissie in die ermee wordt belast adviezen en aanbevelingen uit te brengen over de bescherming van de minderjarige consumenten. Door de paritaire samenstelling van die commissie moeten adviezen en aanbevelingen mogelijk worden die op een breed overleg zijn gestoeld. De commissie stelt over haar activiteiten een jaarverslag op.

Artikel 5

Dit artikel verstrengt de verplichtingen tot voorlichting van de minderjarige consument in het licht van zijn leeftijd en onervarenheid.

Artikel 6

Dit artikel voegt in de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij een artikel 14bis in en vaardigt daarbij een strikt verbod uit op elke vorm van e-mailreclame voor minderjarigen die geen twaalf jaar oud zijn. Dankzij die bepaling vallen die minderjarigen niet onder de afwijkende regeling van het koninklijk besluit van 4 april 2003 tot reglementering van het verzenden van reclame per elektronische post; daarbij worden dienstverleners vrijgesteld van de verplichting om voor het verzenden van reclame per e-mail vooraf de toestemming te vragen. De wijziging is nodig gelet op de algemene reikwijdte van de afwijkende regeling.

Voor de overtreding van dit nieuwe artikel 14bis wordt voorzien in de straffen die zijn vermeld in artikel 26, § 4, van dezelfde wet. De tekst hiervan wordt aangepast, zodat er ook naar het nieuwe artikel wordt verwezen.

Vanessa MATZ.
Francis DELPÉRÉE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 94 van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming, wordt aangevuld als volgt :

« 9º meer dan 21 dagen vóór de feesten Halloween, Sint-Maarten, Sinterklaas of Pasen, alsook het nieuwe schooljaar, direct of indirect naar deze gebeurtenissen verwijzen, en wat Kerstmis betreft, vóór 7 december;

10º zich op naam via een gepersonaliseerde brief richten tot een minderjarige die nog geen twaalf jaar oud is. »

Art. 3

In dezelfde wet wordt een artikel 94/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 94/1. — § 1. De reclame mag de minderjarigen geen moreel of fysiek nadeel berokkenen en moet derhalve beantwoorden aan de volgende criteria :

1º zij mag geen munt slaan uit de onervarenheid, het gebrek aan doorzicht of de goedgelovigheid van de minderjarigen;

2º zij mag de minderjarige er niet direct toe aanzetten zijn wettelijk vertegenwoordiger of derden ervan te overtuigen een product of dienst te kopen waarover die reclame gaat;

3º zij mag geen munt slaan uit het bijzondere vertrouwen dat de wettelijke vertegenwoordiger of andere gezaghebbende personen, zoals onderwijzers, de minderjarige inboezemen, en ook hun gezag, verantwoordelijkheid of oordeel in het licht van de algemeen sociaal aanvaarde waarden niet in diskrediet brengen;

4º zij mag niet suggereren dat het loutere bezit of gebruik van een product of dienst de minderjarige een fysiek, sociaal of psychologisch voordeel ten opzichte van andere minderjarigen van zijn leeftijd zal bieden of dat het ontberen van een dergelijk product of dienst een tegengesteld effect zou hebben;

5º zij mag geen inhoud hebben die minderjarigen ertoe kan brengen gedrag na te bootsen met als mogelijk gevolg dat zij in situaties terechtkomen of bij activiteiten betrokken worden die voor hun gezondheid of veiligheid een ernstige bedreiging vormen;

6º zij mag geen inhoud hebben die geweld om het geweld toont, noch het respect voor de waardigheid van de persoon in het gedrang brengen, dan wel een aanzet bevatten tot haat of discriminatie op grond van sekse, religie, nationaliteit of maatschappelijke groep. »

Art. 4

In dezelfde wet wordt een artikel 39/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 39/1. — § 1. De Koning stelt binnen de Raad voor het verbruik, op de voorwaarden die Hij bepaalt, een commissie in belast met het uitbrengen van adviezen en aanbevelingen in verband met de reclame die al dan niet uitdrukkelijk op minderjarige consumenten is gericht, in verband met de specifieke etikettering van de producten en diensten die voor de minderjarige consument zijn bestemd, alsook in verband met elke andere maatregel die de correcte voorlichting van de minderjarige consument moet waarborgen.

§ 2. Alvorens ter uitvoering van deze wet een besluit voor te stellen in verband met reclame of etikettering van producten en diensten die voor minderjarige consumenten zijn bestemd, raadpleegt de minister van Economische Zaken de in paragraaf 1 vermelde commissie. De minister bepaalt de termijn waarbinnen de commissie advies moet verstrekken. Zodra deze termijn is verstreken, is het advies niet langer vereist.

§ 3. Na advies van de commissie en op initiatief van de minister van Economische Zaken, kan de Koning een gedragscode opleggen in verband met reclame die al dan niet uitdrukkelijk op minderjarige consumenten is gericht.

§ 4. De Koning bepaalt de samenstelling van de commissie. Deze moet onder haar leden ten minste één vertegenwoordiger van de consumentenverenigingen bevatten, één vertegenwoordiger van een representatieve organisatie uit de economische reclamesector en genodigden-vertegenwoordigers van de gemeenschapsraden voor de audiovisuele sector.

§ 5. De commissie brengt jaarlijks verslag uit over haar activiteiten en stelt de wetgevende Kamers ervan in kennis. »

Art. 5

Artikel 4 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :

« Als de consument minderjarig is, wordt de in het vorige lid bedoelde voorlichting aangepast, met name in het licht van de leeftijd en de onervarenheid van de consument. »

Art. 6

In de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º Er wordt een artikel 14/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 14/1. — Het gebruik van elektronische post voor reclame is verboden ten aanzien van minderjarigen die nog geen twaalf jaar oud zijn. »;

2º In artikel 26, § 4, worden de woorden « en 14 » vervangen door de woorden « , 14 en 14/1 ».

12 oktober 2010.

Vanessa MATZ.
Francis DELPÉRÉE.

(1) Raad voor het verbruik, Evaluatierapport van de sperperiode rond de kinderfeesten, 27 juni 2001, blz. 8.